Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • it-1 ‘Hemelvaart’
  • Hemelvaart

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Hemelvaart
  • Inzicht in de Schrift, Deel 1
  • Vergelijkbare artikelen
  • Hemelvaart
    Hulp tot begrip van de bijbel
  • Is Jezus werkelijk naar de hemel opgestegen?
    Ontwaakt! 1973
  • Jezus Christus
    Inzicht in de Schrift, Deel 1
  • Apostel
    Inzicht in de Schrift, Deel 1
Meer weergeven
Inzicht in de Schrift, Deel 1
it-1 ‘Hemelvaart’

HEMELVAART

De terugkeer van Jezus Christus naar de hemel veertig dagen na zijn opstanding.

Het toneel van Jezus’ hemelvaart was de Olijfberg (Han 1:9, 12), in de buurt van Bethanië (Lu 24:50), een dorp op de oostelijke helling van de Olijfberg. Alleen een beperkte groep, zijn getrouwe apostelen, was getuige van zijn hemelvaart (Han 1:2, 11-13). Het verslag zegt: „Hij [werd] ten aanschouwen van hen omhooggeheven, en een wolk onttrok hem aan hun gezicht.” Zij bleven in de lucht kijken, totdat de engelen tot hen zeiden: „Deze Jezus, die van u werd opgenomen in de lucht, zal aldus op dezelfde wijze komen als gij hem in de lucht hebt zien gaan.” — Han 1:9-11.

Het is opmerkenswaard dat de engelen het hadden over de „wijze” (Gr.: troʹpos) van Jezus’ heengaan, niet over de gedaante (Gr.: morʹfe) waarin hij heenging. Toen hij in de wolk werd opgenomen, werd hij onzichtbaar voor menselijke ogen. Zoals uit het verslag in Handelingen blijkt, voer hij zonder openbaar vertoon ten hemel, zichtbaar voor alleen een paar getrouwe volgelingen, die enkel het begin van de hemelvaart zagen. De wijze waarop Jezus ten hemel voer, moest de apostelen kennelijk in staat stellen getuigenis af te leggen van dit feit, net zoals zij van Jezus’ opstanding konden getuigen (Han 1:3). Hij „verdween” dus niet eenvoudig uit hun midden, zoals hij dat had gedaan toen hij bij de twee discipelen in Emmaüs was, of zoals de engel die aan Gideon was verschenen, vervolgens ’uit zijn gezicht verdween’ (Lu 24:31; Re 6:21, 22). In een bepaald opzicht geleek zijn hemelvaart meer op die van de engel die aan Manoah en zijn vrouw verscheen. Hij vroeg hun een offer te bereiden, en „het geschiedde dan toen de vlam van het altaar af naar de hemel opsteeg, dat Jehovah’s engel in de vlam van het altaar omhoogsteeg, terwijl Manoah en zijn vrouw toekeken”. — Re 13:20.

Volgens Handelingen 1:3-9 vond Jezus’ hemelvaart veertig dagen na zijn opstanding plaats. Tussen de in Lukas 24:1-49 opgetekende gebeurtenissen, die zich op de dag van Jezus’ opstanding afspeelden, en de in vers 51 van dit hoofdstuk beschreven hemelvaart, is dus enige tijd verstreken. Gelieve ook op te merken dat de in dit vers voorkomende woorden „werd [hij] ten hemel omhooggevoerd” in enkele oude handschriften ontbreken en derhalve in sommige bijbelvertalingen worden weggelaten (LV; NBG; OB). Ze komen echter wel voor in de Papyrus Bodmer (P75), het Alexandrijnse handschrift en het Vaticaanse handschrift nr. 1209, alsook in andere oude handschriften.

Uitwerking op de discipelen. Tot op de dag dat Jezus ten hemel voer, schijnen de discipelen nog steeds een door hem geregeerd aards koninkrijk in gedachten te hebben gehad, zoals blijkt uit hun woorden die in Handelingen 1:6 te lezen zijn. Doordat Jezus bij de aanvang van zijn hemelvaart nog zichtbaar was en zijn discipelen aldus getuige van het begin van deze gebeurtenis konden zijn, maakte hij hun duidelijk dat zijn koninkrijk een hemels koninkrijk zou zijn en dat hij — in tegenstelling tot David, die „niet naar de hemelen [was] opgestegen” — van die tijd af aan „Gods rechterhand” zou zitten, zoals Petrus met Pinksteren vrijmoedig getuigde. — Han 2:32-36.

