-
God is niet partijdigDe Wachttoren 1988 | 15 mei
-
-
God is niet partijdig
„God [is] niet partijdig . . ., maar in elke natie is de mens die hem vreest en rechtvaardigheid beoefent, aanvaardbaar voor hem.” — HANDELINGEN 10:34, 35.
1. Welke belangrijke uitspraak over rassen deed Paulus in het oude Athene?
„DE GOD die de wereld gemaakt heeft en alles wat daarin is, de Heer van hemel en aarde, woont niet in tempels die door mensenhanden gemaakt zijn. . . . Uit één mens heeft hij alle rassen die de aarde bevolken doen voortkomen” (Handelingen 17:24-26, Het Nieuwe Testament in de taal van onze tijd). Wie sprak deze woorden? De christelijke apostel Paulus, tijdens zijn beroemde rede op de Marsheuvel of Areópagus in het Griekse Athene.
2. Wat draagt ertoe bij het leven kleurrijk en interessant te maken, en wat maakte indruk op een Japanse bezoeker in Zuid-Afrika?
2 Door Paulus’ uitspraak staan wij er misschien weer eens bij stil welk een wonderbaarlijke verscheidenheid er in de schepping bestaat. Jehovah God heeft mensen, dieren, vogels, insekten en planten in zo veel verschillende soorten gemaakt. Hoe saai zou het leven zijn als ze allemaal hetzelfde waren! Hun verscheidenheid draagt ertoe bij het leven kleurrijk en interessant te maken. Zo was een bezoeker uit Japan die een congres van Jehovah’s Getuigen in Zuid-Afrika bijwoonde, onder de indruk van de verscheidenheid aan rassen en kleuren die hij daar zag. Hij merkte op hoe totaal anders dat in Japan is, waar de overgrote meerderheid dezelfde raciale kenmerken bezit.
3. Hoe bezien sommigen een andere huidkleur, en waartoe leidt dit?
3 Kleurverschillen tussen de rassen veroorzaken echter vaak ernstige problemen. Velen beschouwen mensen met een andere huidkleur als inferieur. Dit leidt tot vijandschap, haat zelfs, en de gesel van raciaal vooroordeel. Was dit de bedoeling van onze Schepper? Zijn sommige rassen in zijn ogen superieur? Is Jehovah partijdig?
Onze Schepper — partijdig?
4-6. (a) Wat zei koning Josafat over partijdigheid? (b) Hoe wordt Josafats uitspraak bevestigd door wat Mozes en Paulus hebben gezegd? (c) Welke vragen zullen sommigen wellicht opwerpen?
4 Wij kunnen een idee krijgen van de wijze waarop onze Schepper de hele mensheid beziet, door onszelf naar het verleden te verplaatsen. Koning Josafat, die van 936 tot 911 v.G.T. over Juda regeerde, corrigeerde vele zaken en trof er regelingen voor dat het gerechtelijke apparaat naar behoren volgens de goddelijke wet functioneerde. Hij gaf deze voortreffelijke raad aan de rechters: „Ziet toe wat gij doet, want niet voor de mens spreekt gij recht, maar voor Jehovah . . . Weest voorzichtig en handelt, want bij Jehovah, onze God, is geen onrechtvaardigheid, noch partijdigheid.” — 2 Kronieken 19:6, 7.
5 Honderden jaren voordien had de profeet Mozes de stammen van Israël gezegd: „Jehovah, uw God . . . [bejegent] niemand partijdig” (Deuteronomium 10:17). En in zijn brief aan de Romeinen vermaande Paulus: „Een benauwende angst zal er zijn voor elke mens die kwaad doet, eerst voor de Jood, jawel, maar dan ook voor de Griek . . . Want God trekt niemand voor.” — Romeinen 2:9-11, Het Nieuwe Testament in de taal van onze tijd.
6 Maar sommigen vragen wellicht: ’Hoe staat het dan met de Israëlieten? Waren zij niet Gods uitverkoren volk? Was hij niet partijdig ten gunste van hen? Zei Mozes niet tegen heel Israël: „Ú heeft Jehovah, uw God, uitgekozen om zijn volk te worden, een speciaal bezit, uit alle volken”?’ — Deuteronomium 7:6.
7. (a) Wat was het gevolg toen de joden de Messías verwierpen? (b) Wie kunnen thans schitterende zegeningen van God genieten, en hoe?
7 Neen, God was niet partijdig omdat hij de Israëlieten voor een speciaal doel gebruikte. Toen Jehovah een volk koos om via hen de Messías voort te brengen, nam hij daarvoor de afstammelingen van de getrouwe Hebreeuwse patriarchen. Maar toen de joden de Messías, Jezus Christus, verwierpen en hem ter dood lieten brengen, verloren zij Gods gunst. Op het moment is het echter zo dat personen van elk ras en elke natie die geloof oefenen in Jezus, schitterende zegeningen kunnen genieten en het vooruitzicht hebben op eeuwig leven (Johannes 3:16; 17:3). Dit bewijst toch wel dat er bij God geen partijdigheid is. Bovendien gebood Jehovah de Israëlieten ’de inwonende vreemdeling lief te hebben’ en ’hem niet slecht te behandelen’, ongeacht zijn ras of nationaliteit (Deuteronomium 10:19; Leviticus 19:33, 34). Onze liefdevolle Vader in de hemel is dus echt niet partijdig.
