De Holocaust — Waarom door God toegelaten?
DE HOLOCAUST heeft een verpletterende uitwerking gehad op het geloof van velen. Zowel joden als niet-joden vragen zich af: Als er een God is, waarom heeft hij het dan toegelaten? Is het afdoende het toe te schrijven aan ’de onmenselijkheid van mens tegenover mens’? Of zijn er andere factoren die verklaren hoe mannen en vrouwen met een „beschaafde” achtergrond van staatswege goedgekeurde moord en genocide konden vergoelijken, leren en tolereren of er een actief aandeel aan konden hebben?
De joodse conservatieve gemeenschap in de Verenigde Staten heeft onlangs een „Beginselverklaring van het conservatieve jodendom” gepubliceerd waarin vermeld stond: „Het bestaan van het kwaad heeft altijd de ernstigste belemmering voor het geloof gevormd. Gezien de enormiteit van de gruwelen vertegenwoordigd door Auschwitz en Hirosjima heeft dit dilemma in onze generatie een nieuwe, angstaanjagende realiteit gekregen. De vraag hoe een rechtvaardige en machtige God de verdelging van zo veel onschuldige levens kon toelaten, laat het religieuze geweten niet met rust en gaat het voorstellingsvermogen te boven.”
Zoals miljoenen anderen interesseren ook Jehovah’s Getuigen zich voor die vraag, en dat is begrijpelijk, want velen van hun medegelovigen zijn in de nazi-concentratiekampen omgekomen. Hoe komt het dan dat God het kwaad heeft getolereerd?
Vrije wil en de strijdvraag
De eerder genoemde joodse publikatie beantwoordt die vraag ten dele met de woorden: „Door menselijke wezens met een vrije wil te scheppen, heeft God zichzelf noodzakelijkerwijs beperkingen opgelegd ten aanzien van wat hij in de toekomst zal doen. Zonder de reële mogelijkheid dat mensen de verkeerde keuze doen wanneer zij met goed en kwaad geconfronteerd worden, is het hele begrip keuze zonder betekenis. Het schenken van een vrije wil aan de mensheid kan worden gezien als een daad van goddelijke liefde die ruimte laat voor onze integriteit en groei, ook al kunnen onze beslissingen eveneens groot verdriet teweegbrengen.”
Deze mening is in overeenstemming met wat in de Hebreeuwse Geschriften opgetekend staat. Van het begin af aan heeft de mens de vrijheid gehad om te kiezen — of het nu Adam en Eva waren die verkozen God ongehoorzaam te zijn (Genesis 3:1-7) of Kaïn die verkoos zijn broer Abel te vermoorden (Genesis 4:2-10). De Israëlieten uit de oudheid werd door Jehovah ook een keus voorgelegd: „Zie, ik leg u heden waarlijk het leven en het goede, en de dood en het kwade voor. . . . En gij moet het leven kiezen, opdat gij moogt blijven leven, gij en uw nageslacht.” — Deuteronomium 30:15, 19.
In de joodse verklaring wordt echter aan één essentiële factor voorbijgegaan. Juist degene die tegen God in opstand kwam en later het lijden van de getrouwe Job veroorzaakte, is nog actief; hij verderft de geest van mensen door hen voor duivelse keuzes te plaatsen die in sommige gevallen hebben geleid tot concentratiekampen, martelingen en massamoord. In het boek Job wordt hij duidelijk geïdentificeerd als een opstandige engelenzoon van God, Satan, de Tegenstrever. — Job 1:6; 2:1, 2.
De hele wereld is thans doortrokken van Satans invloed en de keuzes die hij biedt, wat leidt tot geweld en minachting voor het leven en morele waarden. Alles wat de aandacht van de mensheid afleidt van de hoop op Gods Koninkrijksheerschappij, of het nu politieke filosofieën zijn of raciale en religieuze verdeeldheid, drugmisbruik, buitensporige genoegens, menselijke afgoden — ze dienen allemaal Satans doel. Het is dan ook geen wonder dat als in de bijbel wordt voorzegd dat deze goddeloze naar de nabijheid van de aarde zal worden neergeslingerd, eraan wordt toegevoegd: „Wee de aarde en de zee, want de Duivel is tot u neergedaald, en hij heeft grote toorn, daar hij weet dat hij slechts een korte tijdsperiode heeft”! Sedert 1914 leven wij in die periode van hevige toorn. — Openbaring 12:12.
