BAMOTH-BAÄL
(Ba̱moth-Ba̱äl) [Hoge plaatsen van Baäl].
Een stad in Moab waarheen Balak, de koning van Moab, de profeet Bileam bracht opdat deze de legerplaats van Israël kon zien en er een vervloeking over kon afsmeken (Nu 22:41). Dat Balak deze plek voor het uitspreken van de vervloeking en het brengen van de bijbehorende slachtoffers uitkoos, kan erop wijzen dat het een centrum van de Baälaanbidding was, dat blijkbaar op een hoogte lag (Nu 23:1-9). Later werden Bamoth-Baäl en andere steden „op de hoogvlakte” aan de stam Ruben als erfdeel toegewezen (Joz 13:15, 17). In de eerste helft van de 9de eeuw v.G.T. verklaarde koning Mesa van Moab: „Ik bouwde Beth-Bamoth, want het was neergehaald” (regel 27 van de Mesasteen [Algemene Bijbelse Encyclopaedie, Servire, blz. 471]). Het lijkt waarschijnlijk dat Bamoth, Bamoth-Baäl en Beth-Bamoth allemaal namen voor dezelfde plaats waren. — Vgl. Baäl-Meon, Behon en Beth-Baäl-Meon onder het trefwoord BAÄL-MEON.
De beschrijving die in het bijbelse verslag wordt gegeven, duidt op een plaats op de hoogvlakte ten O van de N-hoek van de Dode Zee. Hoewel het slechts een voorlopige identificatie is, vermoedt men dat het gaat om Khirbet Quweijiya, ongeveer 14 km ten O van de Dode Zee, in de buurt van de vermoedelijke ligging van de berg Nebo.