Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w92 1/4 blz. 24-30
  • Deel 3 — Hebben de Apologeten de Drieëenheidsleer onderwezen?

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Deel 3 — Hebben de Apologeten de Drieëenheidsleer onderwezen?
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1992
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • „De Zoon is ondergeschikt”
  • Zij weerspiegelden de eerste-eeuwse leer
  • Wat Justinus Martyr heeft onderwezen
  • Wat Clemens heeft onderwezen
  • De theologie van Tertullianus
  • Geen Drieëenheid
  • Bronvermeldingen:
  • Deel 2 — Hebben de Apostolische Vaders de Drieëenheidsleer onderwezen?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1992
  • Is het onmiskenbaar een bijbelse leer?
    Moet u geloof stellen in de Drieëenheid?
  • Deel 1 — Hebben Jezus en zijn discipelen de Drieëenheidsleer onderwezen?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1991
  • Deel 4 — Wanneer en hoe heeft de Drieëenheidsleer zich ontwikkeld?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1992
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1992
w92 1/4 blz. 24-30

Heeft de vroege kerk onderwezen dat God een Drieëenheid is?

Deel 3 — Hebben de Apologeten de Drieëenheidsleer onderwezen?

In De Wachttoren van 1 november 1991 en 1 februari 1992 is aangetoond dat de Drieëenheidsleer niet door Jezus en zijn discipelen werd onderwezen, noch door de Apostolische Vaders aan het einde van de eerste en het begin van de tweede eeuw G.T. Hebben kerkleiders later in de tweede eeuw een Drieëenheid onderwezen?

ONGEVEER vanaf het midden tot aan het einde van de tweede eeuw van onze gewone tijdrekening verschenen de kerkleiders die men nu Apologeten noemt. Hun geschriften hadden ten doel het christendom dat zij kenden, te verdedigen tegen vijandige filosofieën die in de Romeinse wereld van die tijd gangbaar waren. Hun werk dateert uit de tijd dat de Apostolische Vaders hun geschriften zo ongeveer hadden voltooid, en uit de periode daarna.

Tot de Apologeten die in het Grieks schreven, behoren Justinus Martyr, Tatianus, Athenagoras, Theophilus, en Clemens van Alexandrië. Tertullianus was een apologeet die in het Latijn schreef. Onderwezen zij de Drieëenheid van de hedendaagse christenheid — drie aan elkaar gelijke personen (Vader, Zoon en Heilige Geest) in een Godheid, waarbij ieder waarlijk God is en er nochtans niet drie Goden zijn maar er één God is?

„De Zoon is ondergeschikt”

Dr. H. R. Boer schrijft in zijn boek A Short History of the Early Church over de strekking van de leer van de Apologeten:

„Justinus [Martyr] leerde dat God vóór de schepping van de wereld alleen was en dat er geen Zoon was. . . . Toen God de wereld wenste te scheppen, . . . bracht hij een ander goddelijk wezen voort dat de wereld voor hem moest scheppen. Dit goddelijke wezen werd . . . Zoon genoemd omdat hij geboren was; hij werd Logos genoemd omdat hij uit Gods Rede of Verstand genomen was. . . .

Justinus en de andere Apologeten leerden derhalve dat de Zoon een schepsel is. Hij is een hoog schepsel, een schepsel dat machtig genoeg was om de wereld te scheppen, maar niettemin een schepsel. In de theologie wordt deze verhouding van de Zoon tot de Vader subordinatianisme genoemd. De Zoon is gesubordineerd, dat wil zeggen ondergeschikt aan, afhankelijk van en tot bestaan gebracht door de Vader. De Apologeten waren subordinatianisten.”1

In het boek The Formation of Christian Dogma zegt dr. Martin Werner over de vroegste opvatting omtrent de verhouding van de Zoon tot God:

„Die verhouding werd onmiskenbaar beschouwd als een verhouding van ’ondergeschiktheid’, i.e. in de zin van ondergeschiktheid van Christus aan God. Overal waar in het Nieuwe Testament de verhouding van Jezus tot God, de Vader, ter sprake wordt gebracht, . . . wordt deze categorisch als ondergeschiktheid opgevat en weergegeven. En de meest overtuigde Subordinatianist van het Nieuwe Testament, volgens het synoptische verslag, was Jezus zelf . . . Dit oorspronkelijke standpunt, krachtig en duidelijk als het was, heeft zich lange tijd kunnen handhaven. ’Alle grote pre-Niceense theologen wezen op de ondergeschiktheid van de Logos aan God.’”2

