-
Militaire bevelhebberHulp tot begrip van de bijbel
-
-
loopbaan als tribuun te beginnen. Tiberius behield zich het recht voor zelf aanstellingen te doen.
Toen Herodes zijn verjaardag vierde, bevonden zich onder de eregasten voor wie Salome danste, ook zulke bevelhebbers. In de tegenwoordigheid van deze hooggeplaatste mannen voelde Herodes zich gedwongen zijn eed gestand te doen en gaf dus de opdracht Johannes de Doper te onthoofden (Mark. 6:21-26). Een militaire bevelhebber (chiliarch) vergezelde de soldaten die Jezus in hechtenis namen. — Joh. 18:12.
In 56 G.T. was Claudius Lysias de militaire bevelhebber van het in Jeruzalem gestationeerde garnizoen. Hij was het ook die Paulus van het straatgepeupel en van de ruziënde leden van het Sanhedrin bevrijdde en die een verklarende brief aan stadhouder Felix schreef toen Paulus in het geheim naar Cesarea werd gebracht (Hand. 21:30–24:22). Er waren een aantal militaire bevelhebbers aanwezig toen Paulus voor Agrippa verscheen (Hand. 25:23). Volgens het door Johannes opgetekende visioen in het boek Openbaring zullen Gods oordelen ook aan „militaire bevelhebbers” voltrokken worden. — Openb. 6:15; 19:18.
-
-
MilkomHulp tot begrip van de bijbel
-
-
MILKOM.
Zie MOLECH.
-
-
MineHulp tot begrip van de bijbel
-
-
MINE
(mi̱ne).
Zowel een gewichts- als een munteenheid (1 Kon. 10:17; Ezra 2:69; Neh. 7:71). Volgens de Hebreeuwse tekst van Ezechiël 45:12 komt één mine (mane) overeen met 60 sikkelen. In de Septuaginta (Alexandrijnse handschrift) wordt aan de mine in deze schriftplaats echter een waarde van 50 sikkelen toegekend. (Zie GNB.) Ook uit andere bijbelteksten valt op te maken dat een mine overeenkwam met 50 sikkelen. Exodus 38:25, 26 geeft te kennen dat er 3000 sikkelen in een talent gingen (603.550 × 1/2 sikkel = 301.775 sikkelen, waarvan in deze tekst wordt gezegd dat dit 100 talenten en 1775 sikkelen is). Aangezien 3000 deelbaar is door 50 of 60, was het talent vermoedelijk een veelvoud van de mine en de mine een veelvoud van de sikkel (1 talent = hetzij 50 of 60 minen, al naargelang de waarde van een mine met 60 of 50 sikkelen overeenkwam). Het feit dat waarden die in termen van sikkelen worden uitgedrukt vaker veelvouden van 50 dan van 60 zijn, pleit voor de gevolgtrekking dat de mine 50 sikkelen telde (Gen. 23:15; Ex. 30:24; 38:29; Num. 31:52; 1 Sam. 17:5). Ook archeologisch bewijsmateriaal pleit voor een mine van 50 sikkelen. In deze publikatie wordt de waarde van de mine gesteld op 50 sikkelen of één zestigste deel van een talent, d.w.z. 570 g.
De waarde van de mine (mna) in de christelijke Griekse Geschriften (Luk. 19:13-25) bedroeg volgens oude Griekse schrijvers 100 drachmen. In de 1ste eeuw G.T. was dit een aanzienlijke som, die ongeveer overeenkwam met een kwart van het loon dat een landarbeider in een jaar verdiende.
-
-
MirjamHulp tot begrip van de bijbel
-
-
MIRJAM
(Mi̱rjam) [misschien: weerspannigheid].
Dochter van Amram en zijn vrouw Jochebed, beiden uit de stam Levi; zuster van Mozes en Aäron (Num. 26:59; 1 Kron. 6:1-3). Hoewel Mirjam in het verslag niet uitdrukkelijk bij naam wordt genoemd, was zij ongetwijfeld degene die als „zijn zuster” werd aangeduid en toekeek om te zien wat er van de kleine Mozes zou worden toen hij in een arkje tussen het riet van de Nijl lag (Ex. 2:3, 4). Nadat Farao’s dochter de zuigeling had ontdekt, „had [zij] mededogen” met hem en bemerkte dat hij „een van de kinderen van de Hebreeën” was, waarop Mirjam vroeg of zij een Hebreeuwse vrouw moest roepen om het kind te zogen. Zodra Farao’s dochter daarin had toegestemd, „ging het meisje de moeder van het kind [Jochebed] roepen”, die daarop in dienst werd genomen om voor Mozes te zorgen tot hij groter geworden was. — Ex. 2:5-10.
