Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w97 15/11 blz. 25-28
  • De misjna en de Wet die God aan Mozes gaf

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • De misjna en de Wet die God aan Mozes gaf
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1997
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • Judaïsme zonder tempel
  • Consolidatie van de mondelinge wet
  • Het ontstaan van de misjna
  • Misjna
    Verklarende woordenlijst
  • De mondelinge wet — Waarom op schrift gesteld?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1999
  • Wat is de talmoed?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1998
  • De bijbel — Door God geïnspireerd?
    Zal er ooit een wereld zijn zonder oorlog?
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1997
w97 15/11 blz. 25-28

De misjna en de Wet die God aan Mozes gaf

„ONZE eerste indruk is dat wij terecht zijn gekomen in een gesprek dat reeds lang gaande is over onderwerpen die wij nooit kunnen bevatten . . . Wij . . . hebben het gevoel of wij in een vertrekhal op een ver vliegveld zitten. Wij verstaan de woorden die de mensen zeggen, maar wij begrijpen niets van wat zij bedoelen en waarmee zij zich bezighouden, en vooral niet van de dringendheid in hun stemmen.” Aldus beschrijft de joodse geleerde Jacob Neusner het gevoel dat lezers misschien bekruipt wanneer zij voor het eerst de misjna opslaan. Neusner voegt eraan toe: „De misjna begint nergens. Hij eindigt abrupt.”

In A History of Judaism noemt Daniel Jeremy Silver de misjna „de constitutieve tekst van het rabbijnse judaïsme”. Verder merkt hij zelfs op: „De misjna verving de bijbel als de kernleergang van doorlopend [joods] onderwijs.” Waarom zou een boek met zo’n duistere stijl zo belangrijk worden?

Voor een deel ligt het antwoord in de volgende uitspraak die in de misjna wordt gedaan: „Mozes ontving de thora op de Sinaï en gaf hem door aan Jozua, Jozua gaf hem door aan de oudsten, en de oudsten aan de profeten. En de profeten gaven hem door aan de mannen van de grote vergadering” (Avot 1:1). De misjna beweert de inlichtingen te bevatten die op de berg Sinaï aan Mozes werden gegeven — een ongeschreven deel van de Wet die God aan Israël gaf. Mannen van de grote vergadering (later het Sanhedrin genaamd) werden beschouwd als behorend tot een lange lijn van wijze geleerden, of wijzen, die bepaalde leringen mondeling van geslacht op geslacht doorgaven, totdat deze uiteindelijk in de misjna werden opgetekend. Maar berust dit op feiten? Wie heeft de misjna feitelijk geschreven, en waarom? Vindt de inhoud zijn oorsprong bij Mozes op de Sinaï? Heeft hij betekenis voor ons in deze tijd?

Judaïsme zonder tempel

Het geloof in een goddelijke mondelinge wet die naast de geschreven wet van Mozes was gegeven, was onbekend toen de Schriften onder inspiratie werden opgetekenda (Exodus 34:27). Vele eeuwen later vormden de Farizeeën binnen het judaïsme de groep die deze gedachte ontwikkelde en propageerde. Gedurende de eerste eeuw G.T. waren de Sadduceeën en andere joden tegen deze niet-bijbelse leer gekant. Zolang echter de tempel in Jeruzalem het centrum van de joodse aanbidding was, bleef de kwestie van een mondelinge wet van ondergeschikte betekenis. De aanbidding in de tempel gaf structuur en een mate van stabiliteit aan het bestaan van iedere jood.

In 70 G.T. werd de joodse natie echter geconfronteerd met een religieuze crisis van onvoorstelbare proporties. Jeruzalem werd door Romeinse legioenen verwoest, en meer dan een miljoen joden werden gedood. De tempel, het centrum van hun geestelijke leven, was er niet meer. Leven volgens de Mozaïsche wet, hetgeen slachtoffers en priesterdienst in de tempel vereiste, was een onmogelijkheid. De hoeksteen van het judaïsme was verdwenen. De talmoed-geleerde Adin Steinsaltz schrijft: „De verwoesting . . . in 70 G.T. had de reorganisatie van het hele stelsel van het religieuze leven tot een dringende noodzaak gemaakt.” En zij hebben het inderdaad gereorganiseerd.