In overeenstemming hiermee zegt R. P. C. Hanson in The Search for the Christian Doctrine of God:

„Er is geen theoloog in de Oosterse of de Westerse Kerk vóór het ontstaan van de Ariaanse Controverse [in de vierde eeuw], die niet in enig opzicht de Zoon als ondergeschikt aan de Vader beschouwt.”3

Dr. Alvan Lamson voegt er in The Church of the First Three Centuries het volgende getuigenis omtrent de leer van kerkelijke autoriteiten vóór het concilie van Nicea (325 G.T.) aan toe:

„De ondergeschiktheid van de Zoon werd over het algemeen, zo niet eenstemmig, door de ante-Niceense Vaders onderstreept . . . Dat zij de Zoon als onderscheiden van de Vader bezagen, blijkt uit de omstandigheid dat zij zijn ondergeschiktheid duidelijk onderstrepen. . . . Zij beschouwden hem als onderscheiden en ondergeschikt.”4

In dezelfde trant zegt Robert M. Grant in het boek Gods and the One God het volgende over de Apologeten:

„De christologie van de apologieën, evenals die van het Nieuwe Testament, is in wezen subordinatiaans. De Zoon is altijd ondergeschikt aan de Vader, die de ene God van het Oude Testament is. . . . Wat wij dus bij deze vroege auteurs aantreffen, is geen Drieëenheidsleer . . . Vóór Nicea was de christelijke theologie bijna universeel subordinatiaans.”5

Volgens de Drieëenheidsleer van de christenheid is de Zoon wat betreft eeuwigheid, macht, positie en wijsheid gelijk aan God de Vader. Maar de Apologeten zeiden dat de Zoon niet gelijk is aan God de Vader. Zij bezagen de Zoon als ondergeschikt. Dat is niet de Drieëenheidsleer.

Zij weerspiegelden de eerste-eeuwse leer

De Apologeten en andere vroege Kerkvaders weerspiegelden in grote mate wat de eerste-eeuwse christenen omtrent de verhouding van de Vader tot de Zoon onderwezen. Merk eens op hoe dit in het boek The Formation of Christian Dogma wordt geformuleerd:

„In het vroeg-christelijke tijdperk bestond er geen enkele aanwijzing van een probleem of verschil van mening inzake een Drieëenheid, een probleem dat later hevige conflicten in de Kerk veroorzaakte. De reden hiervoor was ongetwijfeld gelegen in het feit dat Christus voor het vroege christendom . . . een wezen uit de hoge hemelse engelenwereld was, dat door God was geschapen en uitverkoren voor de taak om aan het eind der tijden . . . het Koninkrijk van God te brengen.”6

In een nadere beschouwing van de leer van de vroege Kerkvaders wordt in The International Standard Bible Encyclopedia toegegeven:

„In de vroegste denkwijze van de Kerk is de tendens wanneer er over God de Vader wordt gesproken, Hem in de eerste plaats niet als de Vader van Jezus Christus op te vatten maar als de bron van alles wat bestaat. Derhalve is God de Vader als het ware God bij uitstek. Hem komen beschrijvingen toe als zonder begin, onsterfelijk, onveranderlijk, onbeschrijfbaar, onzichtbaar en ongeschapen. Hij is het die alle dingen uit niets heeft gemaakt, met inbegrip zelfs van de grondstoffen der schepping. . . .

Dit schijnt er wellicht op te wijzen dat alleen de Vader werkelijk God is en dat de Zoon en de Geest dat slechts in secundaire zin zijn. Vele vroege verklaringen blijken dit te ondersteunen.”7

Hoewel deze encyclopedie vervolgens deze waarheden afzwakt en beweert dat de Drieëenheidsleer in die vroege periode aanvaard werd, wordt deze bewering door de feiten gelogenstraft. Sta eens stil bij de volgende woorden van de befaamde katholieke theoloog John Henry kardinaal Newman:

„Laten wij toegeven dat de gehele cirkel van leerstellingen, waarvan onze Heer het onderwerp is, consequent en eenstemmig door de Vroege Kerk werd beleden . . . Maar het is beslist anders gesteld met de katholieke leerstelling der Drieëenheid. Ik zie niet in welk opzicht er gezegd kan worden dat er een overeenstemming van vroege [kerkelijke autoriteiten] ten gunste ervan bestaat . . .

