Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w96 15/8 blz. 9-14
  • Jezus’ komst of Jezus’ tegenwoordigheid — Welke van de twee?

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Jezus’ komst of Jezus’ tegenwoordigheid — Welke van de twee?
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1996
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • Wat vroegen zij?
  • Wat Mattheüs schreef — In het Grieks
  • Aspecten van de Hebreeuwse taal
  • De climax van zijn tegenwoordigheid afwachten
  • Tegenwoordigheid
    Hulp tot begrip van de bijbel
  • Licht werpen op Christus’ tegenwoordigheid
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1993
  • Tegenwoordigheid
    Inzicht in de Schrift, Deel 2
  • 5B Christus’ tegenwoordigheid (parousie)
    Nieuwe-Wereldvertaling van de Heilige Schrift — met studieverwijzingen
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1996
w96 15/8 blz. 9-14

Jezus’ komst of Jezus’ tegenwoordigheid — Welke van de twee?

„Wat zal het teken zijn van uw tegenwoordigheid en van het besluit van het samenstel van dingen?” — MATTHEÜS 24:3.

1. Welke rol speelden vragen in Jezus’ bediening?

JEZUS’ vaardige gebruik van vragen zette zijn toehoorders tot denken aan en bracht hen er zelfs toe dingen vanuit nieuwe gezichtspunten te beschouwen (Markus 12:35-37; Lukas 6:9; 9:20; 20:3, 4). Wij kunnen dankbaar zijn dat hij ook vragen beantwoordde. Zijn antwoorden werpen licht op waarheden die wij anders wellicht niet te weten waren gekomen of hadden begrepen. — Markus 7:17-23; 9:11-13; 10:10-12; 12:18-27.

2. Aan welke vraag dienen wij nu aandacht te schenken?

2 In Mattheüs 24:3 vinden wij een van de belangrijkste vragen die Jezus ooit heeft beantwoord. Aangezien het einde van zijn aardse leven nabij was, had Jezus zojuist gewaarschuwd dat de tempel van Jeruzalem verwoest zou worden, wat het einde van het joodse samenstel zou kenmerken. Mattheüs’ verslag voegt eraan toe: „Toen hij op de Olijfberg zat, kwamen de discipelen naar hem toe, terwijl er verder niemand bij was, en zeiden: ’Zeg ons: Wanneer zullen deze dingen zijn, en wat zal het teken zijn van uw tegenwoordigheid [„komst”, Nieuwe Vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap] en van het besluit van het samenstel van dingen?’” — Mattheüs 24:3.

3, 4. Welk belangrijke verschil is er in de wijze waarop een sleutelwoord in Mattheüs 24:3 in sommige bijbels wordt weergegeven?

3 Miljoenen bijbellezers hebben zich afgevraagd: ’Waarom hebben de discipelen die vraag gesteld, en welke invloed dient Jezus’ antwoord op mij te hebben?’ In zijn antwoord sprak Jezus over het verschijnen van bladeren als een aanwijzing dat de zomer „nabij is” (Mattheüs 24:32, 33). Bijgevolg leren veel kerken dat de apostelen vroegen om een teken van Jezus’ „komst”, het teken waardoor zou worden aangetoond dat zijn wederkomst ophanden was. Zij geloven dat de „komst” betrekking heeft op het tijdstip dat hij christenen in de hemel opneemt en vervolgens het einde van de wereld teweegbrengt. Gelooft u dat dit juist is?

4 In plaats van de weergave „komst” gebruiken sommige bijbelvertalingen, met inbegrip van de Nieuwe-Wereldvertaling van de Heilige Schrift, het woord „tegenwoordigheid”. Zou het kunnen zijn dat waar de discipelen naar vroegen en wat Jezus ten antwoord gaf, verschilt van wat in kerken wordt geleerd? Wat werd in feite gevraagd? En welk antwoord gaf Jezus?

Wat vroegen zij?