Al voordat de tempel verwoest werd, kreeg Yohanan Ben Zakkai, een gerespecteerde leerling van de Farizeese leider Hillel, toestemming van Vespasianus (die weldra keizer zou worden) om het geestelijke centrum van het judaïsme en het Sanhedrin van Jeruzalem naar Jawneh te verplaatsen. Zoals Steinsaltz uitlegt, stond Yohanan Ben Zakkai na de verwoesting van Jeruzalem „voor de uitdaging een nieuw centrum voor het volk te stichten en hen te helpen zich aan te passen aan de nieuwe omstandigheden die het nodig maakten dat de religieuze ijver op een ander brandpunt werd gericht nu de tempel niet langer bestond”. Dat nieuwe brandpunt was de mondelinge wet.

Nu de tempel in puin lag, boden de Sadduceeën en andere joodse sekten geen overtuigend alternatief. De Farizeeën werden de belangrijkste joodse groepering en slokten de tegenstanders op. Om de nadruk te leggen op eenheid noemden de leidende rabbijnen zich niet langer Farizeeën, een term die allerlei sektarische en partijpolitieke bijklanken had. Zij kwamen eenvoudig bekend te staan als de rabbijnen, „de wijzen van Israël”. Deze wijzen zouden een bouwwerk van geloofspunten optrekken om hun denkbeeld van de mondelinge wet te huisvesten. Het zou een geestelijke constructie zijn die veel minder kwetsbaar voor menselijke aanvallen was dan de tempel.

Consolidatie van de mondelinge wet

Hoewel de rabbijnse leerschool te Jawneh (veertig kilometer ten westen van Jeruzalem) nu het voornaamste centrum was, begonnen er in heel Israël en zelfs helemaal in Babylon en Rome andere leerscholen te verrijzen waar de mondelinge wet werd onderwezen. Dit riep echter een probleem in het leven. Steinsaltz zet uiteen: „Zolang alle wijzen bijeenvergaderd waren en het grote wetenschappelijke werk door één groep mannen [in Jeruzalem] werd gedaan, werd de uniformiteit van de overlevering gehandhaafd. Maar het toenemen van het aantal leraren en de vestiging van afzonderlijke scholen leidde tot . . . een overvloed aan uitdrukkingsvormen en -methoden.”

Leraren van de mondelinge wet werden Tannaïm genoemd, een term die afgeleid is van een Aramees grondwoord dat „studeren”, „herhalen” of „onderwijzen” betekent. Daarmee werd de nadruk gelegd op hun methode om door middel van intensief herhalen en uit het hoofd leren kennis te krijgen van de mondelinge wet en deze te onderwijzen. Om het uit het hoofd leren van mondelinge overleveringen te vergemakkelijken, werd iedere bepaling of overlevering verkort tot een compacte, beknopte frase. Hoe minder woorden hoe beter. Er werd gezocht naar een gestyleerde, dichterlijke vorm en dikwijls werden de frasen voorgedragen of gezongen. Maar deze bepalingen waren ongeordend, en ze verschilden zeer van leraar tot leraar.

De eerste rabbijn die specifieke vorm en structuur in de vele verschillende mondelinge overleveringen aanbracht, was Akiba ben Josef (ca. 50–135 G.T.). Over hem schrijft Steinsaltz: „Zijn tijdgenoten vergeleken zijn activiteit met het werk van een arbeider die het veld ingaat en in zijn mand alles verzamelt wat hij toevallig vindt, dan weer naar huis gaat en iedere soort afzonderlijk rangschikt. Akiba had talrijke ongeordende onderwerpen bestudeerd en deelde ze in afzonderlijke categorieën in.”

In de tweede eeuw G.T. — meer dan zestig jaar na de verwoesting van Jeruzalem — kwam het tot een tweede grote joodse opstand tegen Rome, aangevoerd door Bar Kochba. Opnieuw liep een opstand op rampspoed uit. Tot de bijna één miljoen joodse slachtoffers behoorden Akiba en veel van zijn leerlingen. Iedere hoop om de tempel te herbouwen, werd de bodem ingeslagen toen de Romeinse keizer Hadrianus Jeruzalem voor joden tot verboden gebied verklaarde, behalve op de gedenkdag van de verwoesting van de tempel.