8. (a) Wat bewijst dat Jehovah Israël niet begunstigde? (b) Hoe werd Israël door Jehovah gebruikt?
8 Het is waar dat de Israëlieten speciale voorrechten genoten, maar zij hadden ook een zware verantwoordelijkheid. Zij stonden onder de verplichting Jehovah’s wetten te onderhouden, en degenen die deze wetten niet gehoorzaamden, kwamen onder een vloek (Deuteronomium 27:26). Ja, de Israëlieten moesten herhaaldelijk gestraft worden omdat zij Gods Wet niet gehoorzaamden. Zij werden dan ook niet voorgetrokken door Jehovah. In plaats daarvan gebruikte hij hen voor profetische beelden en om waarschuwende voorbeelden te verschaffen. Gelukkig bracht God via Israël de Verlosser, Jezus Christus, voort, tot zegen van de gehele mensheid. — Galaten 3:14; vergelijk Genesis 22:15-18.
Was Jezus partijdig?
9. (a) Hoe lijken Jehovah en Jezus op elkaar? (b) Welke vragen rijzen er betreffende Jezus?
9 Aangezien er bij Jehovah geen partijdigheid bestaat, zou Jezus dan partijdig kunnen zijn? Welnu, beschouw dit punt: Jezus heeft eens gezegd: „Ik zoek niet mijn eigen wil, maar de wil van hem die mij heeft gezonden” (Johannes 5:30). Er bestaat een volmaakte eenheid tussen Jehovah en zijn geliefde Zoon, en Jezus doet in ieder opzicht de wil van zijn Vader. Ja, zij lijken zo sterk op elkaar in kijk en doelstelling dat Jezus kon zeggen: „Wie mij heeft gezien, heeft ook de Vader gezien” (Johannes 14:9). Gedurende meer dan 33 jaar maakte Jezus mee hoe het was om werkelijk als mens op aarde te leven, en de bijbel onthult hoe hij medemensen behandelde. Hoe was zijn houding tegenover andere rassen? Was hij bevooroordeeld of partijdig? Was Jezus een racist?
10. (a) Wat antwoordde Jezus toen een Fenicische vrouw hem om hulp vroeg? (b) Gaf Jezus door heidenen aan te duiden als „hondjes”, blijk van vooroordeel? (c) Hoe overwon de vrouw de tegenwerping, en met welk resultaat?
10 Jezus bracht het grootste deel van zijn aardse leven onder joodse mensen door. Maar op een dag werd hij benaderd door een Fenicische vrouw, iemand uit de heidenen, die hem smeekte haar dochter te genezen. Jezus gaf ten antwoord: „Ik ben slechts tot de verloren schapen van het huis van Israël gezonden.” Desondanks smeekte de vrouw: „Heer, help mij!” Daarop voegde hij eraan toe: „Het is niet juist het brood van de kinderen te nemen en het hondjes voor te werpen.” Voor de joden waren honden onreine dieren. Toonde Jezus dus vooroordeel door heidenen aan te duiden als „hondjes”? Neen, want hij had juist melding gemaakt van zijn speciale opdracht van God om zorg te dragen voor ’de verloren schapen van Israël’. Door voor niet-joden het verkleinwoord „hondjes” te gebruiken en hen niet met wilde honden te vergelijken, verzachtte Jezus de vergelijking bovendien. Natuurlijk vormde hetgeen hij zei, een toets voor de vrouw. Nederig maar wel vastbesloten deze tegenwerping te overwinnen, antwoordde zij tactvol: „Jawel, Heer, maar de hondjes eten toch ook van de kruimels die van de tafel van hun meesters vallen.” Onder de indruk van het geloof van de vrouw genas Jezus haar dochter onmiddellijk. — Matthéüs 15:22-28.
11. Welke houding hadden joden en Samaritanen ten opzichte van elkaar, zoals wordt geïllustreerd door een voorval waarbij Jezus betrokken was?
11 Beschouw ook Jezus’ ontmoetingen met zekere Samaritanen. Er bestond tussen joden en Samaritanen een diepgewortelde vijandschap. Bij één gelegenheid zond Jezus boodschappers om in een zeker Samaritaans dorp voorbereidingen voor hem te treffen. Maar die Samaritanen ’ontvingen hem niet, omdat hij zijn aangezicht erop gericht had naar Jeruzalem te gaan’. Jakobus en Johannes waren hierover zo onthutst dat zij vuur van de hemel wilden neerroepen om hen te verderven. Jezus bestrafte hen echter en allen gingen naar een ander dorp. — Lukas 9:51-56.
12. Waarom was een zekere Samaritaanse vrouw verrast over Jezus’ verzoek?
12 Deelde Jezus het gevoel van vijandschap dat tussen joden en Samaritanen bestond? Welnu, merk op wat er bij een andere gelegenheid gebeurde. Jezus en zijn discipelen waren op weg van Judéa naar Galiléa en moesten daarvoor door Samária heen. Vermoeid van de reis ging Jezus naast de Jakobsbron zitten om te rusten terwijl zijn discipelen naar de stad Sichar gingen om voedsel te kopen. Ondertussen kwam een Samaritaanse vrouw water putten. Nu had Jezus zelf bij een andere gelegenheid de Samaritanen ingedeeld als personen „van een ander ras” (Lukas 17:16-18, The Kingdom Interlinear Translation of the Greek Scriptures). Maar hij zei tot haar: „Geef mij te drinken.” Aangezien joden geen betrekkingen onderhielden met Samaritanen, antwoordde de verbaasde vrouw: „Hoe kunt gij, ofschoon gij een jood zijt, te drinken vragen aan mij, terwijl ik een Samaritaanse vrouw ben?” — Johannes 4:1-9.