5, 6. Wat kunnen wij concluderen omtrent de denkwijze van de apostelen toen zij de vraag stelden die wij in Mattheüs 24:3 lezen?

5 Met het oog op wat Jezus over de tempel zei, dachten de discipelen waarschijnlijk aan de joodse regeling toen zij vroegen om ’een teken van zijn tegenwoordigheid [of: „komst”] en het besluit van het samenstel van dingen [letterlijk: „tijdperk, eeuw”]’. — Vergelijk „wereld” in 1 Korinthiërs 10:11 en Galaten 1:4, Leidse Vertaling.

6 Op dit punt hadden de apostelen slechts een beperkt begrip van Jezus’ leringen. Voordien hadden zij gedacht dat „het koninkrijk Gods zich ogenblikkelijk ging vertonen” (Lukas 19:11; Mattheüs 16:21-23; Markus 10:35-40). En zelfs na het gesprek op de Olijfberg, maar voordat zij met heilige geest werden gezalfd, vroegen zij of Jezus destijds het Koninkrijk voor Israël zou herstellen. — Handelingen 1:6.

7. Waarom zouden de apostelen Jezus naar zijn toekomstige rol vragen?

7 Toch wisten zij dat hij zou heengaan, want niet lang daarvoor had hij gezegd: „Nog een korte tijd zal het licht onder u zijn. Wandelt zolang gij het licht hebt” (Johannes 12:35; Lukas 19:12-27). Zij kunnen zich dus heel goed hebben afgevraagd: ’Als Jezus heengaat, waaraan zullen wij dan zijn wederkomst herkennen?’ Toen hij als de Messias verscheen, herkenden de meesten hem niet. En meer dan een jaar later bleven er vragen rijzen of hij wel alles zou vervullen wat de Messias moest doen (Mattheüs 11:2, 3). De apostelen hadden dus reden om te informeren naar de toekomst. Maar nogmaals, vroegen zij om een teken dat hij spoedig zou komen of vroegen zij om iets anders?

8. In welke taal spraken de apostelen waarschijnlijk met Jezus?

8 Stel dat u een vogel was die naar het gesprek op de Olijfberg had geluisterd. (Vergelijk Prediker 10:20.) Waarschijnlijk zou u Jezus en de apostelen Hebreeuws hebben horen spreken (Markus 14:70; Johannes 5:2; 19:17, 20; Handelingen 21:40). Toch waren zij vermoedelijk ook de Griekse taal machtig.

Wat Mattheüs schreef — In het Grieks

9. Waarop zijn de meeste moderne vertalingen van Mattheüs gebaseerd?

9 Bronnen die teruggaan tot de tweede eeuw G.T. geven te kennen dat Mattheüs zijn evangelie eerst in het Hebreeuws schreef. Kennelijk schreef hij het later in het Grieks. Veel handschriften in het Grieks zijn tot in onze tijd bewaard gebleven en hebben gediend als basis voor het vertalen van zijn evangelie in hedendaagse talen. Wat schreef Mattheüs in het Grieks over dat gesprek op de Olijfberg? Wat schreef hij over de „komst” of „tegenwoordigheid” waar de discipelen naar vroegen en waar Jezus nader op inging?

10. (a) Welk Griekse woord voor „komen” gebruikte Mattheüs vaak, en welke betekenissen kan het hebben? (b) Welk ander Griekse woord is van belang?

