SCHEERMES
Een scherp werktuig voor het verwijderen van haar. De twee Hebreeuwse woorden voor scheermes zijn afgeleid van een grondwoord dat „ontbloten” betekent (Jes 3:17). In Egypte zijn bronzen exemplaren van dit werktuig gevonden. Deze vondsten stemmen overeen met het bijbelse verslag dat scheermessen al sinds zeer oude tijden in gebruik waren. — Ge 41:14.
Hoewel de Israëlitische mannen baarden hadden en het haar tamelijk lang droegen, gebruikten zij kennelijk scheermessen om het haar netjes bij te houden; ook blijkt uit Handelingen 18:18 dat men zijn haar liet „scheren” (LV; PC) of „kort knippen” (NW). (Zie ook 2Sa 19:24; Ez 44:20.) Toen de levieten in de wildernis voor hun dienst in de tent der samenkomst werden geïnstalleerd, moesten zij hun gehele lichaam met een scheermes scheren (Nu 8:7). Iemand die onder een nazireeërgelofte stond, mocht voor de duur van zijn gelofte geen scheermes op zijn hoofd laten komen (Nu 6:5, 18; Re 13:5; 16:17; Han 21:23, 24). Samuël, een leviet, was reeds voor zijn geboorte door zijn moeder aan de dienst in de tent der samenkomst gewijd. Er mocht nooit een scheermes op zijn hoofd komen. — 1Sa 1:11.
Jehovah waarschuwde Juda van tevoren dat hij de Assyriër als „scheermes” zou gebruiken om „het hoofdhaar en het haar van de voeten” af te scheren en ’ook de baard zelf weg te vagen’, waarmee klaarblijkelijk werd geduid op de verwoesting van een groot deel van het land Juda en de wegvoering van de gevangengenomen bevolking. — Jes 7:20.
Dat zwaarden zo scherp als een scheermes gemaakt konden worden, blijkt uit Gods gebod aan Ezechiël om een zwaard als een barbiersscheermes te gebruiken en daarmee zijn haar en baard af te snijden en vervolgens een derde deel van het haar met het zwaard te slaan als symbool van de vernietiging die door het zwaard over een deel van de bevolking van Jeruzalem zou komen (Ez 5:1, 2, 12). Dit onthult tevens dat het beroep van barbier reeds van oudsher bekend was.
Vanwege de snijdende wonden die een bedrieglijke tong kan toebrengen, wordt ze met een scheermes vergeleken. — Ps 52:2.