De mensheid had en heeft nog steeds de keus om zich te onderwerpen aan de heerschappij van God of van zijn Tegenstander, Satan. Bij deze keuze is een al lang heersende strijdvraag tussen God en Satan betrokken, een strijdvraag die zo’n 6000 jaar in de geschiedenis teruggaat. Maar de bijbel geeft te kennen dat Jehovah God een tijdslimiet heeft gesteld voor het beslechten van deze strijdvraag — en sedert 1914 leeft de mensheid in de tijd van het einde voor dit door Satan beheerste samenstel. — 2 Timótheüs 3:1-5, 13.
Gods Koninkrijksheerschappij zal spoedig alle kwaad en degenen die daar de voorkeur aan geven, uitroeien. Aan hen die het verkiezen het goede te doen, zal eeuwig leven in onderworpenheid aan God worden geschonken op een volmaakte, niet-verontreinigde aarde. — Openbaring 11:18; 21:3, 4.
„Zie! Ik maak alle dingen nieuw”
De toekomst die God voor deze aarde en haar gehoorzame bewoners in gedachten heeft, zal het verleden dat zo zwaar op ons drukt uit onze herinnering wegwissen: „De vroegere dingen zullen niet gedacht worden, ze zullen nooit in de geest opkomen.” — Jesaja 65:17, Tanakh (een nieuwe vertaling van de Heilige Schrift overeenkomstig de traditionele Hebreeuwse tekst).
Wanneer Gods regering de scepter zwaait over heel de aarde, zal al het lijden dat mensen hebben ervaren, langzaam maar zeker uit hun geest verdwijnen. Dan zullen de vreugden alle vroegere nachtmerrieachtige herinneringen verdringen, want zoals de bijbel belooft, zal God „elke traan uit hun ogen wegwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geschreeuw, noch pijn zal er meer zijn. De vroegere dingen zijn voorbijgegaan.” — Openbaring 21:4, 5.
De bijbel laat duidelijk zien dat de tijd nabij is dat God zijn almacht zal gebruiken om degenen te verwijderen die lijden teweegbrengen, of dat nu mensen of demonen zijn. Spreuken 2:21, 22 zegt: „De oprechten zullen de aarde bewonen, de onberispelijken zullen erop blijven. Terwijl de goddelozen uit het land zullen verdwijnen” (Tanakh). Ja, God zal ’hen verderven die de aarde verderven’ (Openbaring 11:18). Daarbij zal uiteindelijk ook Satan de Duivel inbegrepen zijn.
God zal niet toelaten dat de goddelozen de aarde nog veel langer bederven; noch zal hij toelaten dat boosaardige mensen hun naaste kwellen, martelen en gevangenzetten. Iedereen die zich niet naar Zijn rechtvaardige wetten wil schikken, zal niet getolereerd worden. Alleen degenen die Gods wil en wet respecteren, zullen in leven blijven.
Ruim 4000 jaar geleden zag God „hoe groot de goddeloosheid van de mens op aarde was en hoe elk plan dat zijn geest bedacht te allen tijde slechts boos was”. Hij trad handelend op door de grote Vloed over de aarde te laten komen (Genesis 6:5, Tanakh). God heeft zoveel te meer reden om nogmaals handelend op te treden. Maar als wij God nu de lof schenken die hem toekomt, zal spoedig eeuwig leven ons gelukkige deel zijn. — Jesaja 65:17-25; Johannes 17:3; 1 Timótheüs 6:19.
Hoe staat het echter met al die miljoenen doden in de graven, onder wie de slachtoffers van de Holocaust? Welke hoop is er voor hen? Zullen zij vergeten worden?