VADERLOZE JONGEN
Aangezien de vaderloze jongen, of wees, en de weduwe geen man in huis hadden om hen te onderhouden en hun belangen te beschermen, zouden zij gemakkelijker het slachtoffer van onderdrukking en moeilijkheden kunnen worden. Onder de Mozaïsche wet werd daarom voor hun welzijn gezorgd, want de Wet garandeerde gerechtigheid voor de vaderloze jongen, de weduwe en de inwonende vreemdeling en bevatte ook voorzieningen voor hun levensonderhoud (Ex 22:22-24; De 24:17). De op het veld, aan de olijfboom en in de wijngaard overgebleven nalezingen stonden deze armen ter beschikking (De 24:19-21). Er werd een speciale uitnodiging tot hen gericht om deel te nemen aan het uitbundige jaarlijkse feest der inzameling (Loofhuttenfeest), waarbij zij konden genieten van de feestmalen die met de viering verbonden waren (De 16:9-14). Elk derde jaar werd de speciale tiende die de Israëlieten gewoonlijk in Jeruzalem aten, binnen de poorten van hun woonplaats neergelegd. De vaderloze jongen had er recht op een deel van deze tiende te nemen. — De 14:28, 29; 26:12, 13.
Hoe belangrijk is liefdevolle zorg voor wezen onder Gods dienstknechten?
Aangezien deze wezen en hulpelozen gemakkelijk vergeten werden, mat Jehovah Israëls rechtvaardigheid of onrechtvaardigheid af naar de wijze waarop de „vaderloze jongen” werd behandeld. Wanneer de natie zich in een goede geestelijke gezondheid verheugde, bekommerde men zich om de vaderloze jongen. Wanneer het recht in het land werd verdraaid, werd ook de vaderloze jongen veronachtzaamd, en dit was een symptoom van nationaal verval (Ps 82:3; 94:6; Jes 1:17, 23; Jer 7:5-7; 22:3; Ez 22:7; Za 7:9-11; Mal 3:5). Jehovah’s vloek rustte op degenen die de vaderloze jongen onderdrukten (De 27:19; Jes 10:1, 2). Jehovah beschrijft zichzelf als de Verlosser (Sp 23:10, 11), Helper (Ps 10:14) en Vader (Ps 68:5) van zulke personen. Hij is Degene die hun recht verschaft (De 10:17, 18), hun barmhartigheid betoont (Ho 14:3), hen ondersteunt (Ps 146:9) en hen in het leven houdt. — Jer 49:11.
Een van de identificerende kenmerken van ware christenen is hun zorg voor degenen die een echtgenoot of ouders verloren hebben. De discipel Jakobus schrijft christenen: „De vorm van aanbidding die van het standpunt van onze God en Vader uit bezien rein en onbesmet is, is deze: voor wezen en weduwen zorgen in hun verdrukking en zichzelf onbevlekt van de wereld bewaren.” — Jak 1:27.
Het Griekse woord voor wees (orʹfa·nos) wordt in Johannes 14:18 figuurlijk gebruikt en wordt afwisselend weergegeven met „verlaten” (AS); „verweesd” (WV) en „beroofd” (NW).