Geen venters van Gods Woord
„WIJ verkochten onze bediening voor geld.” Dat zijn de woorden van een voormalig „telefoon-gebedspredikant” die eind 1991 in een reportage over een onderzoek naar Amerikaanse televisiedominees werd geïnterviewd.
Dit programma concentreerde zich op de bediening van drie televisiedominees in de Verenigde Staten. Het onthulde dat alleen al deze drie dominees mensen elk jaar tientallen miljoenen dollars afhandig maken. Eén „bediening” werd beschreven als een „uiterst geavanceerde giftenfabriek”. Alle drie waren betrokken bij talloze gevallen van fraude. Schokt dit u?
Religie wordt kritisch onderzocht
Niet alleen tv-evangelisatie maar ook zelfs orthodoxe, gematigde religies worden door regeringen, particuliere controlecommissies en mensen in het algemeen nauwkeurig in het oog gehouden. Dat in sommige gevallen de kerk aandeelbewijzen bezit, politieke belangen door religie gefinancierd worden en goedbetaalde geestelijken een weelderig leven leiden, heeft vragen met betrekking tot de fatsoensnormen doen rijzen.
In hoeverre beantwoorden sommige religieuze leiders aan de prachtige beschrijving van de christelijke bediening die de apostel Paulus bijna 2000 jaar geleden gaf? Hij schreef: „Wij zijn geen venters van het woord van God zoals vele mensen, maar als uit oprechtheid, ja, als door God gezonden, onder het oog van God, in gezelschap van Christus, spreken wij” (2 Korinthiërs 2:17). Wie voldoen in deze tijd aan die beschrijving?
Laten wij, als een hulp om de kwestie te beoordelen, eens nader beschouwen hoe de christelijke bediening van Paulus en zijn metgezellen werd gefinancierd. In welk opzicht verschilde dit van wat bij anderen in zijn tijd gebruikelijk was?
Reizende predikers in de eerste eeuw
Als rondtrekkend prediker was Paulus niet uniek. In die tijd gingen velen op pad om hun zienswijzen omtrent religie en filosofie te propageren. De bijbelschrijver Lukas spreekt over „enigen van de rondtrekkende joden die het uitwerpen van demonen beoefenden” (Handelingen 19:13). Toen Jezus Christus de Farizeeën veroordeelde, voegde hij eraan toe: „Gij doorkruist de zee en het droge land om één proseliet te maken” (Mattheüs 23:15). Jezus was zelf een reizende bedienaar. Hij leidde zijn apostelen en discipelen op om hem na te volgen door niet slechts in Judea en Samaria maar „tot de verst verwijderde streek der aarde” te prediken. — Handelingen 1:8.
Tijdens hun reizen ontmoetten Jezus’ volgelingen niet-joodse predikers. In Athene kwam Paulus in conflict met epicurische en stoïsche filosofen (Handelingen 17:18). In het hele Romeinse Rijk overreedden cynici mensen door heftige redevoeringen te houden. Vereerders van Isis en Serapis vergrootten hun invloed op vrouwen en slaven door beloften te doen inzake religieuze en sociale gelijkheid met vrijen. Oosterse vruchtbaarheidsriten verschaften de springplank tot de talloze mysteriegodsdiensten van de Grieks-Romeinse wereld. De belofte van verzoening voor zonden alsook het verlangen om deelgenoot te worden gemaakt van goddelijke geheimen trok volgelingen tot de valse goden Demeter, Dionysus en Cybele.
Hoe werden de kosten gedekt?
Maar reizen was duur. Naast onkosten voor vervoer over land (inclusief het betalen van tol) en per schip hadden personen die rondtrokken voedsel, onderdak, brandhout, kleding en medische zorg nodig. Predikers, leraren, filosofen en mystici voorzagen op vijf belangrijke manieren in deze behoeften. Zij (1) gaven les tegen betaling; (2) namen werk op zich door minderwaardige karweitjes te verrichten en ambachten uit te oefenen; (3) aanvaardden gastvrijheid en vrijwillige schenkingen; (4) gingen, vaak als leermeester (pedagoog), bij rijke weldoeners werken; en (5) bedelden. Om zich op tegenslagen voor te bereiden, bedelde de beroemde cynische bedelaar Diogenes zelfs levenloze beelden om een aalmoes.
