Vragen van lezers
◼ Is het verstandig voor een christen wiens huwelijkspartner gestorven is, ongetrouwd te blijven in de hoop op een toekomstige hereniging?
Wat is het prachtig wanneer een christen zelfs na de dood van zijn of haar huwelijkspartner nog gevoelens van liefde voor die persoon heeft! Enkelen die zich in deze situatie bevinden, zijn ongetrouwd gebleven, niet omdat zij zich met de ongehuwde staat hebben verzoend maar in de hoop het huwelijk te hervatten nadat de vroegere huwelijkspartner uit de doden is opgewekt. Hoewel de menselijke gevoelens waaruit een dergelijke hoop spruit, ons niet onverschillig laten, moedigen wij zulke personen aan enkele bijbelse punten te beschouwen.
De volgende woorden van de apostel Paulus hebben bijvoorbeeld betrekking op de kwestie: „Een vrouw is gebonden gedurende al de tijd dat haar man leeft. Zou haar man echter ontslapen, dan is zij vrij te trouwen met wie zij wil, alleen in de Heer. Maar naar mijn mening is zij gelukkiger indien zij blijft zoals zij is” (1 Korinthiërs 7:39, 40). Hieruit blijkt dat de huwelijksband eindigt wanneer iemands huwelijkspartner sterft. Het was vriendelijk van Gods zijde christenen hierover in te lichten, want daardoor kunnen weduwen en weduwnaars overwegen wat hun emotionele en andere behoeften zijn om te beslissen of zij wel of niet zullen hertrouwen; zij zijn niet aan de gestorvene gebonden. — 1 Korinthiërs 7:8, 9.
Kan uit de bijbel echter worden opgemaakt of de mogelijkheid bestaat dat opgestane personen in het huwelijk zullen treden of een door de dood beëindigd huwelijk zullen hervatten? Eén verslag schijnt verband te houden met deze vraag. Het vertelt hoe Sadduceeën, ofschoon zij zelf niet eens in de opstanding geloofden, bij Jezus kwamen om te proberen hem in de val te lokken. Zij legden het volgende probleem inzake het zwagerhuwelijk voor: „Er [waren] zeven broers; en de eerste nam een vrouw en stierf kinderloos. Zo ook de tweede, en de derde nam haar.a Evenzo alle zeven: zij lieten geen kinderen na, maar stierven. Ten laatste stierf ook de vrouw. Van wie van hen wordt zij dientengevolge in de opstanding de vrouw?” — Lukas 20:27-33; Matthéüs 22:23-28.
Christenen staan niet onder de Wet, maar met betrekking tot hen zou een soortgelijk probleem opgeworpen kunnen worden. Bijvoorbeeld: Broeder en zuster C——— waren met elkaar getrouwd en hadden twee kinderen. Toen stierf hij. Zuster C——— hield van hem en miste hem heel erg maar zij had behoefte aan gezelschap, financiële ondersteuning, bevrediging van seksuele gevoelens en hulp bij de opvoeding van de kinderen. Daarom trouwde zij met broeder M——— , welke verbintenis net zo schriftuurlijk was als de eerste. Later werd hij ziek en stierf. Indien de vroegere huwelijkspartners zouden worden opgewekt en een huwelijk mogelijk was, met welke van de twee zou zij dan mogen trouwen?
Beschouw Jezus’ antwoord aan de Sadduceeën eens: „De kinderen van dit samenstel van dingen huwen en worden ten huwelijk gegeven, maar zij die waardig gerekend zijn dat samenstel van dingen en de opstanding uit de doden te verwerven, huwen niet noch worden zij ten huwelijk gegeven. Zij kunnen trouwens ook niet meer sterven, want zij zijn gelijk de engelen, en zij zijn Gods kinderen doordat zij kinderen van de opstanding zijn. Maar dat de doden worden opgewekt, heeft zelfs Mozes onthuld . . . wanneer hij Jehovah ’de God van Abraham en de God van Isaäk en de God van Jakob’ noemt. Hij is geen God van de doden, maar van de levenden, want voor hem leven zij allen.” — Lukas 20:34-38; Matthéüs 22:29-32.
Sommigen hebben gedacht dat Jezus het hier over de hemelse opstanding had, maar toch zijn er redenen om te geloven dat zijn antwoord betrekking had op de aardse opstanding in het komende „samenstel van dingen”. Welke redenen liggen aan deze zienswijze ten grondslag? Degenen die deze vraag aan Jezus stelden, geloofden niet in hem en ook wisten zij niets van een hemelse opstanding. Hun vraag gold een onder de Wet staande joodse familie. In het antwoord dat Jezus gaf, maakte hij melding van Abraham, Isaäk en Jakob, mannen die de hoop koesterden weer op aarde te leven (Genesis 42:38; Job 14:13-15; vergelijk Hebreeën 11:19). Die patriarchen, en miljoenen anderen, die tot leven op aarde worden opgewekt en die zich getrouw betonen, zullen „gelijk de engelen” zijn. Hoewel zij sterfelijk zijn, zullen zij, als God hen eenmaal rechtvaardig verklaard heeft tot eeuwig leven, niet meer sterven.
Menselijke gevoelens in deze tijd maken dat dit een moeilijk te aanvaarden conclusie is. Maar er zij opgemerkt dat nergens in de bijbel staat dat God, wanneer hij de getrouwen uit de dood opwekt, hun huwelijke staat zal herstellen. Daarom gelooft niemand dat indien Aquila en Priskilla leven in de hemel hebben verworven, zij hun huwelijk hebben voortgezet (Handelingen 18:2). En Jozef en Maria zullen kennelijk in een verschillend levensdomein wonen — hij op aarde en zij in de hemel (Johannes 19:26; Handelingen 1:13, 14). Aangezien niemand van ons ooit in de hemel heeft geleefd, kunnen wij niet zeggen welke gevoelens Aquila, Priskilla en Maria daar wellicht hebben, hoewel wij er zeker van kunnen zijn dat zij volledige voldoening vinden in hun hemelse dienst.
Zo hebben wij ook nooit als volmaakte mensen geleefd. Dus kunnen wij niet met zekerheid weten wat onze gevoelens met betrekking tot vroegere menselijke verhoudingen zullen zijn wanneer wij, als dit zo mocht zijn, volmaakt menselijk leven in een paradijs verwerven. Wij doen er goed aan in gedachte te houden dat toen Jezus die woorden sprak, hij een volmaakt mens was en derhalve in een betere positie verkeerde dan wij om te beseffen welke gevoelens degenen zullen koesteren die ’waardig gerekend worden dat samenstel van dingen te verwerven’. Wij kunnen er ook op vertrouwen dat Jezus in staat is ’medegevoel te hebben met onze huidige zwakheden’ (Hebreeën 4:15). Indien een christen het dus moeilijk vindt de conclusie te aanvaarden dat zij die uit de doden worden opgewekt niet zullen trouwen, kan hij ervan verzekerd zijn dat God en Christus hier begrip voor hebben. En hij kan dan eenvoudig wachten om te zien wat er gaat gebeuren.
Er is geen reden om ons thans te zeer met deze kwestie bezig te houden. De psalmist schreef: „Weet dat Jehovah God is. Hij is het die ons heeft gemaakt, en niet wijzelf. Wij zijn zijn volk en de schapen van zijn weide . . . Brengt hem dank, zegent zijn naam. Want Jehovah is goed” (Psalm 100:3-5). Onze goede God zal stellig ruimschoots in al onze echte behoeften voorzien indien wij ’waardig gerekend worden dat samenstel van dingen te verwerven’. — Job 34:10-12; Psalm 104:28; 107:9.
Gods goedheid wordt ook weerspiegeld in het feit dat hij ons erover inlicht dat de dood van een huwelijkspartner het huwelijk beëindigt (Romeinen 7:2). Derhalve kan een ieder die een partner in de dood heeft verloren, ervan op de hoogte zijn dat hij of zij vrij is om te hertrouwen indien dat noodzakelijk of het beste schijnt te zijn. Sommigen zijn hertrouwd en hebben er daardoor toe bijgedragen dat er zowel in hun eigen huidige behoeften als in die van hun gezin is voorzien (1 Korinthiërs 7:36-38; Efeziërs 6:1-4). Dientengevolge hoeft een christen wiens huwelijkspartner gestorven is, zich niet verplicht te voelen verder zonder een partner door het leven te gaan in de verwachting dat vroegere huwelijkspartners herenigd zullen worden in de opstanding tot leven die in het komende samenstel hier op aarde zal plaatsvinden.
[Voetnoten]
a Indien een Israëliet stierf voordat zijn vrouw een zoon had gebaard, die de erfenis kon ontvangen, moest de broer van de man met de weduwe trouwen ten einde bij haar een zoon te kunnen voortbrengen. — Deuteronomium 25:5-10.