13. (a) Hoe antwoordde Jezus op de tegenwerping van de Samaritaanse, en wat was haar reactie? (b) Wat was het uiteindelijke resultaat?
13 Maar Jezus negeerde de tegenwerping van de vrouw. In plaats daarvan greep hij de gelegenheid aan om haar een getuigenis te geven, waarbij hij zelfs toegaf de Messías te zijn! (Johannes 4:10-26) De verbijsterde vrouw liet haar waterkruik bij de bron staan, rende terug naar de stad en begon anderen te vertellen wat er gebeurd was. Hoewel zij immoreel had geleefd, onthulde zij haar belangstelling voor geestelijke zaken door te zeggen: „Zou dit niet misschien de Christus zijn?” Wat was het uiteindelijke resultaat? Velen van de plaatselijke bevolking stelden geloof in Jezus vanwege het voortreffelijke getuigenis dat de vrouw had gegeven (Johannes 4:27-42). Het is interessant dat de congregationalistische theoloog Thomas O. Figart in zijn boek A Biblical Perspective on the Race Problem (Een bijbelse kijk op het rassenvraagstuk) de volgende opmerking maakte: „Als onze Heer het belangrijk genoeg vond een onjuiste raciale traditie met een minzaam gebaar terzijde te schuiven, dienen wij ervoor op te passen dat wij niet meegesleurd worden in de hedendaagse stroom van racisme.”
14. Welk bewijs van Jehovah’s onpartijdigheid werd er gegeven tijdens de bediening van Filippus de evangelieprediker?
14 De onpartijdigheid van Jehovah God maakte het mogelijk dat mensen van allerlei rassen joodse proselieten werden. Beschouw ook wat er negentien eeuwen geleden op de woestijnweg tussen Jeruzalem en Gaza gebeurde. Een man met een zwarte huidkleur in dienst van de koningin van Ethiopië reed in zijn wagen en las onderwijl de profetie van Jesaja. Deze beambte was een besneden proseliet, want „hij was naar Jeruzalem gegaan om te aanbidden”. Jehovah’s engel verscheen aan de joodse evangelieprediker Filippus en zei tot hem: „Ga erheen en voeg u bij deze wagen.” Zei Filippus: „O nee! Het is een man van een ander ras”? Beslist niet! Filippus nam met graagte de uitnodiging van de Ethiopiër aan om in te stappen en bij hem te komen zitten en hem een uitleg te geven van Jesaja’s profetie omtrent Jezus Christus! Toen zij bij een water kwamen, vroeg de Ethiopiër: „Wat belet mij gedoopt te worden?” Aangezien er niets was dat een beletsel vormde, was Filippus graag bereid de Ethiopiër te dopen, en Jehovah aanvaardde die gelukkige man als een gezalfde volgeling van Zijn onpartijdige Zoon, Jezus Christus (Handelingen 8:26-39). Maar er werd spoedig een verder bewijs van goddelijke onpartijdigheid gegeven.
Een grote verandering
15. Welke verandering vond er na Jezus’ dood plaats, en hoe legt Paulus dit uit?
15 De dood van Christus maakte geen eind aan raciaal vooroordeel in de wereld. Maar door middel van die offerandelijke dood veranderde God wel de relatie tussen Jezus’ joodse discipelen en zijn heidense volgelingen. De apostel Paulus wees hierop toen hij aan heidense christenen in Éfeze schreef en zei: „Blijft er daarom aan denken dat gij vroeger met betrekking tot het vlees mensen uit de natiën geweest zijt; . . . dat gij in die tijd zonder Christus waart, vervreemd van de staat Israël en vreemden met betrekking tot de verbonden der belofte, en gij hadt geen hoop en waart zonder God in de wereld. Maar nu zijt gij die eens veraf waart, in eendracht met Christus Jezus dichtbij gekomen, door het bloed van de Christus. Want hij is onze vrede, hij die de twee groepen één heeft gemaakt en de tussenmuur, die hen scheidde, heeft vernietigd.” Die ’muur’, dat symbool van scheiding, was de regeling van het Wetsverbond, die als een afscheiding tussen joden en heidenen functioneerde. Ze werd uit de weg geruimd op basis van Christus’ dood, opdat door bemiddeling van hem zowel joden als heidenen „door één geest de toegang tot de Vader” zouden hebben. — Efeziërs 2:11-18.
16. (a) Waarom had Petrus de sleutels van het Koninkrijk gekregen? (b) Hoeveel sleutels waren er, en wat vloeide uit het gebruik ervan voort?