Paulus wist dat er bepaalde predikers waren die beweerden christelijke bedienaren te zijn maar die, net als sommige Griekse filosofen, de rijken voor zich probeerden te winnen en van de armen stalen. Hij laakte de gemeente in Korinthe met de woorden: „Gij verdraagt . . . een ieder die verslindt wat gij hebt, een ieder die grijpt wat gij hebt” (2 Korinthiërs 11:20). Jezus Christus greep nooit iets, noch deden Paulus en zijn medewerkers dat. Maar de hebzuchtige evangelisten van Korinthe waren „valse apostelen, bedrieglijke werkers” en dienaren van Satan. — 2 Korinthiërs 11:13-15.
Door Jezus’ instructies aan zijn discipelen werd uitgesloten dat zij onderwijs gaven tegen betaling. „Gij hebt om niet ontvangen, geeft om niet”, gaf hij als raad (Mattheüs 10:8). Hoewel bedelen in die tijd veel voorkwam, keek men erop neer. In een van zijn illustraties beschrijft Jezus een zekere beheerder die zegt: „Ik schaam mij om te bedelen” (Lukas 16:3). Wij lezen derhalve nergens in het bijbelse verslag dat Jezus’ getrouwe volgelingen om geld of goederen vroegen. Zij hielden zich aan het beginsel: „Als iemand niet wil werken, laat hij dan ook niet eten.” — 2 Thessalonicenzen 3:10.
Jezus moedigde zijn discipelen aan op twee manieren in hun behoeften te voorzien. Ten eerste konden zij, zoals Paulus het onder woorden bracht, „van het goede nieuws leven”. Hoe? Door gastvrijheid te aanvaarden die bereidwillig werd verleend (1 Korinthiërs 9:14; Lukas 10:7). Ten tweede konden zij zelf in hun materiële behoeften voorzien. — Lukas 22:36.
Door Paulus toegepaste beginselen
Hoe paste Paulus de voorgaande beginselen toe? Welnu, Lukas schreef over de tweede zendingsreis van de apostel: „Wij [staken] van Troas in zee en koersten rechtstreeks naar Samothrace, maar de volgende dag naar Neapolis, en vandaar naar Filippi, een kolonie, welke de voornaamste stad van het district Macedonië is. In deze stad bleven wij en brachten er enkele dagen door.” Alle onkosten die hiermee gemoeid waren, zoals voor de reis, het voedsel en het onderdak, betaalden zij zelf. — Handelingen 16:11, 12.
Uiteindelijk aanvaardde een vrouw die Lydia heette „hetgeen door Paulus gesproken werd. Toen nu zij en haar huisgezin waren gedoopt, zei ze, met klem aandringend: ’Indien gijlieden van oordeel zijt dat ik getrouw ben aan Jehovah, komt dan in mijn huis en blijft er.’ En zij dwong ons er gewoon toe” (Handelingen 16:13-15). Misschien was het althans ten dele wegens Lydia’s gastvrijheid dat Paulus aan zijn medegelovigen in Filippi kon schrijven: „Telkens wanneer ik aan u denk, dank ik mijn God altijd in al mijn smekingen voor u allen, terwijl ik mijn smeking met vreugde opzend, wegens de bijdrage die gij van de eerste dag af tot dit ogenblik toe aan het goede nieuws hebt geschonken.” — Filippenzen 1:3-5.