De Tannaïm die na Akiba leefden, hadden de tempel in Jeruzalem nooit gezien. Maar het gestructureerde studiepatroon in de overleveringen van de mondelinge wet werd hun „tempel” of centrum van aanbidding. Het werk dat door Akiba en zijn leerlingen was begonnen om deze structuur van de mondelinge wet te verstevigen, werd weer opgenomen door de laatste van de Tannaïm, Juda ha-Nassi.

Het ontstaan van de misjna

Juda ha-Nassi was een nakomeling van Hillel en Gamaliël.b Hij was geboren in de tijd van de opstand van Bar Kochba en werd tegen het eind van de tweede en het begin van de derde eeuw G.T. het hoofd van de joodse gemeenschap in Israël. De titel ha-Nassi betekent „de vorst”, en geeft de status aan die hij in de ogen van zijn medejoden bezat. Hij wordt dikwijls eenvoudig als Rabbi aangeduid. Juda ha-Nassi stond aan het hoofd van zijn eigen leerschool en van het Sanhedrin, eerst in Bet-Sheʼarim en later in Sepphoris in Galilea.

In het besef dat toekomstige conflicten met Rome de overdracht van de mondelinge wet zelf in gevaar zouden kunnen brengen, besloot Juda ha-Nassi er een structuur aan te geven die het behoud ervan zou verzekeren. Hij bracht in zijn leerschool de meest eminente geleerden van zijn tijd bijeen. Ieder punt en elke overlevering van de mondelinge wet werd besproken. De samenvattingen van deze discussies werden geconsolideerd in ongelofelijk beknopte frasen, die door een strak patroon van dichterlijk Hebreeuws proza werden gekenmerkt.

Deze samenvattingen werden naar onderwerp in zes hoofdafdelingen of ordeningen ondergebracht. Deze werden door Juda onderverdeeld in 63 secties of traktaten. Het geestelijke gebouw was nu compleet. Tot nu toe waren deze overleveringen altijd mondeling overgedragen. Maar als extra bescherming werd de laatste revolutionaire stap gezet — alles werd op schrift gesteld. Dit indrukwekkende nieuwe geschreven bouwwerk waarin de mondelinge wet was ondergebracht, werd de misjna genoemd. De naam misjna komt van het Hebreeuwse grondwoord sja·nahʹ, dat „herhalen”, „studeren” of „onderwijzen” betekent. Het is het equivalent van het Aramese tenaʼʹ, waarvan tan·na·ʼim, het woord dat werd gebruikt voor leraren van de misjna, is afgeleid.

Het doel van de misjna was niet een definitief wetboek op te stellen. Hij handelde meer over de uitzonderingen, ervan uitgaande dat de lezer de grondbeginselen kende. In feite gaf hij een samenvatting van wat er gedurende de periode van Juda ha-Nassi op de rabbijnse leerscholen was besproken en onderwezen. De misjna was bedoeld ter aanduiding van de hoofdlijnen van de mondelinge wet, waarover nader gedebatteerd moest worden, als een geraamte of basisstructuur waarop moest worden voortgebouwd.

In plaats van iets te onthullen wat op de berg Sinaï aan Mozes was gegeven, verleent de misjna inzicht in de ontwikkeling van de mondelinge wet, een idee dat bij de Farizeeën zijn oorsprong gevonden had. In de misjna opgetekende inlichtingen werpen enig licht op uitspraken in de christelijke Griekse Geschriften en op bepaalde discussies tussen Jezus Christus en de Farizeeën. Voorzichtigheid is echter geboden, omdat in de misjna te vinden ideeën joodse zienswijzen uit de tweede eeuw G.T. weerspiegelen. De misjna vormt de overbrugging tussen de periode van de tweede tempel en de talmoed.