16 Bovendien had de apostel Petrus „de sleutels van het koninkrijk der hemelen” gekregen opdat mensen van elk ras kennis konden verkrijgen omtrent Gods voornemens, door heilige geest „wedergeboren” konden worden en geestelijke erfgenamen met Christus konden worden (Matthéüs 16:19; Johannes 3:1-8). Petrus gebruikte drie symbolische sleutels. De eerste was voor de joden, de tweede voor de Samaritanen en de derde voor de heidenen (Handelingen 2:14-42; 8:14-17; 10:24-28, 42-48). Zo opende de onpartijdige God, Jehovah, voor uitverkorenen uit alle rassen het voorrecht Jezus’ geestelijke broeders en medeërfgenamen van het Koninkrijk te zijn. — Romeinen 8:16, 17; 1 Petrus 2:9, 10.
17. (a) Welk ongewone visioen kreeg Petrus, en waarom? (b) Naar wiens huis brachten zekere mannen Petrus, en wie wachtten daar op hem? (c) Waaraan herinnerde Petrus die heidenen, en wat had God hem nochtans duidelijk onderwezen?
17 Ten einde Petrus erop voor te bereiden de derde sleutel — die voor de heidenen — te gebruiken, werd hem een ongewoon visioen van onreine dieren gegeven en werd hem gezegd: „Sta op, Petrus, slacht en eet!” De les was: „De dingen die God heeft gereinigd, moogt gij niet langer verontreinigd noemen” (Handelingen 10:9-16). Petrus verkeerde in grote verlegenheid aangaande de betekenis van het visioen. Maar spoedig arriveerden er drie mannen die waren gezonden om hem naar het huis van Cornelius te brengen, een Romeins legeroverste die in Cesarea gestationeerd was. Aangezien zich in die stad het belangrijkste hoofdkwartier van Romeinse troepen in Judéa bevond, was het voor Cornelius een heel natuurlijke zaak om daar te wonen. En daar wachtte dus in een volslagen heidense omgeving Cornelius, samen met familieleden en intieme vrienden, op Petrus. De apostel herinnerde hem eraan: „Gij weet zeer goed dat het voor een jood ongeoorloofd is zich bij iemand van een ander ras aan te sluiten of hem te naderen; nochtans heeft God mij getoond dat ik geen mens verontreinigd of onrein mag noemen. Daarom ben ik, toen er om mij werd gezonden, ook werkelijk zonder bezwaar gekomen.” — Handelingen 10:17-29.
18. (a) Welke gewichtige bekendmaking had Petrus voor Cornelius en zijn gasten? (b) Welke opzienbarende gebeurtenis vond er plaats na Petrus’ getuigenis omtrent Jezus? (c) Wat werd er toen in verband met die gelovige heidenen gedaan?
18 Nadat Cornelius had uitgelegd hoe God de aangelegenheden had bestuurd, zei Petrus: „Ik bemerk zeer zeker dat God niet partijdig is, maar in elke natie is de mens die hem vreest en rechtvaardigheid beoefent, aanvaardbaar voor hem” (Handelingen 10:30-35). Toen, terwijl de apostel nog voortging een getuigenis omtrent Jezus Christus te geven, gebeurde er iets opzienbarends! „Terwijl Petrus nog over deze zaken sprak, viel de heilige geest op allen die het woord hoorden.” Petrus’ joodse metgezellen „stonden verbaasd, omdat de vrije gave van de heilige geest ook op mensen uit de natiën werd uitgestort. Want zij hoorden hen in talen spreken en God grootmaken.” Petrus antwoordde: „Kan iemand water verbieden, zodat dezen, die evenals wij de heilige geest hebben ontvangen, niet gedoopt zouden worden?” Wie zou daar bezwaar tegen kunnen maken, aangezien de heilige geest van de onpartijdige God des hemels was uitgestort op die gelovige heidenen? Daarom gebood Petrus dat zij „in de naam van Jezus Christus gedoopt zouden worden”. — Handelingen 10:36-48.
„Uit elke natie”
19. Waarom neemt raciale vijandschap toe, en in welke mate?
19 Wij bevinden ons nu in „de laatste dagen”, en „kritieke tijden . . . die moeilijk zijn door te komen” vormen momenteel een onontkoombare realiteit. Een van de problemen is dat de mensen zichzelf liefhebben, dat zij aanmatigend zijn, hoogmoedig, zonder natuurlijke genegenheid, niet ontvankelijk voor enige overeenkomst, zonder zelfbeheersing, heftig en opgeblazen van trots (2 Timótheüs 3:1-5). Met zo’n sociaal klimaat mag het ons niet verbazen dat raciale vijandschap en conflicten over de hele wereld toenemen. In veel landen verachten mensen van verschillende rassen of huidkleur elkaar of koesteren zelfs haat jegens elkaar. In sommige landen is het werkelijk tot vechten gekomen en zijn er zelfs afschuwelijke wreedheden begaan. Zelfs in zogeheten verlichte gemeenschappen hebben veel mensen er moeite mee raciale vooroordelen te overwinnen. En deze „ziekte” schijnt zich te verbreiden tot in gebieden waar men dat het minst zou verwachten, zoals eilanden in verre zeeën die eens een welhaast idyllische vrede genoten.
20. (a) Welk geïnspireerde visioen zag Johannes? (b) In welke mate gaat dit profetische visioen in vervulling? (c) Welke moeilijkheid hebben sommigen nog steeds niet helemaal overwonnen, en waar moeten zij de oplossing zoeken?
