NIKODEMUS
(Nikode̱mus) [Overwinnaar van het volk].
Een Farizeeër en een leraar van Israël, een regeerder der joden (d.w.z. een lid van het Sanhedrin), die alleen in het Evangelie van Johannes wordt genoemd. Nikodemus was onder de indruk van de tekenen die Jezus ten tijde van het Pascha in 30 G.T. in Jeruzalem verrichtte. Bijgevolg bracht hij Jezus een nachtelijk bezoek en erkende dat Jezus van God gekomen moest zijn. (Waarschijnlijk uit vrees voor de joden verkoos hij dit eerste bezoek onder bescherming van de duisternis te brengen.) Jezus zei tot Nikodemus dat iemand „wedergeboren” moest worden om het koninkrijk Gods te kunnen zien, en dat geen mens tot in de hemel was opgestegen; verder sprak hij met hem over Gods liefde, zoals die tot uitdrukking kwam doordat God zijn Zoon naar de aarde had gezonden, en over de noodzaak geloof te oefenen. — Jo 2:23; 3:1-21.
Ongeveer twee en een half jaar later, tijdens het Loofhuttenfeest, zonden de Farizeeën beambten uit om Jezus te arresteren. Toen de beambten met lege handen terugkwamen, kleineerden de Farizeeën hen omdat zij een gunstig bericht over Jezus uitbrachten, waarop Nikodemus het woord nam en zei: „Onze wet oordeelt een mens toch niet zonder hem eerst te hebben gehoord en te hebben vernomen wat hij doet?” Omdat hij dit had gezegd, gingen de anderen de spot met hem drijven (Jo 7:45-52). Na Jezus’ dood ging Nikodemus met Jozef van Arimathea (de bevreesde discipel) mee en had een zware rol mirre en aloë bij zich (ca. 100 Romeinse pond [33 kg]), een kostbare gave, om Jezus’ lichaam op de begrafenis voor te bereiden (Jo 19:38-40). Volgens overleveringen zou Nikodemus later een discipel zijn geworden, uit het Sanhedrin en uit Jeruzalem zijn verdreven en als martelaar zijn gestorven, maar de bijbel laat zich hier niet over uit.