-
Rechtvaardigheid niet door mondelinge overleveringenDe Wachttoren 1990 | 1 oktober
-
-
12. (a) Hoe week Jezus in zijn Bergrede af van de gebruikelijke manier waarop hij naar de Hebreeuwse Geschriften verwees, en waarom? (b) Wat leren wij uit de zesde maal dat er gebruik wordt gemaakt van de uitdrukking „Er werd gezegd”?
12 Toen Jezus bij een vorige gelegenheid een aanhaling uit de Hebreeuwse Geschriften deed, zei hij: „Er staat geschreven” (Mattheüs 4:4, 7, 10). Maar in de Bergrede leidde hij zesmaal iets wat klonk als een uitspraak uit de Hebreeuwse Geschriften in met de woorden: „Er werd gezegd” (Mattheüs 5:21, 27, 31, 33, 38, 43). Waarom? Omdat hij naar de Schrift verwees zoals die werd uitgelegd in het licht van farizeïsche overleveringen die in tegenspraak waren met Gods geboden (Deuteronomium 4:2; Mattheüs 15:3). Dit blijkt duidelijk uit Jezus’ zesde en laatste verwijzing in deze reeks: „Gij hebt gehoord dat er werd gezegd: ’Gij moet uw naaste liefhebben en uw vijand haten.’” Maar nergens in de Mozaïsche wet stond: „Haat uw vijand.” De schriftgeleerden en Farizeeën zeiden dit. Dat was hun uitleg van de Wet betreffende liefde voor de naaste — zijn joodse naaste, en niemand anders.
-
-
Rechtvaardigheid niet door mondelinge overleveringenDe Wachttoren 1990 | 1 oktober
-
-
18. (a) Hoe veranderden de joden de wet betreffende liefde voor de naaste, maar hoe bestreed Jezus dit? (b) Wat antwoordde Jezus een zekere wetgeleerde die de toepassing van het begrip „naaste” wilde beperken?
18 In het zesde en laatste voorbeeld liet Jezus duidelijk uitkomen hoe de Mozaïsche wet door de rabbijnse overlevering werd verzwakt: „Gij hebt gehoord dat er werd gezegd: ’Gij moet uw naaste liefhebben en uw vijand haten.’ Ik zeg u echter: Blijft uw vijanden liefhebben en blijft bidden voor hen die u vervolgen” (Mattheüs 5:43, 44). De geschreven Mozaïsche wet stelde geen beperkingen aan de liefde: „Gij moet uw naaste liefhebben als uzelf” (Leviticus 19:18). Het waren de Farizeeën die bezwaar maakten tegen dit gebod, en om eronderuit te komen beperkten zij het begrip „naaste” tot degenen die zich aan de overleveringen hielden. Toen Jezus later een bepaalde wetgeleerde herinnerde aan het gebod ’uw naaste lief te hebben als uzelf’, wierp deze man daarom spitsvondig de vraag op: „Wie is dan mijn naaste?” Jezus antwoordde met de illustratie van de barmhartige Samaritaan — maak uzelf tot de naaste van wie u nodig heeft. — Lukas 10:25-37.
-