Lukas maakt melding van talloze gelegenheden waarbij deze reizende christelijke werkers door personen werden verwelkomd (Handelingen 16:33, 34; 17:7; 21:7, 8, 16; 28:2, 7, 10, 14). In zijn geïnspireerde brieven bracht Paulus zijn erkentelijkheid tot uitdrukking voor de gastvrijheid en de gaven die hij had ontvangen (Romeinen 16:23; 2 Korinthiërs 11:9; Galaten 4:13, 14; Filippenzen 4:15-18). Toch gaven noch hij noch zijn metgezellen bedekt te kennen dat zij giften of financiële ondersteuning zouden moeten krijgen. Jehovah’s Getuigen kunnen zeggen dat bij hun reizende opzieners deze voortreffelijke instelling nog steeds te zien is.
Niet afhankelijk van gastvrijheid
Paulus was niet van gastvrijheid afhankelijk. Hij had een vak geleerd dat hard werk vereiste en veel tijd kostte, maar weinig opbracht. Toen de apostel als zendeling in Korinthe arriveerde, „trof [hij] er een zekere jood aan genaamd Aquila . . . en zijn vrouw Priskilla . . . Hij dan ging naar hen toe, en omdat zij hetzelfde ambacht uitoefenden, bleef hij bij hen wonen, en zij werkten, want zij waren tentenmakers.” — Handelingen 18:1-3.
Later, in Efeze, werkte Paulus nog steeds hard. (Vergelijk Handelingen 20:34; 1 Korinthiërs 4:11, 12.) Hij had zich misschien gespecialiseerd in het werken met cilicium, het uit zijn geboortestreek afkomstige ruwe, geiteharen materiaal dat voor de vervaardiging van tenten werd gebruikt. Wij kunnen ons Paulus voor de geest halen terwijl hij, over zijn werktafel gebogen, op een kruk zit en tot diep in de nacht snijdt en naait. Aangezien het lawaai in de werkplaats waarschijnlijk minimaal was, waardoor men tijdens de arbeid gemakkelijk kon praten, kan Paulus in de gelegenheid zijn geweest getuigenis te geven aan de eigenaar van de werkplaats, zijn werknemers, slaven, klanten en vrienden. — Vergelijk 1 Thessalonicenzen 2:9.
De zendeling Paulus weigerde munt te slaan uit zijn bediening of op de een of andere manier de indruk te wekken dat hij van het Woord van God leefde. Hij zei tot de Thessalonicenzen: „Gij weet zelf hoe gij ons behoort na te volgen, want wij hebben ons niet wanordelijk onder u gedragen, noch hebben wij iemands brood om niet gegeten. Integendeel, door arbeid en zwoegen hebben wij nacht en dag gewerkt ten einde niemand van u een dure last op te leggen. Niet dat wij er geen recht toe hebben, maar om onszelf u ten voorbeeld te stellen, opdat gij ons zoudt navolgen.” — 2 Thessalonicenzen 3:7-9.
Twintigste-eeuwse navolgers
Tot op deze dag volgen Jehovah’s Getuigen Paulus’ voortreffelijke voorbeeld na. Ouderlingen en dienaren in de bediening ontvangen geen vergoeding of zelfs salaris van de gemeente die zij bedienen. In plaats daarvan voorzien zij net als ieder ander in het onderhoud van hun gezin, de meesten door opgenomen te zijn in het arbeidsproces. Volle-tijdbedienaren, of pioniers, voorzien ook in hun eigen onderhoud, en velen werken slechts zoveel als voor hun basisbehoeften nodig is. Elk jaar reizen enkele Getuigen op eigen kosten om te prediken in afgelegen gebieden die zelden met het goede nieuws worden bereikt. Als hun door plaatselijke gezinnen maaltijden of logies worden aangeboden, waarderen zij dat maar zij maken geen misbruik van deze gastvrijheid.
Al het door Jehovah’s Getuigen verrichte predikings- en onderwijzingswerk wordt vrijwillig gedaan, en zij vragen nooit geld voor hun bediening. Bescheiden schenkingen aan hun wereldomvattende predikingswerk worden echter aanvaard en voor dat doel naar het plaatselijke kantoor van het Wachttorengenootschap gezonden (Mattheüs 24:14). De bediening van de Getuigen is in alle opzichten niet-commercieel. Net als Paulus kunnen zij allemaal naar waarheid zeggen: „Ik [heb] u het goede nieuws van God gaarne kosteloos . . . bekendgemaakt” (2 Korinthiërs 11:7). Jehovah’s Getuigen zijn geen „venters van het woord van God”.