20 Ondanks het gebrek aan raciale harmonie in verscheidene delen van de wereld heeft de onpartijdige God, Jehovah, echter voorzegd dat oprechte mensen van alle rassen en natiën in een opmerkelijke internationale eenheid bijeengebracht zouden worden. Door goddelijke inspiratie zag de apostel Johannes „een grote menigte, die niemand tellen kon, uit alle rassen en stammen en volken en talen. Zij stonden voor de troon en voor het Lam” en loofden Jehovah (Openbaring 7:9, WV). Deze profetie gaat reeds in vervulling. Momenteel genieten in 210 landen meer dan 3.300.000 getuigen van Jehovah uit alle natiën en rassen eenheid en raciale harmonie. Maar zij zijn nog steeds onvolmaakt. Zelfs sommigen van hen hebben er moeite mee raciaal vooroordeel volledig te overwinnen, hoewel zij zich dat misschien niet bewust zijn. Hoe kan dit probleem overwonnen worden? Wij zullen deze kwestie bespreken in het volgende artikel en zullen ons daarvoor baseren op nuttige raad uit het geïnspireerde Woord van de onpartijdige God, Jehovah.
-
-
Dien Jehovah eensgezindDe Wachttoren 1988 | 15 mei
-
-
Dien Jehovah eensgezind
„Dan zal ik tot de volken een zuivere taal richten, opdat zij allen de naam van Jehovah mogen aanroepen, ten einde hem eenparig te dienen.” — ZEFANJA 3:9, American Standard Version.
1, 2. (a) Welke profetie doet Jehovah nu in vervulling gaan? (b) Tot welke vragen geeft deze profetie aanleiding?
JEHOVAH GOD doet thans iets wat mensen op eigen kracht nooit voor elkaar zouden krijgen. Er worden in deze verdeelde wereld zo’n 3000 talen gesproken, maar God doet nu zijn profetie in vervulling gaan: „Ik [zal] volken tot een zuivere taal doen overgaan, opdat zij allen de naam van Jehovah aanroepen, ten einde hem schouder aan schouder te dienen.” — Zefanja 3:9.
2 Wat is deze „zuivere taal”? Wie spreken deze taal? En wat betekent het ’God schouder aan schouder te dienen’?
Zij spreken de „zuivere taal”
3. Wat is de „zuivere taal”, en waarom zijn degenen die haar spreken, niet verdeeld?
3 Met Pinksteren van het jaar 33 G.T. werd Gods heilige geest uitgestort op de discipelen van Jezus Christus, waardoor zij in staat werden gesteld te spreken in talen die zij niet hadden geleerd. Dit gaf hun de mogelijkheid in vele talen mensen „over de grote daden van God” te vertellen. Aldus begon Jehovah mensen van alle etnische achtergronden in een eenheid bijeen te brengen (Handelingen 2:1-21, 37-42). Toen later gelovige heidenen Jezus’ volgelingen werden, vormden Gods dienstknechten werkelijk een veeltalig, multiraciaal volk. Zij zijn echter nooit verscheurd door allerlei verdeeldheid brengende factoren die in de wereld wel tot barrières worden, omdat zij allen de „zuivere taal” spreken. Dit is de in Zefanja 3:9 voorzegde gemeenschappelijke taal van de schriftuurlijke waarheid (Efeziërs 4:25). Degenen die de „zuivere taal” spreken, zijn niet verdeeld maar ’spreken in overeenstemming met elkaar’, daar zij immers „nauw verenigd [zijn] in dezelfde geest en in dezelfde gedachtengang”. — 1 Korinthiërs 1:10.
4. Hoe wees Zefanja 3:9 op een veeltalige en multiraciale samenwerking, en waar wordt deze thans aangetroffen?
4 De „zuivere taal” zou worden gegeven ten einde mensen van alle natiën en rassen in staat stellen Jehovah „schouder aan schouder”, letterlijk ’met één schouder’, te dienen. Zij zouden God „zij aan zij” (WV) dienen, „eendrachtig” (Luther-vertaling), „met een eenparigen schouder” (Statenvertaling). Een andere vertaling luidt: „Dan zal ik de lippen van alle volken rein doen worden, opdat zij allen Jehovah’s naam mogen aanroepen en in zijn dienst samenwerken” (Byington). Zo’n veeltalige en multiraciale samenwerking in Gods dienst vindt men alleen onder Jehovah’s Getuigen.
5. Voor welk gebruik weten Jehovah’s Getuigen elke menselijke taal aan te wenden?
5 Aangezien alle getuigen van Jehovah de „zuivere taal” van de schriftuurlijke waarheid spreken, zijn zij in staat welke menselijke taal maar ook aan te wenden voor het meest verheven gebruik — het loven van God en het bekendmaken van het goede nieuws van het Koninkrijk (Markus 13:10; Titus 2:7, 8; Hebreeën 13:15). Hoe prachtig dat de „zuivere taal” aldus mensen van alle etnische groepen in staat stelt Jehovah eensgezind te dienen!
6. Hoe beziet Jehovah mensen, maar wat zal nuttig zijn als er nog een mate van partijdigheid voortleeft in het hart van een zekere christen?
6 Toen Petrus Cornelius en andere heidenen getuigenis gaf, zei hij: „Ik bemerk zeer zeker dat God niet partijdig is, maar in elke natie is wie hem vreest en rechtvaardigheid beoefent, aanvaardbaar voor hem” (Handelingen 10:34, 35, By). Volgens andere vertalingen is Jehovah „geen aannemer des persoons”, ’maakt hij geen onderscheid’ en ’trekt hij niemand voor’ (SV; Groot Nieuws Bijbel; Het Levende Woord). Als dienstknechten van Jehovah dienen wij mensen van alle etnische groepen te bezien zoals hij dat doet. Maar als er nu nog een mate van partijdigheid in het hart van een zekere christen voortleeft? Dan zal het nuttig zijn op te merken hoe onze onpartijdige God handelt met zijn dienstknechten van elke natie, stam en taal en elk volk. — Zie ook Ontwaakt! van 8 maart 1985, blz. 3-11.
Zij zijn begeerlijk
7. Hoe verschilt een christen niet van een andere christen van een andere natie of een ander ras als het de verhouding met God betreft?
7 Als u een gedoopte getuige van Jehovah bent, verkeerde u hoogstwaarschijnlijk eens in de situatie dat u ’zuchtte en kermde over de verfoeilijkheden’ die er in dit goddeloze samenstel plaatsvinden (Ezechiël 9:4). U was ’dood in uw zonden’, maar op barmhartige wijze heeft God u door bemiddeling van Jezus Christus tot zich getrokken (Efeziërs 2:1-5; Johannes 6:44). In deze opzichten verschilde u niet van anderen die nu uw medegelovigen zijn. Ook voor hen was goddeloosheid een kwelling, ook zij waren ’dood in hun zonden’ en werden ontvangers van Gods barmhartigheid door bemiddeling van Jezus Christus. En ongeacht ons ras of onze nationaliteit is het slechts door geloof dat ook maar iemand van ons een goedgekeurde positie voor het aangezicht van Jehovah God mag innemen als een van zijn getuigen. — Romeinen 11:20.
8. Hoe gaat Haggaï 2:7 nu in vervulling?
8 De profetische woorden van Haggaï 2:7 helpen ons inzien hoe onze kijk dient te zijn op medegelovigen van andere nationaliteiten. Jehovah verklaarde daar: „Ik wil alle natiën schudden, en de begeerlijke dingen van alle natiën moeten binnenkomen; en ik wil dit huis met heerlijkheid vervullen.” Deze voorzegde verheffing van de zuivere religie vindt plaats in Jehovah’s ware tempel, het domein van zijn aanbidding (Johannes 4:23, 24). Maar wat zijn „de begeerlijke dingen van alle natiën”? Het zijn de duizenden rechtvaardigheidlievende mensen die gunstig reageren op de Koninkrijksprediking. Uit alle natiën en rassen stromen zij naar ’de berg van Jehovah’s huis’, worden zijn gedoopte getuigen en gaan deel uitmaken van de internationale „grote schare” (Jesaja 2:2-4; Openbaring 7:9). Degenen die deel uitmakend van Jehovah’s aardse organisatie hem loven, zijn reine, beginselvaste, godvruchtige personen — inderdaad zeer begeerlijk. Iedere ware christen zal dan ook stellig broederlijke liefde willen betonen jegens al deze begeerlijke personen die aanvaardbaar zijn voor onze gemeenschappelijke Vader in de hemel.
Hun persoonlijkheid is nieuw
9. Ook al zouden wij in het verleden niet goedgunstig over buitenlanders hebben gedacht, waarom dient dat nu anders te zijn, nu wij christenen zijn?
9 Onze geestelijke broeders en zusters over de hele wereld zijn ook begeerlijk omdat zij acht hebben geslagen op de raad ’de oude persoonlijkheid met haar praktijken af te leggen en zich met de nieuwe persoonlijkheid te bekleden’. „Door middel van nauwkeurige kennis wordt [deze] vernieuwd naar het beeld van Degene die ze schiep, waar noch Griek noch jood is, besnijdenis noch onbesnedenheid, buitenlander, Scyth, slaaf, vrije, maar Christus alles en in allen is” (Kolossenzen 3:9-11). Als een persoon vroeger niet goedgunstig dacht over een jood, een Griek of anderen die niet tot zijn eigen volk behoorden, moet dat nu hij een christen is geworden, anders zijn. Ongeacht ras, nationaliteit of cultuur, beijveren degenen die „de nieuwe persoonlijkheid” bezitten, zich in het aankweken en aan de dag leggen van de vrucht van Gods heilige geest — liefde, vreugde, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, geloof, zachtaardigheid en zelfbeheersing (Galaten 5:22, 23). Dit maakt hen geliefd bij medeaanbidders van Jehovah.
10. Hoe kan Titus 1:5-12 ons helpen als wij in de verleiding komen generaliserende ongunstige opmerkingen te maken over medegelovigen van welk ras of welke natie maar ook?
10 In tegenstelling tot Jehovah’s dienstknechten maken sommige wereldse personen minachtende opmerkingen over mensen die een andere etnische achtergrond hebben dan zijzelf. Over zijn eigen volk notabene heeft een Kretenzische profeet eens gezegd: „Kretenzers zijn altijd leugenaars, schadelijke wilde beesten, werkeloze veelvraten”! De apostel Paulus werd aan deze woorden herinnerd toen het nodig werd valse leraren onder de christenen op het eiland Kreta de mond te snoeren. Maar Paulus zei beslist niet: ’Alle Kretenzische christenen liegen en zijn schadelijke luie veelvraten’ (Titus 1:5-12). Neen, want christenen spreken niet minachtend over anderen. Bovendien had de meerderheid van die Kretenzische christenen „de nieuwe persoonlijkheid” aangedaan en sommigen bezaten de geestelijke kwaliteiten om voor een aanstelling als ouderling in aanmerking te komen. Wij doen er goed aan hier ernstig over na te denken als wij ooit in de verleiding zouden komen om generaliserende ongunstige opmerkingen over onze geestelijke broeders en zusters van een bepaald ras of een bepaalde nationaliteit te maken.
Beschouw anderen als superieur
11. Als er partijdigheid van enige aard bestaat in het hart van een christen, wat kan hij dan doen?
11 Als anderzijds een christen partijdig zou zijn ten gunste van één ras of nationaliteit, zou hij dit waarschijnlijk door woorden of daden verraden. Dit zou vervolgens gekwetste gevoelens kunnen veroorzaken, vooral in een gemeente die bestaat uit personen van verscheidene etnische achtergronden. Stellig zal geen christen zo de eenheid van Gods volk willen belasten (Psalm 133:1-3). Als er dus in het hart van een christen enige partijdigheid bestaat, doet hij er goed aan te bidden: „Doorvors mij, o God, en ken mijn hart. Onderzoek mij, en ken mijn verontrustende gedachten, en zie of er in mij soms een smartelijke weg is, en leid mij op de weg der onbepaalde tijd.” — Psalm 139:23, 24.
12. Waarom dienen wij niet te roemen in onszelf of in anderen van onze etnische achtergrond?
12 Het is goed de realistische zienswijze te bezitten dat wij allen onvolmaakte mensen zijn die helemaal geen goedgekeurde positie voor God zouden kunnen innemen als het offer van Jezus er niet was geweest (1 Johannes 1:8–2:2). Wat doet ons dan van anderen verschillen? Aangezien wij niets hebben dat wij niet hebben ontvangen, wat moeten wij dan roemen in onszelf of in anderen met wie wij dezelfde etnische achtergrond gemeen hebben? — Vergelijk 1 Korinthiërs 4:6, 7.
13. Hoe kunnen wij tot de eenheid van de gemeente bijdragen, en wat valt er te leren uit Filippenzen 2:1-11?
13 Wij kunnen tot de eenheid van de gemeente bijdragen als wij de goede hoedanigheden van anderen erkennen en er waardering voor tonen. De joodse apostel Paulus gaf ons allen stof tot nadenken toen hij de heidense Filippenzen schreef: „Maakt . . . mijn vreugde volkomen doordat gij gelijkgezind zijt en dezelfde liefde hebt, in ziel samengevoegd, het ene in gedachte houdend, niets doende uit twistgierigheid of uit egotisme, maar met ootmoedigheid des geestes de anderen superieur aan uzelf achtend.” Wat voor ons de juiste houding is om tegenover medemensen van welk ras en welke nationaliteit maar ook aan de dag te leggen, zien wij geïllustreerd in Jezus Christus. Hoewel hij een machtig geestelijk schepsel was, is hij „aan de mensen gelijk geworden” en heeft hij zich voor zondige mensen van elk ras en elke natie vernederd tot de dood aan een martelpaal (Filippenzen 2:1-11). Behoren wij als Jezus’ volgelingen dan niet liefdevol, nederig en mededogend te zijn, erkennend dat anderen superieur aan ons zijn?
Luister en neem waar
14. Hoe kunnen wij geholpen worden anderen als superieur aan onszelf te beschouwen?
14 Het kan ons helpen anderen als superieur aan onszelf te beschouwen als wij echt luisteren wanneer zij spreken en als wij hun gedrag zorgvuldig waarnemen. Zo zouden wij wellicht onszelf in alle eerlijkheid moeten bekennen dat een medeouderling — misschien van een ander ras — ons heeft overtroffen in de bekwaamheid om doeltreffend raad te geven op de theocratische bedieningsschool. Wellicht zien wij dat het zijn geestelijke gezindheid en niet noodzakelijkerwijs zijn uitspraak of zinsbouw is die hem in staat stelt goede resultaten te boeken als hij medegelovigen helpt bekwame Koninkrijksverkondigers te worden. En het is duidelijk dat Jehovah zijn inspanningen zegent.
15. Wat zullen wij wellicht opmerken wanneer wij naar de uitspraken van medeaanbidders luisteren?
15 Wanneer wij met onze broeders en zusters spreken of luisteren naar hun commentaren op de vergaderingen, zullen wij misschien bespeuren dat sommigen van hen een beter begrip van bepaalde bijbelse waarheden hebben dan wij. Wij bemerken misschien dat hun broederlijke liefde sterker lijkt, dat zij meer geloof schijnen te hebben, of dat zij blijk geven van een groter vertrouwen in Jehovah. Of zij dus onze etnische achtergrond hebben of niet, zij sporen ons aan tot liefde en voortreffelijke werken, helpen ons ons geloof te versterken en motiveren ons vollediger op onze hemelse Vader te vertrouwen (Spreuken 3:5, 6; Hebreeën 10:24, 25, 39). Jehovah is duidelijk tot hen genaderd en dat dienen wij ook te doen. — Vergelijk Jakobus 4:8.
Gezegend en geschraagd
16, 17. Illustreer het feit dat Jehovah niet partijdig is in het zegenen van zijn dienstknechten van enige nationaliteit of enig ras.
16 Jehovah is niet partijdig in de zegen die hij zijn dienstknechten van enige nationaliteit of enig ras schenkt. Neem een land als Brazilië. Niet van buitenlandse zendelingen maar van de lippen van acht Braziliaanse zeelieden hoorden mensen in Brazilië omstreeks het jaar 1920 voor het eerst de Koninkrijksboodschap. Gods zegen is duidelijk geweest, want in het dienstjaar 1987 had dat land van 141.302.000 inwoners een hoogtepunt van 216.216 Koninkrijksverkondigers — een verhouding van één verkondiger op 654 inwoners.
17 Neem een ander voorbeeld van goddelijke zegen. In april 1923 werden twee zwarte getuigen van Jehovah van het Caribische eiland Trinidad uitgezonden om de Koninkrijksboodschap in West-Afrika te verkondigen. Zo kwam het dat broeder en zuster W. R. Brown daar jarenlang dienden en hij er bekend kwam te staan als „Bible Brown”. Zij ’hebben geplant’ en „God bleef het wasdom geven” toen ook anderen in dat enorme gebied werkten (1 Korinthiërs 3:5-9). Thans zijn er meer dan 32.600 Koninkrijksverkondigers in Ghana en meer dan 133.800 in Nigeria, en dat alleen al in die twee landen.
18, 19. Geef voorbeelden die tonen dat onze onpartijdige God zijn dienstknechten van alle rassen en natiën schraagt.
18 Niet alleen zegent Jehovah zijn dienstknechten van alle natiën en rassen, maar hij schraagt hen ook. Beschouw bijvoorbeeld het geval van twee Japanse getuigen van Jehovah. Op 21 juni 1939 werden Katsoeo Mioera en zijn vrouw op onrechtvaardige wijze gearresteerd, in de gevangenis geworpen en gescheiden van hun vijfjarige zoontje voor wie nu zijn grootmoeder moest zorgen. Zuster Mioera werd na acht maanden vrijgelaten, maar broeder Mioera werd meer dan twee jaar vastgehouden voordat zijn zaak voor de rechter kwam. Hij werd mishandeld, werd veroordeeld en kreeg een straf van vijf jaar. In de gevangenis in Hirosjima schraagde God hem door middel van de Schrift, die een nooit falende troost en kracht verschafte. Door wat werkelijk een wonder leek, bleef broeder Mioera in leven toen op 6 augustus 1945 de ontploffing van de atoombom zijn gevangenis verwoestte. Twee maanden later was hij in staat zich weer bij zijn vrouw en zoon in het noorden van Japan te voegen.
19 Gedurende de Tweede Wereldoorlog maakten Jehovah’s Getuigen in vele landen intense vervolging door. Robert A. Winkler bijvoorbeeld was één Duitse broeder die in nazi-concentratiekampen in Duitsland en Nederland lijden onderging. Omdat hij zijn mede-Getuigen niet wilde verraden, werd hij zo beestachtig geslagen dat hij onherkenbaar was. Maar hij schreef: „De gedachten aan Jehovah’s beloften om ons in alle soorten van moeilijkheden te helpen, gaven mij troost en kracht om dit alles te verdragen. . . . Zaterdags was ik door de Gestapo geslagen, en de volgende maandag zou ik weer door hen ondervraagd worden. Wat zou er nu gebeuren en wat moest ik doen? Ik wendde mij in gebed tot Jehovah, vertrouwend op zijn beloften. Ik wist dat dit het gebruik maken van theocratische oorlogsstrategie ter wille van het Koninkrijkswerk en ter bescherming van mijn christelijke broeders betekende. Het was een grote beproeving voor mij om te volharden en de zeventiende dag was ik volkomen uitgeput, maar ik dankte Jehovah dat ik in staat was geweest deze beproeving in zijn kracht te doorstaan en mijn rechtschapenheid te bewaren.” — Psalm 18:35; 55:22; 94:18.
Dankbaar voor onze broederschap
20. Hoe kan ons respect voor medegelovigen van elk ras en elke natie toenemen?
20 Het is ontwijfelbaar dat Jehovah zijn getuigen van elke natie en elk ras zegent en schraagt. Hij is niet partijdig, en als zijn opgedragen dienstknechten hebben wij geen enkel excuus, geen enkele reden om zelf wel partijdigheid te tonen. Bovendien zal ons respect voor onze broeders en zusters van elk ras en elke natie toenemen als wij beschouwen waarin zij aan ons superieur zijn. Ook zij passen hemelse wijsheid toe, een wijsheid die geen partijdig onderscheid maakt maar een voortreffelijke vrucht voortbrengt (Jakobus 3:13-18). Ja, en hun goedheid, edelmoedigheid, liefde en andere godvruchtige eigenschappen verschaffen ons voortreffelijke voorbeelden.
21. Waartoe dienen wij vastbesloten te zijn?
21 Hoe dankbaar dienen wij dan te zijn voor onze multiraciale, uit vele nationaliteiten bestaande broederschap! Laten wij, met de hulp en zegen van onze hemelse Vader, hem „schouder aan schouder . . . dienen” in broederlijke liefde en wederzijds respect. Ja, het dient onze oprechte wens en ons stellige voornemen te zijn Jehovah eensgezind te dienen.
-