De Geloofsbelijdenissen uit die vroege tijd maken . . . helemaal geen melding van de [Drieëenheid]. Ze maken wel melding van een Drietal; maar dat er enig mysterie in de leerstelling schuilt, dat de Drie Eén zijn, dat Zij aan elkaar gelijk zijn, even eeuwig, allen ongeschapen, allen almachtig, allen onbevattelijk, wordt niet gezegd, en zou er nooit uit opgemaakt kunnen worden.”8

Wat Justinus Martyr heeft onderwezen

Een van de eerste Apologeten was Justinus Martyr, die van ongeveer 110 tot 165 G.T. leefde. Geen van zijn nog bestaande geschriften maakt melding van drie aan elkaar gelijke personen in één God.

Volgens de katholieke Jerusalem Bible bijvoorbeeld zegt Spreuken 8:22-30 over de voormenselijke Jezus: „Jahweh schiep mij toen zijn voornemen zich voor het eerst ontvouwde, vóór de oudste van zijn werken. . . . De diepte was er niet toen ik werd geboren . . . Vóór de heuvels kwam ik tot bestaan . . . Ik was aan zijn [Gods] zijde, als een meester-handwerksman.” In een bespreking van deze verzen zegt Justinus in zijn Dialoog met rabbi Tryphon:

„Ieder, wie dan ook, zou moeten erkennen, zoowel dat het woord der Wijsheid heeft te kennen gegeven dat dit gewrocht eenvoudigweg vóór alle schepselen door den Vader gegenereerd is, als dat het gegenereerde naar getal iets anders is dan wie het voortbracht.”9

Aangezien de Zoon uit God geboren is, gebruikt Justinus inderdaad de uitdrukking „God” in verband met de Zoon. In zijn Eerste Apologie zegt hij dat „de Vader des heelals eenen Zoon heeft, die, daar Hij de Logos en de Eerstgeborene Gods is, ook God is”.10 Ook de bijbel verwijst naar de Zoon van God met de titel „God”. In Jesaja 9:6 wordt hij „Sterke God” genoemd. Maar in de bijbel worden engelen, mensen, valse goden en Satan eveneens „goden” genoemd. (Engelen: Psalm 8:5; vergelijk Hebreeën 2:6, 7. Mensen: Psalm 82:6. Valse goden: Exodus 12:12; 1 Korinthiërs 8:5. Satan: 2 Korinthiërs 4:4.) In de Hebreeuwse Geschriften betekent het woord voor „God”, ’El, eenvoudig „Machtige” of „Sterke”. Het equivalent in de Griekse Geschriften is theʹos.

De Hebreeuwse uitdrukking die in Jesaja 9:6 wordt gebruikt, wijst bovendien op een duidelijk onderscheid tussen de Zoon en God. De Zoon wordt daar „Sterke God”, ’El Gib·bōrʹ, genoemd, niet „Almachtige God”. Die uitdrukking is in het Hebreeuws ’El Sjad·daiʹ en is uitsluitend op Jehovah God van toepassing.

Merk echter op dat hoewel Justinus de Zoon „God” noemt, hij nooit zegt dat de Zoon een van drie aan elkaar gelijke personen is, van wie ieder God is, maar welke drie slechts één God vormen. In plaats daarvan zegt hij in zijn Dialoog met rabbi Tryphon:

„De God en Heer [de voormenselijke Jezus] is . . . een ander onder den Schepper des Heelals [de Almachtige God], een [de Zoon] die ook engel genoemd wordt, omdat hij [de Zoon] aan de menschen boodschapt al wat de Schepper des Heelals hun boodschappen wil, Hij boven wien geen andere God meer is. . . .

[De Zoon is] een andere . . . dan de God die alles geschapen heeft; ik bedoel naar getal, maar niet naar gezindheid.”11

In hoofdstuk zes van Justinus’ Eerste Apologie, waarin hij pleit tegen de heidense beschuldiging dat christenen atheïsten zijn, komt een interessante passage voor. Hij schrijft:

„Hem [God] vereeren en aanbidden wij, en zijnen Zoon, die van Hem tot ons is gekomen en ons deze dingen heeft geleerd, en het heirleger van de andere goede engelen, die Hem volgen en Hem gelijk zijn en den Prophetischen Geest.”12

Bernhard Lohse, een vertaler van deze passage, geeft het volgende commentaar: „Alsof het nog niet genoeg is dat in deze opsomming engelen worden genoemd als wezens die door christenen geëerd en aanbeden worden, aarzelt Justinus niet om engelen vóór de Heilige Geest te noemen.”13 — Zie ook An Essay on the Development of Christian Doctrine.14