10 In de eerste 23 hoofdstukken van Mattheüs vinden wij meer dan tachtigmaal een gebruikelijk Grieks werkwoord voor „komen”, dat erʹcho·mai luidt. Het brengt vaak de gedachte van naderen of naderbij komen over, zoals in Johannes 1:47: „Jezus zag Nathanaël naar zich toe komen.” Afhankelijk van het gebruik kan het werkwoord erʹcho·mai „komen”, „aankomen” en „gaan” betekenen (Mattheüs 2:8, 11; 8:28; Johannes 4:25, 27, 45; 20:4, 8; Handelingen 8:40; 13:51). Maar in Mattheüs 24:3, 27, 37, 39 gebruikte Mattheüs een ander woord, een zelfstandig naamwoord dat nergens anders in de Evangeliën voorkomt: pa·rouʹsi·a. Waarom heeft God, aangezien hij het schrijven van de bijbel heeft geïnspireerd, Mattheüs ertoe bewogen in deze verzen dit Griekse woord te kiezen toen hij zijn evangelie in het Grieks optekende? Wat betekent het en waarom dienen wij dat te willen weten?

11. (a) Wat is de betekenis van pa·rouʹsi·a? (b) Hoe bevestigen voorbeelden uit Josephus’ geschriften ons begrip van pa·rouʹsi·a? (Zie voetnoot.)

11 Kortweg, pa·rouʹsi·a betekent „tegenwoordigheid”. In Vines Expository Dictionary of New Testament Words staat: „PAROUSIA, . . . lett[erlijk], een tegenwoordigheid, para, bij, en ousia, een „zijn” (van eimi, zijn), duidt op zowel een aankomst als een daaruit voortvloeiende tegenwoordigheid. Zo spreekt een voorname vrouw in een papyrusbrief over de noodzaak van haar parousia op een bepaalde plaats om aangelegenheden in verband met bezittingen die zij daar heeft, te behartigen.” Andere lexicons verklaren dat pa·rouʹsi·a betrekking heeft op ’het bezoek van een heerser’. Het duidt dus niet slechts op het moment van aankomst, maar op een tegenwoordigheid die zich vanaf de aankomst uitstrekt. Interessant is dat de joodse geschiedschrijver Josephus, een tijdgenoot van de apostelen, pa·rouʹsi·a zo gebruikte.a

12. Hoe helpt de bijbel zelf ons om de betekenis van pa·rouʹsi·a te staven?

12 De betekenis „tegenwoordigheid” wordt duidelijk door de literatuur uit de oudheid gestaafd, maar christenen zijn vooral geïnteresseerd in de wijze waarop Gods Woord pa·rouʹsi·a gebruikt. Hoe wordt het daar gebruikt? Op dezelfde wijze — in de zin van tegenwoordigheid. Dit blijkt uit voorbeelden in de brieven van Paulus. Zo schreef hij bijvoorbeeld aan de Filippenzen: „Blijft . . . gelijk gij altijd gehoorzaam zijt geweest, niet alleen gedurende mijn tegenwoordigheid, maar nu nog veel bereidwilliger gedurende mijn afwezigheid, . . . uw eigen redding bewerken.” Hij sprak ook over zijn wens om bij hen te vertoeven, opdat zij konden juichen wegens het feit ’dat hij weer bij hen tegenwoordig [pa·rouʹsi·a] was’ (Filippenzen 1:25, 26; 2:12). Andere vertalingen luiden „doordat ik weer bij u ben” (Herziene Voorhoeve-uitgave, 1982 [Nieuwe Testament]); „wanneer ik wederom bij u zal terug zijn” (Het Nieuwe Testament, 1926, door Th. Van Tichelen); en „wanneer ik weer bij u ben” (Willibrordvertaling, 1995). In 2 Korinthiërs 10:10, 11 stelde Paulus „zijn tegenwoordigheid in persoon” tegenover zijn „afwezig” zijn. In deze voorbeelden had hij het duidelijk niet over zijn in aantocht zijn of zijn aankomst; hij gebruikte pa·rouʹsi·a in de zin van tegenwoordig zijn.b (Vergelijk 1 Korinthiërs 16:17.) Hoe staat het echter met verwijzingen naar Jezus’ pa·rouʹsi·a? Wordt daarmee gedoeld op zijn „komst” of duiden ze op een tegenwoordigheid die zich over een langere tijdsperiode uitstrekt?