[Kader op blz. 27]
HOE SOMMIGEN SCHENKINGEN DOEN VOOR DE KONINKRIJKSPREDIKING
◻ GIFTEN: Vrijwillige bijdragen kunnen gestort of overgemaakt worden naar een van de plaatselijke bijkantoren. Kijk voor het adres in uw land op bladzijde 2 van dit tijdschrift. Juwelen of andere waardevolle bezittingen kunnen eveneens geschonken worden. Bijdragen in laatstgenoemde vorm dienen vergezeld te gaan van een brief waarin wordt meegedeeld dat het een gift betreft.
◻ VOORWAARDELIJKE-SCHENKINGSREGELING: Het beheer van geld kan aan het Wachttorengenootschap worden overgedragen met de bepaling dat het in geval van persoonlijke noodzaak aan de gever wordt geretourneerd.
◻ VERZEKERING: Het Wachttorengenootschap kan worden genoemd als begunstigde van een levensverzekeringspolis of van een pensioenregeling. Het Genootschap dient van zulke regelingen in kennis te worden gesteld.
◻ DEPOSITO’S: Het vruchtgebruik van deposito’s kan aan het Wachttorengenootschap worden overgedragen. Banken kunnen hierover inlichtingen verstrekken. Het Genootschap dient van zulke regelingen in kennis te worden gesteld.
◻ AANDELEN EN OBLIGATIES: Aandelen en obligaties kunnen als gift aan het Genootschap worden overgedragen.
◻ TESTAMENTEN: Bezittingen en geldmiddelen kunnen aan het Wachttorengenootschap worden vermaakt door middel van een rechtsgeldig testament. Er dient een afschrift naar het Genootschap te worden gezonden.
Schrijf voor nadere inlichtingen betreffende deze kwesties naar het plaatselijke bijkantoor van het Genootschap.
[Kader op blz. 29]
ZIJ WILDE HELPEN
DE ELFJARIGE Tiffany is een schoolmeisje uit Baton Rouge (Louisiana, VS). Onlangs maakte deze jonge getuige van Jehovah een opstel over het onderwerp „Onderwijs in Amerika”. Als gevolg daarvan ontvingen haar ouders, die ook Getuigen zijn, deze brief van het schoolhoofd:
„Tijdens de Amerikaanse onderwijsweek wordt er van elke klas via de intercom een uitmuntend opstel voorgelezen. Ik had vanmorgen het genoegen Tiffany’s opstel te gebruiken. Zij is echt een opmerkelijke jongedame. Zij is evenwichtig, zelfverzekerd, talentvol en vriendelijk. Ik heb zelden een zesdeklasser gezien die zo veel van dit soort eigenschappen heeft. Tiffany is een aanwinst voor onze school.”
Tiffany won de eerste prijs in de opstelwedstrijd. Daarna schreef zij het volgende aan het Wachttorengenootschap: „Waarschijnlijk heb ik de wedstrijd alleen maar gewonnen dank zij de publikatie Wat jonge mensen vragen — Praktische antwoorden. . . . Ik heb de hoofdstukken over onderwijs gebruikt. . . . Hartelijk bedankt dat jullie dit bruikbare en stimulerende boek hebben uitgegeven. Ik won met mijn winnende opstel zeven dollar. Hierbij schenk ik deze zeven dollar met nog dertien erbij, samen twintig dollar, voor het wereldomvattende predikingswerk. . . . Als ik ouder ben, hoop ik mij ook voor de Betheldienst te kunnen opgeven.”
[Illustratie op blz. 26]
Van tijd tot tijd verdiende Paulus de kost door tenten te maken