[Voetnoten]

a Zie voor nadere inlichtingen blz. 8-11 van de brochure Zal er ooit een wereld zijn zonder oorlog?, uitgegeven door de Watchtower Bible and Tract Society of New York, Inc.

b Zie het artikel „Gamaliël — Hij onderwees Saulus van Tarsus”, in De Wachttoren van 15 juli 1996.

[Kader op blz. 26]

DE AFDELINGEN VAN DE MISJNA

De misjna is verdeeld in zes ordeningen. Deze bestaan uit 63 kleinere boeken of traktaten, die verdeeld zijn in hoofdstukken en misjnajot of paragrafen (geen verzen).

1. ZERAÏEM (Landbouwwetten)

Tot deze traktaten behoren besprekingen van gebeden die over voedsel en in verband met de landbouw worden uitgesproken. Ze bevatten ook regels voor het betalen van tienden, delen voor priesters, nalezingen en sabbatjaren.

2. MOËD (Heilige evenementen, feesten)

De traktaten in deze ordening bespreken wetten die betrekking hebben op de sabbat, de Verzoendag en andere feesten.

3. NASJIEM (Vrouwen, huwelijkswet)

Dit zijn traktaten waarin huwelijk en echtscheiding, geloften, nazireeërs en verdenking van overspel worden besproken.

4. NEZIKIEN (Schaden en civielrecht)

De traktaten in deze ordening behandelen onderwerpen die te maken hebben met burgerlijk en eigendomsrecht, gerechtshoven en straffen, de functie van het Sanhedrin, afgoderij, eden, en de Ethiek van de Vaderen (Avot).

5. KODASJIEM (Offers)

Deze traktaten bespreken verordeningen die betrekking hebben op dierlijke en graanoffers, alsook op de afmetingen van de tempel.

6. TAHAROT (Reinigingsrituelen)

Deze ordening bestaat uit traktaten die rituele reinheid, baden, handenwassen, huidziekten en onreinheid van verschillende voorwerpen bespreken.

[Kader op blz. 28]

DE MISJNA EN DE CHRISTELIJKE GRIEKSE GESCHRIFTEN

Mattheüs 12:1, 2: „In die tijd ging Jezus op de sabbat door de korenvelden. Zijn discipelen kregen honger en begonnen aren te plukken en te eten. Toen de Farizeeën dit zagen, zeiden zij tot hem: ’Zie! Uw discipelen doen iets wat op de sabbat niet geoorloofd is te doen.’” De Hebreeuwse Geschriften verbieden niet wat Jezus’ discipelen deden. Maar in de misjna vinden wij een lijst van 39 activiteiten die door de rabbijnen op de sabbat verboden worden. — Shabbat 7:2.

Mattheüs 15:3: „[Jezus] gaf hun ten antwoord: ’Waarom overtreedt ook gij het gebod van God ter wille van uw overlevering?’” De misjna bevestigt deze houding (Sanhedrin 11:3). Wij lezen: „Grotere striktheid geldt voor [het naleven van] de woorden van de Schriftgeleerden dan voor [het naleven van] de woorden van de [geschreven] Wet. Indien een man zou zeggen: ’Er is geen verplichting om gebedsriemen te dragen’, zodat hij de woorden van de Wet overtreedt, is hij niet laakbaar; [maar] indien hij zou zeggen: ’Ze dienen vijf compartimenten te bevatten’, zodat hij toevoegt aan de woorden van de Schriftgeleerden, is hij laakbaar.” — The Mishnah, door Herbert Danby, blz. 400.

Efeziërs 2:14: „Hij [Jezus] is onze vrede, hij die de twee groepen één heeft gemaakt en de tussenmuur, die hen scheidde, heeft vernietigd.” De misjna zegt: „Op het tempelterrein bevond zich een getralied hekwerk (de Soreg), tien handbreedten hoog” (Middot 2:3). Heidenen was het verboden zich voorbij dit punt te begeven en de binnenhoven te betreden. De apostel Paulus doelde wellicht in figuurlijke zin op deze muur in de brief die hij in 60 of 61 G.T., toen die muur er nog stond, aan de Efeziërs schreef. De symbolische muur was het Wetsverbond, dat de joden en heidenen lang gescheiden had gehouden. Maar op grond van Christus’ dood in 33 G.T. was die muur afgeschaft.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen