-
Bijbelboek nummer 26 — Ezechiël„De gehele Schrift is door God geïnspireerd en nuttig”
-
-
2. (a) Welke drie profeten traden in de kritieke jaren voorafgaande aan de verwoesting van Jeruzalem op de voorgrond? (b) Op welke betekenisvolle wijze wordt Ezechiël aangesproken, en wat betekent zijn naam? (c) Gedurende welke jaren heeft Ezechiël geprofeteerd, en wat is er over zijn leven en zijn dood bekend?
2 In deze kritieke jaren die aan de verwoesting van Jeruzalem voorafgingen, zag Jehovah erop toe dat noch hijzelf noch de Israëlieten van de diensten van een profeet verstoken waren. Jeremia was in Jeruzalem zelf gestationeerd, Daniël bevond zich aan het hof van de koning van Babylon, en Ezechiël was de profeet voor de joodse ballingen in Babylonië. Ezechiël was zowel priester als profeet, een onderscheiding die ook Jeremia en later Zacharia genoot (Ezech. 1:3). In heel zijn boek wordt hij ruim 90 maal aangesproken als „mensenzoon”, een punt van betekenis bij de bestudering van zijn profetie omdat in de christelijke Griekse Geschriften Jezus eveneens bijna 80 maal als „Zoon des mensen” wordt aangeduid (Ezech. 2:1; Matth. 8:20). Zijn naam Ezechiël (Hebreeuws: Jechez·qeʼlʹ) betekent „God sterkt”. In het vijfde jaar van Jojachins ballingschap, 613 v.G.T., werd Ezechiël door Jehovah als profeet aangesteld. Wij lezen over hem dat hij in het 27ste jaar van de ballingschap, 22 jaar later, nog steeds zijn werk verrichtte (Ezech. 1:1, 2; 29:17). Hij was gehuwd, maar zijn vrouw stierf op de dag dat Nebukadnezar zijn laatste belegering van Jeruzalem begon (24:2, 18). De datum en de wijze waarop hij zelf is gestorven, zijn niet bekend.
-
-
Bijbelboek nummer 26 — Ezechiël„De gehele Schrift is door God geïnspireerd en nuttig”
-
-
8. Wat ziet Ezechiël in zijn eerste visioen?
8 Jehovah stelt Ezechiël als wachter aan (1:1–3:27). In zijn eerste visioen, in 613 v.G.T., ziet Ezechiël een hevige wind uit het noorden komen, te zamen met een wolkgevaarte en flikkerend vuur. Hieruit komen vier gevleugelde levende schepselen met de gezichten van een mens, een leeuw, een stier en een arend. Zij hebben de aanblik van brandende kolen, en elk van hen is als het ware vergezeld van een wiel midden in een wiel van vreeswekkende hoogte, met velgen vol ogen. Zij bewegen zich in constante eenheid in elke richting voort. Boven de hoofden van de levende schepselen bevindt zich iets wat gelijkt op een uitspansel, en boven het uitspansel is een troon met daarop „hetgeen eruitzag als de gelijkenis van de heerlijkheid van Jehovah”. — 1:28.
-