-
Pioniersgeest bespoedigt de oogst op de FilippijnenDe Wachttoren 1986 | 15 juli
-
-
leeftijd nog steeds in de volle-tijddienst. Wat een prachtige voorbeelden van geloof en toewijding zijn deze en andere bejaarden!
Vreugde over de toename
Wanneer wij terugzien op de afgelopen halve eeuw, is Jehovah’s zegen op de ijverige krachtsinspanningen van zijn Getuigen duidelijk merkbaar geweest. Wat een vreugde was het, om na het handjevol van 1935, te zien dat in februari 1986 88.113 verkondigers een aandeel aan de velddienst hadden! De ene kleine gemeente van Rizal Avenue in Manila is thans uitgegroeid tot 2454 gemeenten in het hele land, die in 120 kringen zijn georganiseerd.
En wat zijn de vooruitzichten voor de toekomst? Een aanmoedigende aanwijzing vormt het opmerkelijke aantal van 268.526 aanwezigen bij de Gedachtenisviering op 4 april 1985 — meer dan driemaal het aantal Getuigen in het land. Bovendien werden er in februari 1986 63.248 huisbijbelstudies met geïnteresseerden geleid. En ongetwijfeld zal, met Jehovah’s zegen en goedkeuring, de groei zich voortzetten.
Wij zijn blij dat Jehovah het werk dat meer dan vijftig jaar geleden door zijn vroege gezalfde getuigen op deze eilanden werd begonnen, buitengewoon vruchtbaar heeft gemaakt. Met zijn zegen en leiding stelt zijn volk op de Filippijnen zich ten doel hun predikings- en onderwijzingswerk in de komende tijd te blijven uitbreiden.
-
-
Vragen van lezersDe Wachttoren 1986 | 15 juli
-
-
Vragen van lezers
◼ Op wie wordt in Jezus’ illustratie over een rijke man die niet rijk was met betrekking tot God, gedoeld met de „men” door wie de ziel van de man werd opgeëist?
Jezus doelde niet op een specifieke groep mensen of engelen. In Lukas 12:20 gebruikte hij eenvoudig een algemene aanduiding, „men”, ten einde tot uitdrukking te brengen wat er met de man zou gebeuren.
Deze illustratie staat in Lukas 12:16-21. De rijke man in deze illustratie was niet tevreden met de toereikende materiële middelen die hij bezat. Hij bleef zich op zijn zaken concentreren ten einde zijn rijkdom te vergroten. Jezus besloot met de woorden: „Maar God zei tot [de rijke man]: ’Onredelijke, nog deze nacht eist men uw ziel van u op. Voor wie zullen dan de door u opgeslagen dingen zijn?’ Zo gaat het met iemand die schatten vergaart voor zichzelf, maar niet rijk is met betrekking tot God.”
In sommige vertalingen wordt een passieve weergave gebezigd, zoals: „In dezen eigen nacht wordt uw ziel van u afgeëist” (Nieuwe Vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap). „Deze zelfde nacht wordt uw leven opgeëist” (The Twentieth Century New Testament). „Deze nacht zal er naar uw ziel worden gevraagd” (Byington). Maar in het Hebreeuws (waarin Jezus sprak) en in het Grieks (waarin Lukas schreef) wordt een onbepaald voornaamwoord in de derde persoon gebruikt. De Griekse tekst in Lukas 12:20 luidt letterlijk: „Op deze de nacht de ziel van u zij vragen van u.” Het werkwoord staat in de derde persoon meervoud. In plaats van onnodig een passieve vorm te bezigen (zoals in bovenstaande voorbeelden), worden in de Nieuwe-Wereldvertaling en andere vertalingen derhalve weergaven gebruikt zoals „eist men” of „eisen zij”.
Wij doen er echter goed aan Jezus’ duidelijke vermaning met betrekking tot materialisme niet door grammaticale, technische details te laten verduisteren. Hij vermeldde niet precies hoe de rijke man zou sterven. Het ging erom dat de man diezelfde nacht op de een of andere wijze zijn ziel, of leven, zou verliezen. Maar hoe stond hij er bij God voor? Iedereen van ons zou er geheel in kunnen opgaan zijn materiële situatie te verbeteren en evenzo kunnen verzuimen rijk te zijn met betrekking tot God. De zakenwereld kweekt een geest van ’steeds meer’ te willen hebben. Zelfs mensen met een bedrijf dat een flinke winst maakt als gevolg van een afzet die in de miljoenen dollars, ponden, guldens, enzovoort loopt, kunnen ertoe verleid worden meer te willen hebben — meer werknemers, meer afzetmarkten, meer winst, meer luxe, meer op de bank. Jezus’ vraag geldt thans evenzeer als toen hij ze de eerste keer stelde: „Voor wie zullen dan de door u opgeslagen dingen zijn?” — Lukas 12:20.
-