KNIDUS

(Kni̱dus).

Een stad op het schiereiland Resadiye, dat van de ZW-punt van Klein-Azië in de Egeïsche Zee uitsteekt en tussen de eilanden Rhodos en Kos ligt.

De apostel Paulus voer waarschijnlijk langs Knidus toen hij omstreeks 52 G.T. van zijn tweede zendingsreis terugkeerde (Han 18:21, 22), en opnieuw tegen het einde van zijn derde reis, omstreeks 56 G.T., toen zijn schip naar Rhodos en Kos ging (Han 21:1), hoewel Knidus bij geen van deze beide gelegenheden met name wordt genoemd. Niettemin wordt de stad in Handelingen hoofdstuk 27 specifiek vermeld in verband met de reis die Paulus omstreeks 58 G.T. maakte om in Rome voor keizer Nero te verschijnen. Na uit Myra te zijn vertrokken, kwam het schip waarop Paulus en andere gevangenen zich bevonden, te Knidus (Han 27:5-7). Bij gunstige wind zou deze ongeveer 240 km lange reis slechts een dag in beslag nemen, maar het verslag laat zien dat de wind tegenzat, hetgeen verklaart waarom er met die bewuste reis „ettelijke dagen” gemoeid waren. De „boot uit Alexandrië” waarop zij voeren, was een graanschip, misschien een van de vele schepen die geregeld landbouwprodukten van Egypte naar Rome brachten en die gewoonlijk misschien een rechtstreeksere route van Alexandrië over de Middellandse Zee naar Rome zouden hebben gevolgd (Han 27:38). De in vers 4 en 7 genoemde sterke wind kan deze boot echter genoodzaakt hebben van koers te veranderen en in Myra aan te leggen. Een groot, log graanschip zou slechts langzaam tegen de wind kunnen optornen en zou begrijpelijkerwijze ten slotte „met moeite” Knidus bereiken. Recente opgravingen in dit gebied hebben veel onthuld over deze plaats. The Interpreter’s Dictionary of the Bible, Supplement, blz. 169, geeft de volgende beschrijving: „Het hoofddeel van het Knidische schiereiland . . . gaat over in een lage, smalle landengte die in een hoger gedeelte eindigt en aan weerszijden waarvan een tegen de wind beschutte uitstekende haven genesteld is. De grotere haven in het Z moet de handelshaven zijn geweest, waar schepen die naar het W of het N voeren, zoals het schip waarop Paulus zich bevond (Han 27:7), konden wachten totdat het ongunstige weer voorbij was om dan hun reis, waarbij ze om de winderige kaap heen moesten varen, voort te zetten. Aan de oevers van de havens waren aanlegplaatsen, pakhuizen . . ., marktplaatsen, kleine theaters en een tempel van Dionysus.” — Onder redactie van K. Crim, 1976.

Nadat er over de aankomst in Knidus gesproken is, zegt het verslag: „Omdat de wind ons belette vooruit te komen, voeren wij vervolgens onder de beschutting van Kreta ter hoogte van Salmone” (Han 27:7). Het schijnt dat zij op hun voorgenomen route die hen over de Egeïsche Zee zou voeren en dan via de Z-punt van Griekenland naar Rome zou brengen, niet konden ’vooruitkomen’ en zij door de ongunstige winden gedwongen waren een zuidelijke route naar Kreta te nemen en onder beschutting van de kust van dit eiland te varen. Uit Handelingen 27:9 blijkt dat het herfst was, en degenen die met de verantwoordelijkheid voor het vaartuig belast waren, beseften ongetwijfeld hoe dringend het was zo snel mogelijk vooruit te komen voordat de weersomstandigheden als gevolg van het jaargetijde het varen nog gevaarlijker zouden maken.