13, 14. (a) Waarom moeten wij concluderen dat een pa·rouʹsi·a zich over een tijdsperiode uitstrekt? (b) Wat moet er over de duur van Jezus’ pa·rouʹsi·a worden gezegd?

13 De met de geest gezalfde christenen in de tijd van Paulus waren geïnteresseerd in Jezus’ pa·rouʹsi·a. Paulus waarschuwde hen echter ’hun denken niet in de war te laten brengen’. Eerst moest „de mens der wetteloosheid”, die de geestelijkheid van de christenheid bleek te zijn, op het toneel verschijnen. Paulus schreef: „De tegenwoordigheid van de wetteloze is overeenkomstig de werking van Satan met elk krachtig werk en leugenachtige tekenen” (2 Thessalonicenzen 2:2, 3, 9). Klaarblijkelijk had de pa·rouʹsi·a of tegenwoordigheid van „de mens der wetteloosheid” niet slechts betrekking op het moment van aankomst; ze zou zich uitstrekken over een tijdsperiode, waarin leugenachtige tekenen verricht zouden worden. Waarom is dit veelbetekenend?

14 Beschouw het vers dat er onmiddellijk aan voorafgaat: „De wetteloze [zal] geopenbaard worden, die door de Heer Jezus weggedaan zal worden door de geest van zijn mond en tenietgedaan zal worden door de manifestatie van zijn tegenwoordigheid.” Net als de tegenwoordigheid van „de mens der wetteloosheid” zich over een tijdsperiode zou uitstrekken, zou Jezus’ tegenwoordigheid enige tijd bestrijken en een hoogtepunt bereiken in de vernietiging van die wetteloze „zoon der vernietiging”. — 2 Thessalonicenzen 2:8.

Aspecten van de Hebreeuwse taal

15, 16. (a) Welk specifieke woord wordt in veel vertalingen van Mattheüs in het Hebreeuws gebruikt? (b) Hoe wordt bōʼ in de Schrift gebruikt?

15 Zoals is opgemerkt, schreef Mattheüs zijn evangelie kennelijk eerst in het Hebreeuws. Welk Hebreeuwse woord gebruikte hij dan in Mattheüs 24:3, 27, 37, 39? In vertalingen van Mattheüs in het hedendaagse Hebreeuws wordt zowel in de vraag van de apostelen als in Jezus’ antwoord een vorm van het werkwoord bōʼ gebruikt. Dit zou kunnen leiden tot weergaven als: „Wat zal het teken zijn van uw [bōʼ] en van het besluit van het samenstel van dingen?”, en: „Zoals de dagen van Noach waren, zo zal de [bōʼ] van de Zoon des mensen zijn.” Wat betekent bōʼ?

16 Hoewel het Hebreeuwse werkwoord bōʼ diverse betekenissen heeft, betekent het in wezen „komen”. De Theological Dictionary of the Old Testament zegt: ’Het feit dat bōʼ 2532 maal voorkomt, maakt het tot een van de veelvuldigst gebruikte werkwoorden in de Hebreeuwse Geschriften en tot het werkwoord bij uitstek waardoor beweging tot uitdrukking wordt gebracht’ (Genesis 7:1, 13; Exodus 12:25; 28:35; 2 Samuël 19:30; 2 Koningen 10:21; Psalm 65:2; Jesaja 1:23; Ezechiël 11:16; Daniël 9:13; Amos 8:11). Als Jezus en de apostelen een woord met zo’n ruime strekking hadden gebruikt, zou over de betekenis heel wat discussie mogelijk zijn. Maar hebben zij dat woord gebruikt?

17. (a) Waarom hoeven moderne Hebreeuwse vertalingen van Mattheüs niet noodzakelijkerwijs te kennen te geven wat Jezus en de apostelen werkelijk hebben gezegd? (b) In welke andere bron kunnen wij een sleutel vinden om vast te stellen welk woord Jezus en de apostelen wellicht hebben gebruikt, en om welke andere reden is deze bron van belang voor ons? (Zie voetnoot.)