Dus hoewel Justinus Martyr afgeweken schijnt te zijn van de zuivere bijbelse leer wanneer het erom gaat wie door christenen aanbeden dient te worden, is het duidelijk dat hij de Zoon niet als gelijk aan de Vader bezag, evenmin als de engelen aan Hem gelijk werden geacht. In verband met Justinus doen wij opnieuw een aanhaling uit Lamsons Church of the First Three Centuries:

„Justinus beschouwde de Zoon als onderscheiden van God en ondergeschikt aan hem: onderscheiden, niet in de huidige betekenis als een van drie hypostasen of personen, . . . maar onderscheiden in wezen en aard; met een werkelijk, zelfstandig, individueel bestaan, afgescheiden van God, van wie hij al zijn vermogens en titels heeft gekregen; onder hem gesteld, en in alle dingen aan zijn wil ondergeschikt. De Vader is oppermachtig; de Zoon is ondergeschikt: de Vader is de bron van macht; de Zoon is de ontvanger: de Vader is de oorsprong; de Zoon, als zijn dienaar of werktuig, brengt het ten uitvoer. Zij zijn twee in getal, maar stemmen overeen, of zijn één, in wil; de wil van de Vader gaat altijd boven die van de Zoon.”15

Bovendien zegt Justinus nergens dat de heilige geest een persoon is die gelijk is aan de Vader en aan de Zoon. Dus in geen enkel opzicht kan er in alle eerlijkheid worden gezegd dat Justinus de Drieëenheid van de hedendaagse christenheid heeft onderwezen.

Wat Clemens heeft onderwezen

Clemens van Alexandrië (ca. 150 tot 215 G.T.) noemt de Zoon eveneens „God”. Hij noemt hem zelfs „Schepper”, een uitdrukking die in de bijbel nooit met betrekking tot Jezus wordt gebruikt. Bedoelde hij dat de Zoon in alle opzichten gelijk is aan de almachtige Schepper? Nee. Clemens doelde kennelijk op Johannes 1:3, waar over de Zoon wordt gezegd: „Alle dingen zijn door bemiddeling van hem ontstaan.”16 God gebruikte de Zoon als een werktuig bij Zijn scheppingswerken. — Kolossenzen 1:15-17.

Clemens noemt de Allerhoogste God „de God en Vader van onze Heer Jezus”17 en zegt dat „de Heer de Zoon van de Schepper is”.18 Ook zegt hij: „De God van allen is de enige goede, rechtvaardige Schepper, en de Zoon [is] in de Vader.”19 Hij schreef dus dat de Zoon een God boven zich heeft.

Clemens spreekt over God als de „eerste en enige schenker van eeuwig leven, dat de Zoon, die het van Hem [God] heeft ontvangen, aan ons geeft”.20 De oorspronkelijke Gever van eeuwig leven is duidelijk superieur aan degene die het als het ware doorgeeft. Daarom zegt Clemens dat God „de eerste, en de hoogste, is”.21 Verder zegt hij dat de Zoon „Hem die alleen de Almachtige is, het meest na staat” en dat de Zoon „alle dingen verordent in overeenstemming met de wil van de Vader”.22 Steeds weer laat Clemens uitkomen dat de Almachtige God superieur is aan de Zoon.

In The Church of the First Three Centuries lezen wij over Clemens van Alexandrië:

„Wij zouden talloze passages van Clemens kunnen aanhalen waarin de ondergeschiktheid van de Zoon duidelijk wordt onderstreept. . . .

Wij zijn verbaasd dat iemand Clemens met gebruikelijke aandacht kan lezen en ook maar één enkel moment kan denken dat hij de Zoon als numeriek gelijk aan — één met — de Vader bezag. Zijn afhankelijke en ondergeschikte natuur wordt, naar het ons toeschijnt, overal erkend. Clemens geloofde dat God en de Zoon numeriek onderscheiden waren; met andere woorden: twee wezens — de één oppermachtig, de ander ondergeschikt.”23

Voorts kan er nogmaals gezegd worden: Ook al schijnt Clemens soms verder te gaan dan wat de bijbel over Jezus zegt, hij spreekt nergens over een Drieëenheid bestaande uit drie aan elkaar gelijke personen in één God. Apologeten zoals Tatianus, Theophilus en Athenagoras, die in de tijd tussen Justinus en Clemens leefden, hadden dezelfde zienswijze. Lamson zegt dat zij „geen betere Trinitariërs waren dan Justinus zelf; dat wil zeggen: zij geloofden niet in een onverdeeld, aan elkaar gelijk Drietal, maar onderwezen een leerstelling die volkomen onverenigbaar was met deze geloofsovertuiging”.24

De theologie van Tertullianus

Tertullianus (ca. 160 tot 230 G.T.) was de eerste die het Latijnse woord trinitas (drieëenheid) gebruikte. Zoals Henry Chadwick opmerkte, stelde Tertullianus dat God ’één wezen is, bestaande uit drie personen’.25 Dit wil echter niet zeggen dat hij drie aan elkaar gelijke en even eeuwige personen in gedachten had. Maar zijn ideeën zijn als basis gebruikt door latere schrijvers die zich in de richting van de Drieëenheidsleer begaven.

Tertullianus’ opvatting omtrent Vader, Zoon en heilige geest verschilde totaal van de Drieëenheid van de christenheid, want hij was een subordinatianist. Hij bezag de Zoon als gesubordineerd (ondergeschikt) aan de Vader. In zijn werk Tegen Hermogenes schreef hij:

„Opdat wij niet zouden gelooven dat er buiten God iets ongeborens en ongeschapens is. . . . Hoedanig iets zou het . . . zijn, als er buiten den Vader iets zou zijn, ouder, en op die wijze natuurlijk nobeler, dan de Zoon van God, het ééngeboren en eerstgeboren Woord? . . . omdat wat niet om te bestaan behoefte gehad heeft aan eenigen bewerker [God] veel verhevener is dan datgene, wat om te bestaan den eenen of anderen bewerker gehad heeft [de Zoon].”26

Ook in zijn werk Tegen Praxeas toont hij aan dat de Zoon verschilt van en ondergeschikt is aan de Almachtige God, door te zeggen:

„De Vader . . . is de geheele zelfstandigheid, de Zoon echter een afleiding en een gedeelte van het geheel, zooals hijzelf belijdt: ’want de Vader is grooter dan ik’. . . . Zoo is . . . de Vader een andere dan de Zoon, daar hij grooter is dan de Zoon, daar het de eene is die genereert, een ander die gegenereerd wordt, daar het de eene is die zendt, een ander die gezonden wordt, de eene die doet zijn, een ander door wien ontstaat.”27

In Tegen Hermogenes zegt Tertullianus verder dat er een tijd was waarin de Zoon als persoon niet bestond, waaruit blijkt dat hij de Zoon niet als een eeuwig wezen bezag in dezelfde zin als God dat is.28 Kardinaal Newman zei: „Tertullianus moet ten aanzien van de leerstelling dat onze Heer van eeuwigheid geboren is, als heterodox [van het leerstellig geloof afwijkend] worden beschouwd.”29 Lamson zegt over Tertullianus:

„Deze rede, of Logos, zoals hij door de Grieken werd genoemd, werd later, zo geloofde Tertullianus, veranderd in het Woord, of de Zoon, dat wil zeggen: een werkelijk wezen dat, louter als een eigenschap van de Vader, van eeuwigheid bestond. Tertullianus kende hem echter een positie toe die ondergeschikt was aan de Vader . . .

Beoordeeld naar elke algemeen aanvaarde uitleg van de Drieëenheid in deze tijd, zou een poging om Tertullianus te behoeden voor een veroordeling [als ketter] hopeloos zijn. Hij zou de toets geen moment kunnen doorstaan.”30

Geen Drieëenheid

Indien u alle woorden van de Apologeten zou lezen, dan zou u bemerken dat hoewel zij in sommige opzichten van de leer van de bijbel afwijken, geen van hen heeft onderwezen dat de Vader, de Zoon en de heilige geest aan elkaar gelijk zijn in eeuwigheid, macht, positie en wijsheid.

