-
Bijbelboek nummer 37 — Haggaï„De gehele Schrift is door God geïnspireerd en nuttig”
-
-
11. (a) Door welke allegorie laat Haggaï uitkomen dat de priesters nalatig zijn geweest? (b) Wat is daaruit voortgevloeid?
11 De derde boodschap (2:10-19). Twee maanden en drie dagen later richt Haggaï zich tot de priesters. Hij gebruikt een allegorie om zijn punt duidelijk te maken. Zal het feit dat een priester heilig vlees bij zich draagt, enig ander voedsel dat hij aanraakt heilig maken? Het antwoord luidt nee. Maakt het aanraken van iets onreins, zoals een dood lichaam, degene die het aanraakt onrein? Het antwoord luidt ja. Dan geeft Haggaï de toepassing van de allegorie. Het volk van het land is onrein omdat zij de zuivere aanbidding veronachtzamen. Wat zij ook offeren, het is onrein in de ogen van Jehovah God. Om die reden heeft Jehovah hun moeizame arbeid niet gezegend en bovendien korenbrand, meeldauw en hagel over hen doen komen. Laten zij hun wegen veranderen. Dan zal Jehovah hen zegenen.
-
-
Bijbelboek nummer 37 — Haggaï„De gehele Schrift is door God geïnspireerd en nuttig”
-
-
14. Welke wijze raad verschaft Haggaï voor onze tijd?
14 De profetie bevat ook wijze raad voor onze tijd. Hoe dat zo? Onder andere wordt de noodzaak beklemtoond dat de mens de belangen van Gods aanbidding vóór zijn persoonlijke belangen laat gaan (Hag. 1:2-8; Matth. 6:33). Tevens wordt duidelijk gemaakt dat men zich door zelfzuchtig te zijn slechts nadeel berokkent en dat het nutteloos is om het materialisme na te streven; de vrede en zegen van Jehovah maken rijk (Hag. 1:9-11; 2:9; Spr. 10:22). Er wordt ook in beklemtoond dat de dienst voor God op zich iemand niet rein maakt, tenzij het een reine dienst is die van ganser harte wordt verricht, en dat deze dienst niet bezoedeld mag worden door onrein gedrag (Hag. 2:10-14; Kol. 3:23; Rom. 6:19). De profetie laat zien dat Gods dienstknechten niet pessimistisch moeten zijn en niet achterom moeten zien naar „die goede oude tijd”, maar dat zij vooruit moeten kijken en ’hun hart op hun wegen moeten zetten’, terwijl zij ernaar streven Jehovah heerlijkheid te brengen. Dan zal Jehovah met hen zijn. — Hag. 2:3, 4; 1:7, 8, 13; Fil. 3:13, 14; Rom. 8:31.
-