17 Houd in gedachte dat moderne Hebreeuwse vertalingen vertolkingen zijn die wellicht niet precies weergeven wat Mattheüs in het Hebreeuws heeft opgetekend. Het feit is dat Jezus heel goed een ander woord dan bōʼ gebruikt zou kunnen hebben, een woord dat met de betekenis van pa·rouʹsi·a strookte. Dit blijkt uit het in 1995 door professor George Howard uitgegeven boek Hebrew Gospel of Matthew. Het boek vestigde de aandacht op een veertiende-eeuwse polemiek tegen het christendom door de joodse arts Sem-Tob ben Isaäk ibn Sjaproet. In dat document was een Hebreeuwse tekst van het Evangelie van Mattheüs opgenomen. Er zijn bewijzen dat deze tekst van Mattheüs — in plaats van in de tijd van Sem-Tob vertaald te zijn uit het Latijn of Grieks — zeer oud was en oorspronkelijk in het Hebreeuws werd opgesteld.c Bijgevolg zou die tekst ons dichter kunnen brengen bij datgene wat op de Olijfberg werd gezegd.

18. Welk interessante Hebreeuwse woord gebruikt Sem-Tob, en wat betekent het?

18 In Mattheüs 24:3, 27, 39 gebruikt Sem-Tobs tekst van Mattheüs niet het werkwoord bōʼ. In plaats daarvan wordt het verwante zelfstandig naamwoord bi·ʼahʹ gebruikt. Dat zelfstandig naamwoord komt in de Hebreeuwse Geschriften alleen voor in Ezechiël 8:5, waar het „ingang” betekent. In plaats van de actie van „komst” uit te drukken, doelt bi·ʼahʹ daar op de entree van een gebouw; wanneer u in de ingang of op de drempel staat, bevindt u zich in het gebouw. Ook niet-bijbelse religieuze documenten onder de Dode-Zeerollen gebruiken bi·ʼahʹ vaak met betrekking tot het begin of de aanvang van priesterlijke functies. (Zie 1 Kronieken 24:3-19; Lukas 1:5, 8, 23.) En een in 1986 uitgegeven Hebreeuwse vertaling van de oude Syrische (of: Aramese) Pesjitta gebruikt bi·ʼahʹ in Mattheüs 24:3, 27, 37, 39. Er zijn dus bewijzen dat in de oudheid het zelfstandig naamwoord bi·ʼahʹ misschien een betekenis heeft gehad die enigszins verschilde van het in de bijbel gebruikte werkwoord bōʼ. Waarom is dit van belang?

19. Wat zouden wij kunnen concluderen als Jezus en de apostelen bi·ʼahʹ hebben gebruikt?

19 Het is mogelijk dat de apostelen in hun vraag en Jezus in zijn antwoord dit zelfstandig naamwoord bi·ʼahʹ hebben gebruikt. Ook al hadden de apostelen louter het denkbeeld van Jezus’ toekomstige aankomst in gedachten, dan nog kan Christus bi·ʼahʹ hebben gebruikt om aan te tonen dat er meer bij betrokken was dan waar zij aan dachten. Jezus zou de aandacht hebben kunnen vestigen op zijn aankomst om een nieuwe functie te aanvaarden; zijn aankomst zou het begin van zijn nieuwe taak betekenen. Dit zou stroken met de betekenis van het woord pa·rouʹsi·a, dat Mattheüs naderhand gebruikte. Een dergelijk gebruik van bi·ʼahʹ zou, begrijpelijkerwijs, moeten ondersteunen wat Jehovah’s Getuigen reeds lang onderwezen hebben, namelijk dat het door Jezus gegeven samengestelde „teken” te kennen moest geven dat hij tegenwoordig was.

De climax van zijn tegenwoordigheid afwachten

20, 21. Wat kunnen wij uit Jezus’ opmerking over de dagen van Noach leren?

20 Onze studie van Jezus’ tegenwoordigheid dient rechtstreeks van invloed te zijn op ons leven en onze verwachtingen. Jezus drong er bij zijn volgelingen op aan waakzaam te blijven. Hij gaf een teken opdat zijn tegenwoordigheid herkend kon worden, hoewel de meeste mensen er geen acht op zouden slaan: „Zoals de dagen van Noach waren, zo zal de tegenwoordigheid van de Zoon des mensen zijn. Want zoals zij in die dagen vóór de vloed waren, zij aten en zij dronken, mannen huwden en vrouwen werden ten huwelijk gegeven, tot op de dag waarop Noach de ark binnenging, en zij sloegen er geen acht op totdat de vloed kwam en hen allen wegvaagde, zo zal de tegenwoordigheid van de Zoon des mensen zijn.” — Mattheüs 24:37-39.

21 Gedurende de dagen van Noach gingen de meeste mensen van dat geslacht in hun normale bezigheden op. Jezus voorzei dat het net zo zou zijn bij „de tegenwoordigheid van de Zoon des mensen”. De mensen om Noach heen hebben misschien gedacht dat er niets zou gebeuren. U weet wel beter. Die dagen, die zich over een tijdsperiode uitstrekten, bereikten een hoogtepunt toen „de vloed kwam en hen allen wegvaagde”. Lukas verschaft een soortgelijk verslag waarin Jezus „de dagen van Noach” vergeleek met „de dagen van de Zoon des mensen”. Jezus waarschuwde: „Op dezelfde wijze zal het gaan op de dag waarop de Zoon des mensen geopenbaard zal worden.” — Lukas 17:26-30.

22. Waarom dienen wij vooral geïnteresseerd te zijn in Jezus’ profetie in Mattheüs hoofdstuk 24?

22 Dit alles krijgt een speciale betekenis voor ons omdat wij in een tijd leven waarin wij de gebeurtenissen herkennen die Jezus voorzei — oorlogen, aardbevingen, pestilenties, voedseltekorten en vervolging van zijn discipelen (Mattheüs 24:7-9; Lukas 21:10-12). Deze toestanden hebben zich duidelijk voorgedaan sinds het conflict dat een keerpunt in de geschiedenis vormde en de veelbetekenende naam Eerste Wereldoorlog kreeg, hoewel de meeste mensen zulke toestanden beschouwen als iets wat normaal deel uitmaakt van de geschiedenis. Ware christenen beseffen echter de betekenis van deze gewichtige gebeurtenissen, net zoals oplettende mensen aan het uitspruiten van een vijgeboom weten dat de zomer nabij is. Jezus gaf de raad: „Zo ook gij, wanneer gij deze dingen ziet geschieden, weet dan dat het koninkrijk Gods nabij is.” — Lukas 21:31.

23. Voor wie hebben Jezus’ woorden in Mattheüs hoofdstuk 24 een speciale betekenis, en waarom?

23 Jezus richtte veel van wat hij in zijn antwoord op de Olijfberg zei, tot zijn volgelingen. Zij zouden degenen zijn die een aandeel zouden hebben aan het levenreddende werk van de prediking van het goede nieuws over de gehele aarde voordat het einde zou komen. Zij zouden degenen zijn die konden onderscheiden dat ’het walgelijke ding dat verwoesting veroorzaakt, in een heilige plaats staat’. Zij zouden gunstig reageren door vóór de grote verdrukking te „vluchten”. En zij zouden vooral de invloed ondervinden van de woorden die eraan werden toegevoegd: „Indien die dagen . . . niet werden verkort, zou geen vlees worden gered; maar ter wille van de uitverkorenen zullen die dagen worden verkort” (Mattheüs 24:9, 14-22). Maar wat betekenen deze tot nadenken stemmende woorden precies, en waarom kan er gezegd worden dat ze ons een basis verschaffen om thans meer geluk, vertrouwen en ijver te kunnen hebben? De volgende studie van Mattheüs 24:22 zal de antwoorden verschaffen.