Dit geldt ook voor andere schrijvers uit de tweede en derde eeuw, zoals Irenaeus, Hippolytus, Origenes, Cyprianus en Novatianus. Hoewel sommigen de Vader en de Zoon in bepaalde aspecten gelijk gingen stellen, bezagen zij in andere opzichten de Zoon als ondergeschikt aan God de Vader. En geen van hen speculeerde zelfs maar dat de heilige geest gelijk was aan de Vader en de Zoon. Origenes bijvoorbeeld (ca. 185 tot 254 G.T.) zegt dat de Zoon van God „de Eerstgeborene van heel de schepping” is en dat de Schrift „Hem kent als de oudste van alle scheppingswerken”.31

Wanneer men deze vroege kerkelijke autoriteiten objectief leest, zal duidelijk worden dat de Drieëenheidsleer van de christenheid in hun tijd niet bestond. In The Church of the First Three Centuries wordt dan ook gezegd:

„De huidige populaire leerstelling der Drieëenheid . . . vindt geen ondersteuning in de taal van Justinus: en deze waarneming kan bij uitbreiding gelden voor alle ante-Niceense Vaders; dat wil zeggen, voor alle christelijke schrijvers gedurende drie eeuwen na de geboorte van Christus. Zij spreken weliswaar over de Vader, de Zoon en de profetische of heilige Geest, maar in geen enkel opzicht zoals dat thans door Trinitariërs wordt aanvaard; niet als aan elkaar gelijk, niet als één numeriek wezen, niet als Drie in Eén. Juist het tegenovergestelde is het geval. De leerstelling der Drieëenheid zoals ze door deze Vaders werd verklaard, verschilde essentieel van de huidige leerstelling. Dit stellen wij als een feit dat even afdoend bewezen kan worden als elk feit in de geschiedenis van menselijke opvattingen.”32

In werkelijkheid werd er vóór Tertullianus zelfs geen melding gemaakt van de Drieëenheid. En de ’heterodoxe’ Drieëenheid van Tertullianus was geheel verschillend van die waarin men heden ten dage gelooft. Hoe heeft de leerstelling van de Drieëenheid zoals men ze thans opvat, zich dan ontwikkeld? Gebeurde dat op het concilie van Nicea in 325 G.T.? Wij zullen deze vragen in Deel 4 van deze serie in een toekomstige uitgave van De Wachttoren aan een onderzoek onderwerpen.

Bronvermeldingen:

1. A Short History of the Early Church, door Harry R. Boer, 1976, blz. 110.

2. The Formation of Christian Dogma (oorspronkelijke titel: Die Entstehung des christlichen Dogmas), door Martin Werner, 1957, blz. 125.

3. The Search for the Christian Doctrine of God, door R. P. C. Hanson, 1988, blz. 64.

4. The Church of the First Three Centuries, door Alvan Lamson, 1869, blz. 70, 71.

5. Gods and the One God, door Robert M. Grant, 1986, blz. 109, 156, 160.

6. The Formation of Christian Dogma, blz. 122, 125.

7. The International Standard Bible Encyclopedia, 1982, Deel 2, blz. 513.

8. An Essay on the Development of Christian Doctrine, door John Henry kardinaal Newman, zesde uitgave, 1989, blz. 14-18.

9. Oud-Christelijke Geschriften, onder redactie van dr. H. U. Meyboom, Boek XXV, 1917, blz. 176.

10. Ibid., Boek V, 1908, blz. 176.

11. Ibid., Boek XXV, 1917, blz. 76, 77.

12. Ibid., Boek V, 1908, blz. 99.

13. A Short History of Christian Doctrine, door Bernhard Lohse, (oorspronkelijke titel: Epochen der Dogmengeschichte; Engelse vertaling uit het Duits door F. Ernest Stoeffler), 1963, tweede druk, paperback, 1980, blz. 43.

14. An Essay on the Development of Christian Doctrine, blz. 20.

15. The Church of the First Three Centuries, blz. 73, 74, 76.

16. The Ante-Nicene Fathers, Deel II, blz. 234.

17. Ibid., blz. 227.

18. Ibid., blz. 228.

19. Ibid.

20. Ibid., blz. 593.

21. Ibid.

22. Ibid., blz. 524.

23. The Church of the First Three Centuries, blz. 124, 125.

24. Ibid., blz. 95.

25. The Early Church, door Henry Chadwick, uitgave 1980, blz. 89.

26. Oud-Christelijke Geschriften, onder redactie van dr. H. U. Meyboom, Boek XLIII, 1929, blz. 137.

27. Ibid., blz. 181.

28. Ibid., blz. 119.

29. An Essay on the Development of Christian Doctrine, blz. 19, 20.

30. The Church of the First Three Centuries, blz. 108, 109.

31. The Ante-Nicene Fathers, Deel IV, blz. 560.

32. The Church of the First Three Centuries, blz. 75, 76.

[Illustratie op blz. 27]

Clemens

[Verantwoording]

Historical Pictures Service

[Illustratie op blz. 28]

Tertullianus

[Verantwoording]

Historical Pictures Service

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen