-
Zult u zeggen: „Hier ben ik! Zend mij”?De Wachttoren 1987 | 15 oktober
-
-
10. (a) Aan wie lag het dat het volk als het ware blind en doof was? (b) Wat bedoelde Jesaja toen hij vroeg: „Hoe lang?”
10 De schuld lag bij het volk. Hoewel Jesaja hen ’steeds weer liet horen’, wilden zij geen kennis tot zich nemen of begrip verwerven. God zei van tevoren dat de meesten, vanwege hun eigenzinnige en vleselijk gezinde houding, niet gunstig zouden reageren. Een minderheid zou dit misschien wel doen. Doch de meerderheid zou zo blind zijn dat het zou lijken alsof hun ogen met de sterkste lijm dichtgesmeerd zouden zijn, indien u zich daar een voorstelling van kunt maken. Hoe lang zou deze slechte situatie voortduren? Dat vroeg Jesaja en niet hoeveel jaren hij zou moeten dienen. Zijn vraag luidde: „Hoe lang, o Jehovah?” God antwoordde: „Totdat de steden werkelijk tot puinhopen instorten, om zonder inwoner te zijn.” En zo gebeurde het ook, ofschoon dit niet gedurende Jesaja’s leven geschiedde. De Babyloniërs voerden de aardse mens weg, waardoor er van Juda een land overbleef dat ’geruïneerd was tot een woestenij’. — Jesaja 6:11, 12; 2 Koningen 25:1-26.
-
-
Zult u zeggen: „Hier ben ik! Zend mij”?De Wachttoren 1987 | 15 oktober
-
-
12. Op welke schriftuurlijke basis kan Jezus de Grotere Jesaja worden genoemd?
12 Eeuwen na Jesaja’s dood kwam iemand die wij de Grotere Jesaja zouden kunnen noemen — Jezus Christus. In zijn voormenselijke bestaan had hij zich vrijwillig aangeboden om door zijn Vader naar de aarde gezonden te worden, waar hij in zijn prediking dingen zou opnemen die Jesaja had opgetekend (Spreuken 8:30, 31; Johannes 3:17, 34; 5:36-38; 7:28; 8:42; Lukas 4:16-19; Jesaja 61:1). Nog gerichter bracht Jezus zichzelf met Jesaja hoofdstuk 6 in verband toen hij uitlegde waarom hij op de door hem gebruikte specifieke manier onderwijs gaf (Matthéüs 13:10-15; Markus 4:10-12; Lukas 8:9, 10). Dat was passend want de meeste joden die Jezus hoorden, toonden geen grotere bereidheid om zijn boodschap te aanvaarden en er in overeenstemming mee te handelen dan degenen die de profeet Jesaja hoorden, in verband met diens boodschap toonden (Johannes 12:36-43). Ook kwamen de joden die zichzelf ’blind en doof’ hadden gemaakt voor Jezus’ boodschap, in 70 G.T. voor een soortgelijke vernietiging te staan als in 607 v.G.T. Wat zich in de eerste eeuw voordeed, ontwikkelde zich tot een over Jeruzalem komende verdrukking ’zoals er sedert het begin der wereld niet was voorgekomen en ook niet meer zou voorkomen’ (Matthéüs 24:21). Toch was er, zoals Jesaja had voorzegd, een overblijfsel of „heilig zaad” dat geloof oefende. Deze personen werden tot een geestelijke natie gemaakt, het gezalfde „Israël Gods”. — Galaten 6:16.
13. Waarom kunnen wij nog een vervulling van Jesaja 6 verwachten?
13 Dit leidt ons tot een andere op de bijbel gebaseerde vervulling van Jesaja hoofdstuk 6. Beschouw als een sleutel voor het begrip hiervan de door de apostel Paulus rond het jaar 60 G.T. geuite woorden. Hij legde uit waarom vele joden die hem in Rome hadden gehoord, zijn „getuigenis . . . betreffende het koninkrijk Gods” niet wilden geloven. De reden hiervoor was dat Jesaja 6:9, 10 wederom vervuld werd (Handelingen 28:17-27). Betekent dit dat de gezalfde discipelen van Jezus, nadat hij het aardse toneel had verlaten, zich zouden moeten kwijten van een opdracht die met Jesaja’s opdracht overeenkwam? Ja, inderdaad!
14. Hoe zouden Jezus’ discipelen net zo’n werk doen als Jesaja?
14 Voordat de Grotere Jesaja naar de hemel opsteeg, zei hij dat zijn discipelen de heilige geest zouden ontvangen en daarna ’getuigen van hem zouden zijn zowel in Jeruzalem als in geheel Judéa en Samária en tot de verst verwijderde streek der aarde’ (Handelingen 1:8). Net als het offeraltaar voorzag in wat nodig was om Jesaja’s dwaling te doen wijken, zo was Jezus’ offer de basis op grond waarvan ’de zonden van zijn discipelen verzoend werden’ (Leviticus 6:12, 13; Hebreeën 10:5-10; 13:10-15). Aldus kon God hen met heilige geest zalven, waardoor zij ook de kracht zouden ontvangen om ’getuigen te zijn tot de verst verwijderde streek der aarde’. Zowel de profeet Jesaja als de Grotere Jesaja waren gezonden om Gods boodschap bekend te maken. Insgelijks werden Jezus’ gezalfde volgelingen „door God gezonden . . . in gezelschap van Christus”. — 2 Korinthiërs 2:17.
15. Wat is de algemene reactie op de in onze tijd verrichte prediking als die van Jesaja, en waar moet dit onherroepelijk op uitlopen?
15 Heden ten dage, vooral sinds het einde van de Eerste Wereldoorlog, hebben gezalfde christenen de noodzaak ervan ingezien Gods boodschap bekend te maken, met inbegrip van het ernstig stemmende feit dat „de dag der wraak van de zijde van onze God” nabij is (Jesaja 61:2). De erdoor teweeggebrachte verwoesting zal vooral een slag zijn voor de christenheid, die net als het Israël uit de oudheid lange tijd heeft beleden Gods volk te zijn. Ondanks het feit dat Gods gezalfde getuigen reeds tientallen jaren loyaal prediken, hebben de meeste mensen in de christenheid ’hun hart onontvankelijk en hun oren ongevoelig gemaakt; hun ogen zijn dichtgestreken’. Jesaja’s profetie geeft te kennen dat dit zo zal blijven „totdat de steden werkelijk tot puinhopen instorten, om zonder inwoner te zijn, en de huizen zonder aardse mens zijn, en de grond zelf geruïneerd is tot een woestenij”. Dit zal het einde van dit goddeloze samenstel van dingen betekenen. — Jesaja 6:10-12.
-