[Voetnoten]

a Voorbeelden uit de geschriften van Josephus: Bij de berg Sinaï „verkondigden” bliksemstralen en donderslagen „de tegenwoordigheid [pa·rouʹsi·a] . . . van God”. De wonderbaarlijke manifestatie in de tabernakel vormde „een teeken van de tegenwoordigheid [pa·rouʹsi·a] Gods”. Door Elisa’s dienaar de wagens die hem omgaven te laten zien, ’openbaarde God zijn macht en tegenwoordigheid [pa·rouʹsi·a] aan zijn dienaar’. Toen de Romeinse functionaris Petronius de joden trachtte te kalmeren, beweerde Josephus dat ’God aan Petronius zijn tegenwoordigheid [pa·rouʹsi·a] te kennen gaf’ door regen te zenden. Josephus paste het woord pa·rouʹsi·a niet toe op louter het in aantocht zijn of het moment van een aankomst. Het duidde op een aan de gang zijnde, zelfs onzichtbare tegenwoordigheid (Exodus 20:18-21; 25:22; Leviticus 16:2; 2 Koningen 6:15-17). — Vergelijk Joodsche oudheden, volgens de bewerking van dr. W. A. Terwogt (1873), Boek 3, hfdst. 5, par. 2; hfdst. 8, par. 5; Boek 9, hfdst. 4, par. 3; Boek 18, hfdst. 8, par. 6.

b In A Critical Lexicon and Concordance to the English and Greek New Testament zet E. W. Bullinger uiteen dat pa·rouʹsi·a betekent ’het tegenwoordig zijn of op het punt staan tegenwoordig te zijn, derhalve, tegenwoordigheid, aankomst; een komst waarin de gedachte opgesloten ligt van een permanent verblijf vanaf die komst’.

c Eén bewijs is dat de tekst de Hebreeuwse uitdrukking „De Naam” bevat — die negentienmaal voorkomt, uitgeschreven of afgekort. Professor Howard schrijft: „De Goddelijke Naam te lezen in een christelijk document dat door een joodse polemist wordt aangehaald, is opmerkelijk. Als dit een Hebreeuwse vertaling van een Grieks of Latijns christelijk document was, zou men verwachten adonai [Heer] in de tekst aan te treffen, en niet een symbool voor de onuitsprekelijke goddelijke naam YHWH. . . . Dat hij de onuitsprekelijke naam zou hebben toegevoegd, is onverklaarbaar. Het bewijsmateriaal doet sterk vermoeden dat Sem-Tob zijn exemplaar van Mattheüs ontving met de Goddelijke Naam reeds in de tekst en dat hij de naam waarschijnlijk liet staan in plaats van het risico te lopen zich schuldig te maken aan de verwijdering ervan.” De Nieuwe-Wereldvertaling van de Heilige Schrift — met studieverwijzingen gebruikt Sem-Tobs Mattheüs (J2) als ondersteuning voor het gebruik van de goddelijke naam in de christelijke Griekse Geschriften.

Wat zou u antwoorden?

◻ Waarom is het belangrijk het verschil te zien tussen de wijze waarop Mattheüs 24:3 in sommige bijbels wordt weergegeven?

◻ Wat is de betekenis van pa·rouʹsi·a, en waarom is dit van belang?

◻ Welke mogelijke parallel kan er in Mattheüs 24:3 in het Grieks en in het Hebreeuws bestaan?

◻ Welke sleutelfactor omtrent tijd moeten wij te weten komen om Mattheüs hoofdstuk 24 te begrijpen?

[Illustratie op blz. 10]

De Olijfberg, die uitziet op Jeruzalem

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen