-
Lichtflitsen in apostolische tijdenDe Wachttoren 1995 | 15 mei
-
-
Lichtflitsen in apostolische tijden
„Licht is er opgegaan voor de rechtvaardige, en verheuging zelfs voor de oprechten van hart.” — PSALM 97:11.
1. In welk opzicht lijken Jehovah’s Getuigen in deze tijd op de vroege christenen?
HOEZEER waarderen wij als ware christenen de woorden uit Psalm 97:11! Voor ons is er herhaaldelijk ’licht opgegaan’. Ja, sommigen van ons hebben al tientallen jaren gezien hoe Jehovah helder licht op zijn Woord heeft doen schijnen. Dit alles herinnert ons aan Spreuken 4:18, waar staat: „Het pad van de rechtvaardigen is als het glanzende licht, dat steeds helderder wordt tot de dag stevig bevestigd is.” Dat wij als Jehovah’s Getuigen meer waarde hechten aan de Schrift dan aan overleveringen, doet ons op de vroege christenen lijken. Hun houding blijkt duidelijk uit zowel de historische boeken als de brieven die deel uitmaken van de christelijke Griekse Geschriften, die onder goddelijke inspiratie werden geschreven.
2. Wat waren enkele van de eerste lichtflitsen die Jezus’ volgelingen ontvingen?
2 Enkele van de eerste lichtflitsen die de vroege volgelingen van Jezus Christus ontvingen, hadden te maken met de Messias. Andreas zei tot zijn broer Simon Petrus: „Wij hebben de Messias gevonden” (Johannes 1:41). Enige tijd later stelde de Vader in de hemel de apostel Petrus in staat daarvan getuigenis af te leggen toen deze tot Jezus Christus zei: „Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God.” — Mattheüs 16:16, 17; Johannes 6:68, 69.
Licht op hun predikingsopdracht
3, 4. Hoe lichtte Jezus, na zijn opstanding, zijn volgelingen in over hun toekomstige activiteit?
3 Na zijn opstanding wierp Jezus Christus herhaaldelijk licht op een verplichting die op al zijn volgelingen rustte. Hoogstwaarschijnlijk waren het de 500 in Galilea bijeengekomen discipelen tot wie hij zei: „Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, hen dopende in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige geest, en leert hun onderhouden alles wat ik u geboden heb. En ziet! ik ben met u alle dagen tot het besluit van het samenstel van dingen” (Mattheüs 28:19, 20; 1 Korinthiërs 15:6). In het vervolg zouden alle volgelingen van Christus predikers zijn, en hun predikingsopdracht zou niet beperkt blijven tot „de verloren schapen van het huis van Israël” (Mattheüs 10:6). Ook zouden zij niet Johannes’ doop als symbool van berouw tot vergeving van zonden verrichten. In plaats daarvan moesten zij mensen dopen „in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige geest”.
4 Vlak voordat Jezus naar de hemel opsteeg, vroegen zijn elf getrouwe apostelen: „Heer, herstelt gij in deze tijd het koninkrijk voor Israël?” In plaats van die vraag te beantwoorden, gaf Jezus verdere instructies over hun predikingsopdracht, door te zeggen: „Gij zult kracht ontvangen wanneer de heilige geest op u gekomen is, en gij zult getuigen van mij zijn zowel in Jeruzalem als in geheel Judea en Samaria en tot de verst verwijderde streek der aarde.” Tot dan toe waren zij uitsluitend getuigen van Jehovah geweest, maar nu zouden zij ook getuigen van Christus zijn. — Handelingen 1:6-8.
5, 6. Welke lichtflitsen ontvingen Jezus’ discipelen met Pinksteren?
5 Wat een heldere lichtflitsen ontvingen Jezus’ volgelingen slechts tien dagen later! Op de pinksterdag in 33 G.T. beseften zij voor het eerst ten volle de betekenis van Joël 2:28, 29, waar Jehovah zei: „Ik [zal] mijn geest . . . uitstorten op alle soorten van vlees, en uw zonen en uw dochters zullen stellig profeteren. Wat uw oude mannen betreft, dromen zullen zij dromen. Wat uw jonge mannen betreft, visioenen zullen zij zien. En zelfs op de dienstknechten en op de dienstmaagden zal ik in die dagen mijn geest uitstorten.” Jezus’ discipelen zagen hoe de heilige geest werd uitgestort, want op de hoofden van allen die in Jeruzalem waren bijeengekomen — ongeveer 120 mannen en vrouwen — verschenen tongen als van vuur. — Handelingen 1:12-15; 2:1-4.
6 Eveneens op de pinksterdag begrepen de discipelen voor het eerst dat de woorden uit Psalm 16:10 betrekking hadden op de uit de dood opgewekte Jezus Christus. De psalmist had gezegd: „Gij [Jehovah God] zult mijn ziel in Sjeool niet verlaten. Gij zult niet toelaten dat hij die jegens u loyaal is, de kuil ziet.” De discipelen beseften dat die woorden geen betrekking konden hebben gehad op koning David, want zijn graf was tot op die dag bij hen. Geen wonder dat ongeveer 3000 van degenen die dit nieuwe licht hoorden uitleggen, zo overtuigd raakten dat zij nog diezelfde dag werden gedoopt! — Handelingen 2:14-41.