Jezus’ hemelvaart moest zijn discipelen ook aan de vele uitspraken herinneren waardoor hij hen voorheen op zijn hemelse positie had gewezen, en moest hen helpen die te begrijpen. Sommigen waren geschokt geweest toen hij tot hen zei: „Wat dan wel, indien gij de Zoon des mensen zoudt zien opstijgen tot waar hij tevoren was?” (Jo 6:62) Tot de joden had hij gezegd: „Gij zijt van de rijken beneden; ik ben van de rijken boven” (Jo 8:23). In de nacht waarin hij voor de laatste maal met zijn apostelen samen was, zei hij dat hij ’heenging naar de Vader om een plaats voor hen te bereiden’ (Jo 14:2, 28); en in zijn gebed dat hij op de laatste avond van zijn aardse leven in hun midden uitsprak, deelde hij zijn Vader mee dat hij het hem opgedragen werk op aarde voleindigd had en zei vervolgens: „Verheerlijk mij naast uzelf met de heerlijkheid die ik naast u had voordat de wereld was”; tevens zei hij: „Ik kom naar u toe” (Jo 17:4, 5, 11). Nadat hij was gearresteerd, sprak hij voor het Sanhedrin in soortgelijke trant (Mt 26:64), en na zijn opstanding zei hij tot Maria Magdalena: „Klem u niet langer aan mij vast. Want ik ben nog niet naar de Vader opgestegen. Maar ga naar mijn broeders en zeg hun: ’Ik stijg op naar mijn Vader en uw Vader en naar mijn God en uw God’” (Jo 20:17). Ondanks dit alles begrepen de discipelen de betekenis van deze uitspraken klaarblijkelijk pas bij de hemelvaart. Later kreeg Stefanus een visioen waarin hij Jezus aan Gods rechterhand zag (Han 7:55, 56), en Paulus heeft de uitwerking van Jezus’ hemelse heerlijkheid ondervonden. — Han 9:3-5.

De inwijding van een „nieuwe en levende weg”. Hoewel Jezus zijn hemelvaart in een fysieke gedaante begon, zodat de toekijkende discipelen hem konden zien, is er geen reden om aan te nemen dat hij een stoffelijk lichaam behield nadat de wolk hem aan het gezicht had onttrokken. De apostel Petrus zegt dat Jezus stierf in het vlees, maar werd opgewekt „in de geest” (1Pe 3:18). Paulus verklaart dat „vlees en bloed Gods koninkrijk niet kunnen beërven” (1Kor 15:50; vgl. ook Jezus’ uitspraak in Jo 12:23, 24 met 1Kor 15:35-45). Hij vergelijkt Jezus’ hemelvaart en diens verschijnen in Gods tegenwoordigheid met het binnengaan van de hogepriester in het Allerheiligste van de tabernakel op de Verzoendag, en hij laat uitkomen dat de hogepriester bij die gelegenheid alleen het bloed (niet het vlees) van de offerdieren meenam (Heb 9:7, 11, 12, 24-26). Vervolgens vergelijkt Paulus het gordijn waardoor de eerste afdeling gescheiden werd van het Allerheiligste, met Christus’ vlees. Wanneer de hogepriester het Allerheiligste binnenging en aldus zinnebeeldig in Gods tegenwoordigheid verscheen, nam hij het gordijn niet mee, maar hij ging door deze barrière heen en liet ze achter zich. Bijgevolg verklaart Paulus dat „wij door het bloed van Jezus vrijmoedigheid hebben betreffende de weg die toegang verleent tot de heilige plaats, die hij voor ons heeft ingewijd als een nieuwe en levende weg door het gordijn, dat is zijn vlees, heen”. — Heb 9:3, 24; 10:10, 19, 20; vgl. Jo 6:51; Heb 6:19, 20.

Door Jezus’ hemelvaart, die ertoe diende de loskoopwaarde van zijn levensbloed aan Jehovah aan te bieden, werd „een nieuwe en levende weg” ingewijd, waardoor het mogelijk was God in gebed te naderen. Dat daardoor ook de weg tot hemels leven geopend werd, stemt overeen met datgene wat Jezus voordien in dit opzicht had gezegd: „Geen mens [is] tot in de hemel opgestegen, dan hij die uit de hemel is neergedaald, de Zoon des mensen” (Jo 3:13). Dientengevolge hebben noch Henoch, noch Elia deze weg ingewijd, en David al evenmin (Ge 5:24; 2Kon 2:11; Han 2:34). Het is zoals Paulus verklaart: „De heilige geest [maakt] duidelijk dat de weg tot in de heilige plaats nog niet openbaar gemaakt was zolang de eerste tent stond.” — Heb 9:8; zie ELIA nr. 1; HENOCH nr. 2.

Een juiste uitdrukking. Sommigen opperen bezwaren tegen het verslag over de hemelvaart en zeggen dat het van de primitieve opvatting getuigt dat de hemel zich „boven” de aarde bevindt, waaruit zou blijken dat men geen kennis bezat van de structuur van het universum en van de rotatie van de aarde. Om zulke critici echter tevreden te stellen, zou men feitelijk de woorden „omhoog”, „boven”, enzovoort, uit de menselijke taal moeten schrappen. Maar zelfs in deze ruimtevaarteeuw lezen wij nog altijd dat astronauten „omhooggebracht” zijn en rondcirkelen in een „184 mijl hoge baan” boven de aarde (The New York Times, 19 juni 1983), terwijl wij weten dat zij zich, technisch gesproken, zoveel mijl van het aardoppervlak hadden verwijderd. Het is interessant dat het verslag over de delegatie van engelen die in koor Jezus’ geboorte aankondigden, vermeldt dat deze engelen, nadat zij hun missie hadden volbracht, ’van hen [de herders] heengingen naar de hemel’ (Lu 2:15; vgl. Han 12:10). Hoewel Jezus’ hemelvaart, gezien vanaf de plaats op aarde waar zijn discipelen zich bevonden, dus met een opwaartse beweging begon, kan hij daarna elke richting zijn ingeslagen die nodig was om in de hemelse tegenwoordigheid van zijn Vader te komen. Het was een hemelvaart niet alleen wat richting betreft, maar ook — wat nog belangrijker is — een opstijgen tot een sfeer van activiteit en een bestaansniveau in het geestenrijk en in de verheven tegenwoordigheid van de Allerhoogste God, een rijk dat niet wordt beheerst door het richtinggevoel of de dimensies waarmee de mens op aarde vertrouwd is. — Vgl. Heb 2:7, 9.

Waarom noodzakelijk. Jezus’ hemelvaart was om verscheidene redenen of voor verscheidene doeleinden noodzakelijk. Hij had gezegd dat hij moest ’heengaan’ opdat hij zijn discipelen Gods heilige geest als helper kon zenden (Jo 16:7-14). Toen Jezus met Pinksteren deze geest uitstortte, was dit voor zijn discipelen een duidelijk bewijs dat hij in Gods tegenwoordigheid was aangekomen en zijn loskoopoffer aan God had aangeboden (Han 2:33, 38). De hemelvaart was ook noodzakelijk om de waarde van zijn levensbloed te kunnen aanbieden, want dat kon niet op aarde, in het Allerheiligste van de tempel te Jeruzalem, maar alleen in „de hemel zelf . . . voor de persoon van God” geschieden (Heb 9:24). Ook moest Jezus naar de hemel gaan om aangesteld en verheerlijkt te worden als de „grote hogepriester . . . die de hemelen is doorgegaan” (Heb 4:14; 5:1-6). Paulus legt uit: „Indien hij [Jezus] nu op aarde was, zou hij geen priester zijn”, maar aangezien „hij heeft plaats genomen aan de rechterhand van de troon der Majesteit in de hemelen”, heeft hij nu „een uitnemender openbare dienst verkregen, zodat hij ook de middelaar van een dienovereenkomstig beter verbond is” (Heb 8:1-6). Daarom is het voor de aan overgeërfde zonde onderhevige christenen een troost te weten dat zij „een helper bij de Vader [hebben], Jezus Christus, een rechtvaardige”. — 1Jo 2:1; Ro 8:34; Heb 7:25.

Ten slotte moest Jezus ook naar de hemel gaan om bestuur uit te oefenen in het Koninkrijk, waarvan hij erfgenaam werd en waarin ’engelen en autoriteiten en krachten aan hem onderworpen werden’ (1Pe 3:22; Fil 2:6-11; 1Kor 15:25; Heb 10:12, 13; vgl. Da 7:14). Nadat Jezus ’de wereld had overwonnen’ (Jo 16:33), had hij een aandeel aan de vervulling van de profetische woorden uit Psalm 68:18: „Gij zijt naar boven opgestegen; gij hebt gevangenen meegevoerd.” De betekenis van deze woorden wordt door Paulus in Efeziërs 4:8-12 verklaard.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen