MOERBEIVIJGEBOOM
[Gr.: su·ko·moʹre·a].
Toen Zacheüs, die klein van gestalte was, Christus Jezus beter wilde zien, „klom [hij] in een moerbeivijgeboom” (Lu 19:4). De Griekse naam duidt op een vijgeboom (Gr.: suʹke) met bladeren als die van de moerbeiboom (Gr.: moʹre·a). De beide bomen behoren tot dezelfde familie, en de in Lukas 19:4 genoemde moerbeivijgeboom is blijkbaar dezelfde als ’de sycomoor’ (Ficus sycomorus) uit de Hebreeuwse Geschriften. — 1Kon 10:27; zie SYCOMOOR.