7. Hoe flitste er voor de apostel Petrus tijdens zijn bezoek aan de Romeinse legeroverste Cornelius een helder licht op?
7 Vele eeuwen lang waren de Israëlieten zich bewust geweest van wat God over hen had gezegd: „Ulieden alleen heb ik gekend uit alle families van de aardbodem” (Amos 3:2). Er flitste voor de apostel Petrus en degenen die hem naar het huis van de Romeinse legeroverste Cornelius vergezelden, dus werkelijk een helder licht op toen de heilige geest voor het eerst op onbesneden heidense gelovigen neerdaalde. Het is opmerkenswaard dat dit de enige keer was dat de heilige geest werd uitgestort voordat de betrokkenen gedoopt werden. Maar dat moest wel. Anders zou Petrus niet geweten hebben dat deze onbesneden heidenen voor de doop in aanmerking kwamen. Ten volle doordrongen van de betekenis van dit verschijnsel, vroeg Petrus: „Kan iemand water verbieden, zodat dezen [heidenen], die evenals wij de heilige geest hebben ontvangen, niet gedoopt zouden worden?” Natuurlijk kon geen van de aanwezigen terecht bezwaar maken, en deze heidenen werden dan ook gedoopt. — Handelingen 10:44-48; vergelijk Handelingen 8:14-17.
Geen besnijdenis meer
8. Waarom vonden sommige vroege christenen het moeilijk de besnijdenis te laten varen?
8 Nog een helder waarheidslicht flitste op in verband met de kwestie van de besnijdenis. Het gebruik van de besnijdenis vond zijn oorsprong in 1919 v.G.T., toen Jehovah een verbond met Abraham sloot. Bij die gelegenheid gebood God Abraham dat hij en alle andere mannelijke leden van zijn huisgezin besneden moesten worden (Genesis 17:9-14, 23-27). De besnijdenis werd dus een identificerend kenmerk van de nakomelingen van Abraham. En wat waren zij trots op dit gebruik! Het gevolg was dat de term „onbesneden” een minachtende betekenis kreeg (Jesaja 52:1; 1 Samuël 17:26, 27). Het is gemakkelijk te begrijpen waarom zekere vroege joodse christenen aan dit symbool wilden vasthouden. Sommigen van hen hadden een heftige discussie met Paulus en Barnabas over deze kwestie. Om de zaak te beslechten, gingen Paulus en anderen naar Jeruzalem om het christelijke besturende lichaam te raadplegen. — Handelingen 15:1, 2.
9. Welke lichtflitsen werden er aan het vroege besturende lichaam geopenbaard, zoals in Handelingen hoofdstuk 15 staat opgetekend?
9 Deze keer ontvingen die vroege christenen niet door middel van een onmiskenbaar wonder het licht dat de besnijdenis voor Jehovah’s dienstknechten geen vereiste meer was. Zij ontvingen dat toegenomen licht veeleer door de Schrift te onderzoeken, voor leiding naar de heilige geest op te zien en te luisteren naar de ervaringen van Petrus en Paulus over de bekering van onbesneden heidenen (Handelingen 15:6-21). De beslissing werd meegedeeld in een brief, die ten dele luidde: „Het heeft de heilige geest en ons goedgedacht u geen verdere last toe te voegen dan deze noodzakelijke dingen: u te blijven onthouden van dingen die aan afgoden ten slachtoffer zijn gebracht en van bloed en van al wat verstikt is en van hoererij” (Handelingen 15:28, 29). Aldus werden de vroege christenen ontheven van de verplichting zich aan de besnijdenis en de andere vereisten van de Mozaïsche wet te houden. Vandaar dat Paulus tot de christenen in Galatië kon zeggen: „Voor zulk een vrijheid heeft Christus ons vrijgemaakt.” — Galaten 5:1.
Waarheidslicht in de Evangeliën
10. Wat waren enkele van de lichtflitsen die in het Evangelie van Mattheüs werden geopenbaard?
10 Het lijdt geen twijfel dat het Evangelie van Mattheüs, geschreven omstreeks 41 G.T., voor de lezers ervan heel wat lichtflitsen bevat. Betrekkelijk weinig eerste-eeuwse christenen hadden Jezus persoonlijk zijn leringen horen uiteenzetten. Het Evangelie van Mattheüs in het bijzonder beklemtoonde dat het thema van Jezus’ prediking het Koninkrijk was. En hoe krachtig had Jezus de nadruk gelegd op de belangrijkheid dat men de juiste beweegreden moet hebben! Wat een lichtflitsen waren er in zijn Bergrede, in zijn gelijkenissen (die in hoofdstuk 13 bijvoorbeeld) en in zijn uitvoerige profetie in hoofdstuk 24 en 25! Dit alles werd de vroege christenen in het Evangelie van Mattheüs, dat slechts zo’n acht jaar na Pinksteren 33 G.T. werd geschreven, onder de aandacht gebracht.
11. Wat kan er over de inhoud van de evangeliën van Lukas en Markus worden gezegd?
11 Ongeveer vijftien jaar later schreef Lukas zijn evangelie. Hoewel er veel overeenkomsten zijn met het verslag van Mattheüs, bevat het voor 59 procent aanvullende inlichtingen. Lukas heeft zes van Jezus’ wonderen alsook meer dan tweemaal dat aantal van Zijn illustraties opgetekend die niet door de andere evangelieschrijvers worden vermeld. Naar het schijnt slechts enkele jaren later schreef Markus zijn evangelie, waarbij hij de nadruk legde op Jezus Christus als een man van de daad, iemand die wonderen verrichtte. Hoewel Markus voor het merendeel gebeurtenissen verhaalde die al eerder door Mattheüs en Lukas op schrift waren gesteld, heeft hij één gelijkenis opgetekend die zij niet hebben vermeld. In die illustratie vergeleek Jezus het koninkrijk Gods met zaad dat ontkiemt, opgroeit en geleidelijk vrucht draagt.a — Markus 4:26-29.
12. In welke mate verschafte het Evangelie van Johannes verdere geestelijke verlichting?
12 Dan was er het Evangelie van Johannes, geschreven meer dan dertig jaar nadat Markus zijn verslag optekende. Wat een vloed van licht wierp Johannes op Jezus’ bediening, vooral door de vele verwijzingen naar Zijn voormenselijke bestaan! Alleen Johannes verschaft het verslag over de opstanding van Lazarus, en alleen hij deelt ons vele schitterende dingen mee die Jezus tot zijn getrouwe apostelen heeft gezegd, alsook zijn hartverwarmende gebed op de avond waarin hij verraden werd, zoals in hoofdstuk 13 tot en met 17 staat opgetekend. Men zegt zelfs dat 92 procent van het Evangelie van Johannes uitsluitend in zijn boek voorkomt.
Lichtflitsen in de brieven van Paulus
13. Waarom beschouwen sommigen de brief van Paulus aan de Romeinen alsof het een evangelie was?
13 De apostel Paulus werd in het bijzonder gebruikt om flitsen van waarheidslicht door te geven aan christenen die in apostolische tijden leefden. Daar is bijvoorbeeld de brief van Paulus aan de Romeinen, geschreven omstreeks 56 G.T. — ongeveer in dezelfde tijd dat Lukas zijn evangelie schreef. In deze brief laat Paulus duidelijk uitkomen dat rechtvaardigheid wordt toegerekend als gevolg van Gods onverdiende goedheid en door middel van geloof in Jezus Christus. De nadruk die Paulus op dit aspect van het goede nieuws legt, heeft sommigen ertoe gebracht zijn brief aan de Romeinen te bezien alsof het een vijfde evangelie was.
14-16. (a) Welk licht wierp Paulus in zijn eerste brief aan christenen in Korinthe op de noodzaak van eenheid? (b) Welk verdere licht aangaande gedrag bevat Eén Korinthiërs?
14 Paulus schreef over bepaalde aangelegenheden die de christenen in Korinthe verontrustten. Zijn brief aan de Korinthiërs bevat veel geïnspireerde raad waar christenen tot in onze tijd profijt van hebben getrokken. Om te beginnen moest hij de Korinthiërs duidelijk maken dat zij verkeerd bezig waren door persoonlijkheidsculten op te bouwen rondom bepaalde personen. De apostel corrigeerde hun zienswijze door vrijmoedig tot hen te zeggen: „Nu vermaan ik u, broeders, door de naam van onze Heer Jezus Christus, dat gij allen in overeenstemming met elkaar spreekt en dat er geen verdeeldheid onder u is, maar dat gij nauw verenigd zijt in dezelfde geest en in dezelfde gedachtengang.” — 1 Korinthiërs 1:10-15.
15 In de christelijke gemeente in Korinthe werd grove immoraliteit getolereerd. Een man daar had de vrouw van zijn vader genomen en beoefende aldus ’zulk een hoererij als zelfs onder de natiën niet voorkwam’. Onomwonden schreef Paulus: „Verwijdert de goddeloze man uit uw midden” (1 Korinthiërs 5:1, 11-13). Dat was iets nieuws voor de christelijke gemeente — uitsluiting. Een andere aangelegenheid waarover de gemeente in Korinthe opheldering moest worden verschaft, had te maken met het feit dat sommige van haar leden hun geestelijke broeders voor wereldlijke rechtbanken daagden om grieven te beslechten. Paulus bestrafte hen hier krachtig voor. — 1 Korinthiërs 6:5-8.
16 Nog een andere kwestie die voor de gemeente in Korinthe een reden tot bezorgdheid was, had te maken met seksuele betrekkingen. In 1 Korinthiërs hoofdstuk 7 maakte Paulus duidelijk dat het, wegens het algemeen voorkomen van seksuele immoraliteit, goed zou zijn als iedere man zijn eigen vrouw en iedere vrouw haar eigen man had. Paulus liet ook uitkomen dat, hoewel ongehuwden Jehovah met minder afleiding kunnen dienen, niet allen de gave van de ongehuwde staat hadden. En indien de man van een vrouw zou sterven, zou zij vrij zijn om te hertrouwen, maar „alleen in de Heer”. — 1 Korinthiërs 7:39.
17. Welk licht wierp Paulus op de leer van de opstanding?
17 Wat een lichtflitsen wierp de Heer door bemiddeling van Paulus op de opstanding! Met wat voor lichaam zullen gezalfde christenen worden opgewekt? „Het wordt gezaaid als een fysiek lichaam, het wordt opgewekt als een geestelijk lichaam”, schreef Paulus. Er zullen geen vleselijke lichamen in de hemel worden opgenomen, omdat „vlees en bloed Gods koninkrijk niet kunnen beërven”. Paulus voegde eraan toe dat niet alle gezalfden in de dood zullen slapen, maar dat gedurende Jezus’ tegenwoordigheid sommigen bij hun dood terstond tot onsterfelijk leven zullen worden opgewekt. — 1 Korinthiërs 15:43-53.
18. Welk licht met betrekking tot de toekomst bevatte Paulus’ eerste brief aan de Thessalonicenzen?
18 In zijn brief aan de christenen in Thessalonika werd Paulus gebruikt om licht op de toekomst te werpen. Jehovah’s dag zou komen als een dief in de nacht. Paulus zette ook uiteen: „Wanneer zij zeggen: ’Vrede en zekerheid!’, dan zal een plotselinge vernietiging ogenblikkelijk over hen komen zoals het barenswee over een zwangere vrouw, en zij zullen geenszins ontkomen.” — 1 Thessalonicenzen 5:2, 3.
19, 20. Welke lichtflitsen ontvingen de christenen in Jeruzalem en Judea in Paulus’ brief aan de Hebreeën?
19 Door zijn brief aan de Hebreeën te schrijven, gaf Paulus heel wat lichtflitsen door aan de vroege christenen in Jeruzalem en Judea. Hoe krachtig liet hij uitkomen dat het christelijke stelsel van aanbidding superieur was aan het Mozaïsche stelsel van aanbidding! In plaats van de door engelen overgebrachte Wet te volgen, stellen christenen geloof in een redding waarover voor het eerst werd gesproken door Gods Zoon, die verre superieur is aan zulke engelenboden (Hebreeën 2:2-4). Mozes was slechts een dienaar in het huis van God. Jezus Christus daarentegen bestuurt het gehele huis. Christus is een hogepriester naar de wijze van Melchizedek en bekleedt daarmee een positie die verre superieur is aan het Aäronitische priesterschap. Paulus maakte ook duidelijk dat de Israëlieten Gods rust niet konden binnengaan omdat het hun aan geloof en gehoorzaamheid ontbrak, maar dat christenen er wèl binnengaan wegens hun geloof en gehoorzaamheid. — Hebreeën 3:1–4:11.
20 Verder is ook het nieuwe verbond verre superieur aan het Wetsverbond. Zoals 600 jaar tevoren in Jeremia 31:31-34 was voorzegd, is bij degenen die in het nieuwe verbond zijn opgenomen, Gods wet in hun hart geschreven en genieten zij ware vergeving van zonden. In plaats van een hogepriester te hebben die jaarlijks slachtoffers voor zijn eigen zonden en die van het volk moest brengen, hebben christenen als hun Hogepriester Jezus Christus, die zonder zonde is en die eens en voor altijd een slachtoffer voor zonden heeft gebracht. In plaats van een met handen gemaakte heilige plaats binnen te gaan om zijn offergave aan te bieden, is hij de hemel zelf binnengegaan, om daar voor de persoon van Jehovah te verschijnen. Bovendien konden de dierenoffers die onder het Mozaïsche wetsverbond werden gebracht, zonden niet volledig wegnemen, anders zouden ze niet jaarlijks gebracht zijn. Maar Christus’ offer, dat eens en voor altijd werd gebracht, neemt zonden werkelijk weg. Dit alles werpt licht op de grote geestelijke tempel, in de voorhoven waarvan het gezalfde overblijfsel en de „andere schapen” in deze tijd dienst verrichten. — Johannes 10:16; Hebreeën 9:24-28.
21. Wat heeft deze bespreking getoond met betrekking tot de vervulling van Psalm 97:11 en Spreuken 4:18 in apostolische tijden?
21 De ruimte laat het niet toe meer voorbeelden te geven, zoals de lichtflitsen die te vinden zijn in de brieven van de apostel Petrus en die van de discipelen Jakobus en Judas. Maar het voorgaande dient voldoende te zijn om aan te tonen dat Psalm 97:11 en Spreuken 4:18 in apostolische tijden op treffende wijze in vervulling zijn gegaan. De waarheid begon zich te ontwikkelen van afbeeldingen en schaduwen tot vervullingen en werkelijkheden. — Galaten 3:23-25; 4:21-26.
22. Wat gebeurde er na de dood van de apostelen, en wat zal in het volgende artikel worden aangetoond?
22 Na de dood van Jezus’ apostelen en het begin van de voorzegde afval, brandde het waarheidslicht heel zwakjes (2 Thessalonicenzen 2:1-11). In overeenstemming met Jezus’ belofte keerde de Meester echter na vele eeuwen terug en vond hij „de getrouwe en beleidvolle slaaf” ermee bezig de „huisknechten” te rechter tijd hun voedsel te geven. Bijgevolg stelde Jezus Christus die slaaf aan „over al zijn bezittingen” (Mattheüs 24:45-47). Welke lichtflitsen volgden daarop? Dit zal in het volgende artikel worden besproken.
[Voetnoot]
a De grond heeft hier betrekking op het milieu waarin de christen verkiest persoonlijkheidshoedanigheden te ontwikkelen. — Zie De Wachttoren van 15 september 1980, blz. 18-20.
-
-
Lichtflitsen — Grote en kleine (Deel 1)De Wachttoren 1995 | 15 mei
-
-
Lichtflitsen — Grote en kleine (Deel 1)
„Het pad van de rechtvaardigen is als het glanzende licht, dat steeds helderder wordt tot de dag stevig bevestigd is.” — SPREUKEN 4:18.
1. Waarom is de waarheid geleidelijk geopenbaard?
HET is een bewijs van goddelijke wijsheid dat, in overeenstemming met Spreuken 4:18, de openbaring van geestelijke waarheden geleidelijk door middel van lichtflitsen heeft plaatsgevonden. In het voorgaande artikel hebben wij gezien hoe deze tekst in apostolische tijden in vervulling ging. Indien de totale omvang van schriftuurlijke waarheid in één keer geopenbaard was, zou het zowel verblindend als verwarrend zijn geweest — zo ongeveer als de uitwerking van helder zonlicht op iemand die uit een donkere grot stapt. Bovendien wordt door geleidelijk geopenbaarde waarheid het geloof van christenen aanhoudend versterkt. Hun hoop wordt er steeds krachtiger door en het pad dat zij moeten bewandelen, wordt er steeds duidelijker door afgetekend.
„De getrouwe en beleidvolle slaaf”
2. Wie zou, zoals Jezus te kennen gaf, door hem gebruikt worden om zijn volgelingen geestelijk licht te verschaffen, en uit wie bestaat dat instrument?
2 In apostolische tijden heeft het Jezus Christus goedgedacht bovennatuurlijke middelen te gebruiken om zijn volgelingen de eerste lichtflitsen te geven. Wij hebben hier twee voorbeelden van: Pinksteren 33 G.T. en de bekering van Cornelius in 36 G.T. Vervolgens heeft het Christus goedgedacht zich van een menselijk instrument te bedienen, zoals hij ook had voorzegd: „Wie is werkelijk de getrouwe en beleidvolle slaaf, die door zijn meester over diens huisknechten is aangesteld om hun te rechter tijd hun voedsel te geven? Gelukkig is die slaaf wanneer zijn meester hem bij zijn aankomst daarmee bezig vindt! Voorwaar, ik zeg u: Hij zal hem aanstellen over al zijn bezittingen” (Mattheüs 24:45-47). Deze slaaf kon niet slechts één enkele persoon zijn, want hij moest geestelijk voedsel verschaffen vanaf het begin van de christelijke gemeente met Pinksteren totdat de Meester, Jezus Christus, zou komen om afrekening te houden. De feiten geven te kennen dat deze getrouwe en beleidvolle slaafklasse bestaat uit alle gezalfde christenen die als groep op een bepaald tijdstip op aarde leven.
3. Wie behoorden tot de eerste leden van de slaafklasse?
3 Wie behoorden tot de eerste leden van de getrouwe en beleidvolle slaafklasse? Een van hen was de apostel Petrus, die gehoor gaf aan Jezus’ gebod: „Voed mijn schaapjes” (Johannes 21:17). Andere vroege leden van de slaafklasse waren Mattheüs, die het evangelie schreef dat zijn naam draagt, en Paulus, Jakobus en Judas, die geïnspireerde brieven schreven. De apostel Johannes, die het boek Openbaring, zijn evangelie en zijn brieven schreef, was eveneens een lid van de getrouwe en beleidvolle slaafklasse. Deze mannen schreven in overeenstemming met de opdracht die Jezus had gegeven.
4. Wie zijn de „huisknechten”?
4 Indien alle gezalfden als groep, waar zij zich ook op aarde bevinden, leden van de slaafklasse zijn, wie zijn dan de „huisknechten”? Zij zijn dezelfde gezalfden maar vanuit een ander gezichtspunt bezien — als afzonderlijke personen. Ja, als afzonderlijke personen zouden zij deel uitmaken van de „slaaf” of „huisknechten” zijn, al naar gelang zij geestelijk voedsel uitdeelden of het nuttigden. Ter illustratie: Zoals in 2 Petrus 3:15, 16 staat opgetekend, verwijst de apostel Petrus naar de brieven van Paulus. Wanneer Petrus ze las, zou hij als een van de huisknechten zijn die zich voedde met het geestelijke voedsel dat door Paulus als vertegenwoordiger van de slaafklasse was verschaft.
5. (a) Hoe verging het de slaaf in de eeuwen na de apostelen? (b) Welke ontwikkelingen vonden er in de tweede helft van de negentiende eeuw plaats?
5 In dit verband verklaarde het boek Gods duizendjarige koninkrijk is nabij gekomen: „De geschiedenis verschaft ons geen duidelijk beeld omtrent de vorm waarin de ’getrouwe en beleidvolle slaaf’-klasse in de eeuwen na de dood van de apostelen van de Meester Jezus Christus bestond en voedsel uitdeelde. Klaarblijkelijk gaf de ene generatie van de ’slaaf’-klasse het voedsel aan de volgende generatie door (2 Timotheüs 2:2). Maar in de tweede helft van de negentiende eeuw waren er godvrezende personen voor wie het geestelijke voedsel van de bijbel zeer veel betekende en die de wens hadden . . . zich ermee te voeden . . . Er [ontstonden] groepen die zich aan bijbelstudie wijdden en mettertijd begreep men de grondwaarheden van de Heilige Schrift steeds beter. De oprechten en onzelfzuchtigen onder deze onderzoekers van de bijbel koesterden het verlangen dit van levensbelang zijnde geestelijke voedsel met anderen te delen. Zij hadden dezelfde geest van getrouwheid als de ’slaaf’ die over de ’huisknechten’ was aangesteld om hun ’te rechter tijd’ het noodzakelijke geestelijke ’voedsel’ te geven. Zij waren in zoverre ’beleidvol’ dat zij onderscheidden dat het er toen de juiste tijd voor was het voedsel uit te delen, en ook onderscheidden zij hoe zij dit het beste konden doen. Zij deden er moeite voor het uit te delen.” — Blz. 344.a
Vroege lichtflitsen in moderne tijden
6. Welk feit in verband met de geleidelijke openbaring van waarheid is heel opvallend?
6 Een heel opvallend feit in verband met degenen die door Jehovah werden gebruikt om dit geleidelijk helderder wordend geestelijke licht te verschaffen, is dat zij de eer niet voor zichzelf opeisten. De houding van C. T. Russell, de eerste president van het Wachttorengenootschap, was dat het de Heer behaagde hun nederige talenten te gebruiken. Betreffende de spottende bijnamen die zijn vijanden maar al te graag gebruikten, liet broeder Russell duidelijk weten dat hij nooit een „Russellist” had ontmoet en dat zoiets als „Russellisme” niet bestond. Alle eer werd aan God gegeven.
7. Hoe gaven broeder Russell en zijn medewerkers er blijk van dat zij werkelijk met de getrouwe en beleidvolle slaaf vereenzelvigd konden worden?
7 Te oordelen naar de resultaten kan er geen twijfel over bestaan dat Jehovah’s heilige geest de inspanningen van broeder Russell en degenen die met hem verbonden waren, leidde. Zij gaven er blijk van dat zij met de getrouwe en beleidvolle slaaf vereenzelvigd konden worden. Hoewel veel geestelijken indertijd beleden te geloven dat de bijbel Gods geïnspireerde Woord was en dat Jezus de Zoon van God was, onderschreven zij valse, Babylonische leerstellingen, zoals de Drieëenheid, de onsterfelijkheid van de menselijke ziel en eeuwige pijniging. In overeenstemming met Jezus’ belofte was het waarlijk aan de heilige geest te danken dat de nederige inspanningen van broeder Russell en zijn metgezellen tot gevolg hadden dat de waarheid helderder scheen dan ooit tevoren (Johannes 16:13). Die gezalfde Bijbelonderzoekers gaven er blijk van dat zij werkelijk deel uitmaakten van de getrouwe en beleidvolle slaafklasse, wiens taak het is de huisknechten van de Meester geestelijk voedsel te verschaffen. Hun inspanningen zijn een grote hulp geweest bij het bijeenvergaderen van de gezalfden.
8. Welke fundamentele feiten omtrent Jehovah, de bijbel, Jezus Christus en de heilige geest begrepen de Bijbelonderzoekers duidelijk?
8 Het is opmerkelijk te zien hoezeer Jehovah, door middel van heilige geest, deze vroege Bijbelonderzoekers met lichtflitsen heeft begunstigd. Om te beginnen bewezen zij onomstotelijk dat de Schepper bestaat en dat hij de unieke naam Jehovah heeft (Psalm 83:18; Romeinen 1:20). Zij zagen dat macht, gerechtigheid, wijsheid en liefde de vier voornaamste eigenschappen van Jehovah zijn (Genesis 17:1; Deuteronomium 32:4; Romeinen 11:33; 1 Johannes 4:8). Deze gezalfde christenen stelden duidelijk vast dat de bijbel Gods geïnspireerde Woord en de waarheid is (Johannes 17:17; 2 Timotheüs 3:16, 17). Verder geloofden zij dat Gods Zoon, Jezus Christus, geschapen werd en dat hij zijn leven als losprijs voor de gehele mensheid heeft gegeven (Mattheüs 20:28; Kolossenzen 1:15). Zij zagen dat de heilige geest beslist niet een derde persoon van een Drieëenheid was, maar Gods werkzame kracht. — Handelingen 2:17.
9. (a) Van welke waarheden met betrekking tot de natuur van de mens en de bestemmingen die de bijbel in het vooruitzicht stelt, hadden de Bijbelonderzoekers een duidelijk begrip? (b) Welke andere waarheden zagen Jehovah’s dienstknechten duidelijk?
9 De Bijbelonderzoekers begrepen duidelijk dat de mens geen onsterfelijke ziel heeft maar een sterfelijke ziel is. Zij beseften dat ’het loon dat de zonde betaalt, de dood is’, niet eeuwige pijniging, aangezien er niet zoiets bestaat als een brandende hel (Romeinen 5:12; 6:23; Genesis 2:7; Ezechiël 18:4). Bovendien zagen zij duidelijk dat de evolutietheorie niet alleen onschriftuurlijk is, maar ook elke feitelijke basis mist (Genesis hfdst. 1 en 2). Zij onderscheidden ook dat de bijbel twee bestemmingen in het vooruitzicht stelt — een hemelse voor de 144.000 gezalfde volgelingen van Christus en een paradijsaarde voor een ongetelde „grote schare” „andere schapen” (Openbaring 7:9; 14:1; Johannes 10:16). Die vroege Bijbelonderzoekers zagen in dat de aarde eeuwig blijft bestaan en niet zal worden verbrand, zoals door veel religies wordt geleerd (Prediker 1:4; Lukas 23:43). Zij leerden ook dat Christus’ wederkomst onzichtbaar zou zijn en dat hij dan het oordeel aan de natiën zou voltrekken en een aards paradijs zou inluiden. — Handelingen 10:42; Romeinen 8:19-21; 1 Petrus 3:18.
10. Welke waarheden leerden de Bijbelonderzoekers betreffende de doop, het onderscheid tussen geestelijken en leken, en de Gedachtenisviering van Christus’ dood?
10 De Bijbelonderzoekers leerden dat de schriftuurlijke doop niet wordt voltrokken doordat baby’s besprenkeld worden, maar dat in overeenstemming met Jezus’ gebod in Mattheüs 28:19, 20 gelovigen die onderwezen zijn, ondergedompeld moeten worden. Zij gingen inzien dat er geen schriftuurlijke basis is voor het onderscheid tussen geestelijken en leken (Mattheüs 23:8-10). Integendeel, alle christenen moeten predikers van het goede nieuws zijn (Handelingen 1:8). De Bijbelonderzoekers beseften dat de Gedachtenisviering van Christus’ dood slechts eenmaal per jaar gehouden diende te worden, op 14 Nisan. Tevens zagen zij dat Pasen een heidens feest is. Bovendien vertrouwden die gezalfden er zozeer op dat God hun werk steunde, dat zij nooit collectes hielden (Mattheüs 10:8). Vanaf het vroegste begin begrepen zij dat christenen volgens bijbelse beginselen moesten leven, waartoe het aankweken van de vrucht van Gods heilige geest behoort. — Galaten 5:22, 23.
Steeds meer lichtflitsen
11. Welk licht werd er geworpen op de opdracht die een christen heeft en op Jezus’ gelijkenis van de schapen en de bokken?
11 Vooral sinds 1919 zijn Jehovah’s dienstknechten gezegend met steeds meer lichtflitsen. Wat een heldere lichtflits kwam er tijdens het in 1922 in Cedar Point gehouden congres toen J. F. Rutherford, de tweede president van het Wachttorengenootschap, krachtig liet uitkomen dat de voornaamste verplichting die op Jehovah’s dienstknechten rust de verkondiging van Gods koninkrijk is. Hij zei: „Verkondigt, verkondigt, verkondigt de Koning en zijn koninkrijk”! Slechts één jaar later werd er helder licht geworpen op de gelijkenis van de schapen en de bokken. Er werd ingezien dat deze profetie vervuld zou worden in de huidige dag des Heren, niet in de toekomst tijdens het Millennium, zoals eerder was gedacht. Gedurende het Millennium zouden de broeders van Christus niet ziek zijn, noch zouden zij gevangenzitten. Bovendien zal het aan het einde van het Millennium Jehovah God zijn die oordeelt, niet Jezus Christus. — Mattheüs 25:31-46.
12. Welke lichtflits kwam er met betrekking tot Armageddon?
12 In 1926 onthulde nog een heldere lichtflits dat de oorlog van Armageddon geen sociale revolutie zou zijn, zoals Bijbelonderzoekers eens hadden gedacht. Het zou daarentegen een oorlog zijn waarin Jehovah zijn macht zo duidelijk zal demonstreren dat alle mensen ervan overtuigd zullen zijn dat hij God is. — Openbaring 16:14-16; 19:17-21.
Kerstmis — Een heidens feest
13. (a) Welk licht werd er op kerstvieringen geworpen? (b) Waarom werden er geen verjaardagen meer gevierd? (Verwerk ook de voetnoot.)
13 Kort daarop werden de Bijbelonderzoekers er door nog een lichtflits toe gebracht geen Kerstmis meer te vieren. Voor die tijd was Kerstmis door de Bijbelonderzoekers over de hele wereld altijd gevierd, en de viering ervan op het hoofdbureau in Brooklyn was een heel feestelijke gebeurtenis. Maar toen onderscheidde men dat het vieren van 25 december in werkelijkheid heidens was en dat die datum door de afvallige christenheid was gekozen om het gemakkelijker te maken heidenen te bekeren. Bovendien werd ontdekt dat Jezus niet in de winter geboren kon zijn, aangezien ten tijde van zijn geboorte herders hun kudden in het veld weidden — iets wat zij ’s nachts aan het einde van december niet gedaan zouden hebben (Lukas 2:8). Uit de Schrift blijkt veeleer dat Jezus omstreeks 1 oktober geboren is. De Bijbelonderzoekers beseften ook dat de zogenaamde wijzen die Jezus ongeveer twee jaar na zijn geboorte een bezoek brachten, heidense magiërs waren.b
Een nieuwe naam
14. Waarom deed de naam Bijbelonderzoekers Jehovah’s volk geen recht?
14 In 1931 werd door een heldere flits van waarheidslicht aan die Bijbelonderzoekers onthuld wat een passende schriftuurlijke naam voor hen zou zijn. Jehovah’s volk had begrepen dat zij geen van de bijnamen die anderen hun gegeven hadden, zoals „Russellisten”, „Millennial Dawnists” en „no hellers” konden overnemen.c Maar zij begonnen ook te beseffen dat de naam die zijzelf waren gaan gebruiken — Internationale Bijbelonderzoekers — hun geen recht deed. Zij waren veel meer dan alleen maar Bijbelonderzoekers. Bovendien waren er nog heel veel anderen die de bijbel onderzochten maar die niets gemeen hadden met de Bijbelonderzoekers.
15. Welke naam werd in 1931 door de Bijbelonderzoekers aangenomen, en waarom is die passend?
15 Hoe kwam het dat de Bijbelonderzoekers een nieuwe naam kregen? Jarenlang had De Wachttoren sterk de aandacht gevestigd op de naam Jehovah. Het was daarom uiterst passend dat de Bijbelonderzoekers de naam zouden aannemen die in Jesaja 43:10 te vinden is: „’Gij zijt mijn getuigen,’ is de uitspraak van Jehovah, ’ja, mijn knecht die ik verkozen heb, opdat gij het weet en geloof in mij hebt, en opdat gij begrijpt dat ik Dezelfde ben. Vóór mij werd er geen God geformeerd, en na mij bleef het zo dat er geen was.’”
Rechtvaardiging en de „grote schare”
16. Waarom konden de herstellingsprofetieën geen betrekking hebben op de terugkeer van de natuurlijke joden naar Palestina, maar op wie hebben ze betrekking?
16 In het tweede deel van Vindication (Rechtvaardiging), in 1932 uitgegeven door de Watch Tower Society, onthulde een lichtflits dat de door Jesaja, Jeremia, Ezechiël en andere profeten opgetekende herstellingsprofetieën geen betrekking hadden (zoals eens werd gedacht) op de vleselijke joden, die in ongeloof en uit politieke overwegingen naar Palestina terugkeerden. Deze herstellingsprofetieën, die een vervulling in het klein hadden toen de joden in 537 v.G.T. uit Babylonische gevangenschap terugkeerden, hadden daarentegen hun grotere vervulling in de bevrijding en het herstel van het geestelijke Israël — hetgeen in 1919 begon — en in de daaruit voortspruitende voorspoed waarin Jehovah’s ware dienstknechten zich thans in het geestelijke paradijs verheugen.
17, 18. (a) Wat bleek, zoals mettertijd door een lichtflits werd onthuld, Jehovah’s voornaamste voornemen te zijn? (b) Welke lichtflits met betrekking tot Openbaring 7:9-17 kwam er in 1935?
17 Mettertijd onthulden lichtflitsen dat Jehovah’s voornaamste voornemen niet de redding van schepselen was maar de rechtvaardiging van zijn soevereiniteit. Er werd ingezien dat het belangrijkste thema van de bijbel niet de losprijs was maar het Koninkrijk, want dat zal Jehovah’s soevereiniteit rechtvaardigen. Wat een lichtflits was dat! Opgedragen christenen hielden zich niet langer hoofdzakelijk bezig met hun hemelse bestemming.
18 In 1935 onthulde een heldere lichtflits dat de in Openbaring 7:9-17 genoemde grote schare geen secundaire hemelse klasse was. Men had gedacht dat de in die verzen genoemde personen sommige van de gezalfden waren die niet ten volle getrouw waren geweest en daarom vóór de troon stonden in plaats dat zij op tronen zaten en met Jezus Christus als koningen en priesters regeerden. Maar er bestaat eenvoudig niet zoiets als gedeeltelijke getrouwheid. Iemand is hetzij getrouw of ontrouw. Er werd dus ingezien dat deze profetie betrekking had op de ongetelde grote schare uit alle natiën die nu bijeenvergaderd wordt en die een aardse hoop heeft. Zij zijn „de schapen” uit Mattheüs 25:31-46 en de „andere schapen” uit Johannes 10:16.
Het kruis — Geen christelijk symbool
19, 20. Waarom kan het kruis geen symbool van het ware christendom zijn?
19 Vele jaren lang nam bij de Bijbelonderzoekers het kruis als symbool van het christendom een belangrijke plaats in. Zij hadden zelfs een „kruis en kroon”-speldje. Volgens de Statenvertaling vroeg Jezus zijn volgelingen hun „kruis” op te nemen, en velen gingen geloven dat hij aan een kruis terechtgesteld werd (Mattheüs 16:24; 27:32). Tientallen jaren lang verscheen dit symbool ook op de voorpagina van het tijdschrift De Wachttoren.
20 Het door het Genootschap in 1936 uitgegeven boek Rijkdom maakte duidelijk dat Jezus Christus niet aan een kruis terechtgesteld werd, maar aan een rechtopstaande paal of staak. Volgens één autoriteit betekent het Griekse woord (stauʹros) dat in de Statenvertaling met „kruis” is weergegeven, „in de eerste plaats een rechtopstaande paal of staak. [Het is] te onderscheiden van de kerkelijke vorm van een kruis dat uit twee balken bestaat. . . . Het laatstgenoemde vond zijn oorsprong in het oude Chaldea, en werd . . . gebruikt als het symbool van de god Tammuz.” Het werktuig waaraan Jezus werd gehangen, dient niet te worden verafgood, maar veeleer met afschuw te worden bezien.
21. Wat zal in het volgende artikel worden besproken?
21 Er zijn nog meer voorbeelden van zowel grote lichtflitsen als die welke misschien als klein zouden kunnen worden beschouwd. Zie voor een bespreking daarvan alstublieft het volgende artikel.
[Voetnoten]
a Uitgegeven door de Watchtower Bible and Tract Society of New York, Inc.
b Mettertijd werd ingezien dat als de belangrijkste geboorte die ooit had plaatsgehad niet gevierd kon worden, wij geen enkele verjaardag dienden te vieren. Bovendien vierden noch de Israëlieten noch de vroege christenen verjaardagen. De bijbel vermeldt slechts twee verjaardagen, een van Farao en de andere van Herodes Antipas. Beide vieringen werden ontsierd door een terechtstelling. Jehovah’s Getuigen vieren geen verjaardagen omdat deze vieringen van heidense oorsprong zijn en persoonsverheerlijking van de jarigen in de hand werken. — Genesis 40:20-22; Markus 6:21-28.
c Deze fout was door een aantal denominaties van de christenheid gemaakt. Lutheraan was een bijnaam die vijanden van Maarten Luther aan zijn volgelingen gaven, die hem vervolgens overnamen. De baptisten namen eveneens de bijnaam over die buitenstaanders hun gegeven hadden omdat zij de doop door onderdompeling predikten. Op enigszins vergelijkbare wijze namen de methodisten een naam aan die hun door een buitenstaander was gegeven. Over de manier waarop het Genootschap van Vrienden de naam quakers heeft gekregen, zegt The World Book Encyclopedia: „Het woord Quaker was oorspronkelijk bedoeld als een belediging aan het adres van Fox [de stichter], die tegen een Engelse rechter zei dat hij moest ’sidderen voor het Woord van de Heer’. De rechter noemde Fox een ’quaker’ [sidderaar].”
-