KORE
(Ko̱re).
1. Een Kehathitische leviet „uit de zonen van Asaf” en een nakomeling van Korach (Ex 6:16, 18, 21; 1Kr 9:19; 26:1). Sallum, een van „de deurwachters van de tent”, wordt in 1 Kronieken 9:19 beschreven als „de zoon van Kore, de zoon van Ebjasaf, de zoon van Korach”. In deze tekst worden niet alle geslachten tussen Sallum en Ebjasaf vermeld, maar de verschafte namen horen in dit ene geslachtsregister thuis. In 1 Kronieken 26:1 wordt de poortwachter Meselemja „de zoon van Kore” genoemd.
2. Een leviet, „de zoon van Jimna” en „de poortwachter tegen het oosten” van de tempel in de dagen van koning Hizkia. Hij was „belast met de vrijwillige gaven van de ware God, om de bijdrage voor Jehovah en de allerheiligste dingen te geven”, en hij had de leiding over andere mannen. — 2Kr 31:14-16.