GAAT ISRAËLS VROUWEN VOOR IN DE ZANG
Jaren later, na ooggetuige te zijn geweest van Jehovah’s zegepraal over Farao’s strijdkrachten bij de Rode Zee en het lied van Mozes en de mannen van Israël te hebben gehoord, ging „Mirjam, de profetes,” de vrouwen van Israël voor in vreugdevol tamboerijnspel en in het dansen. Als antwoord op het lied waarin Mozes voorging, zong Mirjam: „Zingt voor Jehovah, want hoog is hij verheven geworden. Het paard en zijn berijder heeft hij in de zee gestort.” — Ex. 15:1, 20, 21.
BEKRITISEERT MOZES
Terwijl de Israëlieten zich in de wildernis bevonden, gingen Mirjam en Aäron tégen Mozes spreken wegens zijn Kuschitische vrouw. Mozes’ vooraanstaande positie en zijn invloed bij het volk kunnen in Mirjam en Aäron een jaloers verlangen naar meer autoriteit gewekt hebben, zodat zij bleven zeggen: „Heeft Jehovah soms alleen door Mozes gesproken? Heeft hij ook niet door ons gesproken?” Maar Jehovah luisterde en plotseling beval hij Mozes, Mirjam en Aäron naar de tent der samenkomst te gaan. Daar herinnerde God de murmureerders eraan dat hun broer Mozes zijn knecht was, met wie hij niet indirect sprak, maar „van mond tot mond”. Vervolgens vroeg Jehovah aan Mirjam en Aäron: „Waarom hebt gij dan niet gevreesd tégen mijn knecht, tégen Mozes te spreken?” Gods toorn ontbrandde tegen hen, en toen de wolk van boven de tent week, „was [Mirjam] met melaatsheid geslagen, wit als sneeuw”. Aäron smeekte vurig om barmhartigheid en Mozes deed een goed woord ten behoeve van haar, waarop Jehovah Mirjam toestond na een vernederende quarantaine van zeven dagen in de legerplaats terug te keren. — Num. 12:1-15.
Het feit dat alleen Mirjam met melaatsheid werd geslagen, zou erop kunnen duiden dat zij bij die gelegenheid de aanstichtster van de verkeerde handelwijze was. De zonde waaraan zij zich door haar gemurmureer tegen Mozes schuldig maakte, waarbij mogelijkerwijs zelfs gevoelens van jaloezie met betrekking tot een andere vrouw in het spel waren (daar zij tégen Mozes gingen spreken wegens zijn Kuschitische vrouw), woog waarschijnlijk zwaarder dan de zonde van Aäron. In deze kwestie koos Aäron de zijde van zijn zuster en niet die van zijn schoonzuster. Daar Mirjam als een profetes werd beschouwd, kan zij de status van eerste vrouw in Israël hebben genoten. Dientengevolge was Mirjam misschien bevreesd dat haar positie door Mozes’ vrouw in de schaduw gesteld zou worden. Maar wat ook de oorzaken geweest mogen zijn, en hoewel het uiterst ongepast van zowel Mirjam als Aäron was om tegen Mozes te murmureren, Mirjams handelwijze was vooral verkeerd omdat zij als vrouw de haar door God toegewezen plaats van onderworpenheid aan de man verliet. (Zie Genesis 3:16; 1 Korinthiërs 11:3.) Mirjams zondige gedrag werd later als een waarschuwend voorbeeld gebruikt, want aan het einde van de omzwerving door de wildernis gebood Mozes het volk de priesterlijke aanwijzingen inzake melaatsheid op te volgen en drong er bij hen op aan te gedenken wat Jehovah met Mirjam had gedaan toen zij uit Egypte trokken. — Deut. 24:8, 9; zie AÄRON.
Kort voor Aärons dood stierf Mirjam en werd te Kades in de wildernis van Zin begraven (Num. 20:1, 28). Eeuwen later bracht Jehovah bij monde van zijn profeet Micha in herinnering welk voorrecht Mirjam samen met haar broers genoot toen Israël uit Egypte trok, door te zeggen: „Want ik heb u uit het land Egypte opgevoerd, en uit het slavenhuis heb ik u verlost; en ik zond voorts Mozes, Aäron en Mirjam voor u uit.” — Micha 6:4.
-
-
MirreHulp tot begrip van de bijbel
-
-
MIRRE.
Een aromatische gomhars (Hoogl. 1:13; 4:6, 14; 5:1, 13). De precieze herkomst ervan in oude tijden is onzeker. Maar over het algemeen denkt men dat mirre in de meeste gevallen de hars was die van de laaggroeiende doornige struik of boom Commiphora myrrha of de verwante soort Commiphora kataf gewonnen wordt. Deze beide struiken gedijen in streken met een rotsachtige bodem, vooral op kalksteenrotsen. Het hout en de bast ervan verspreiden een sterke geur. Hoewel de hars vanzelf uit de stam of de dikke en stevige takken van elk van beide soorten vloeit, kan de toevloed door middel van insnijdingen vergroot worden. Aanvankelijk is de heldere, witte of geelbruine hars zacht en kleverig, maar zodra de mirre op de grond druipt, verhardt ze en wordt donkerrood of zwart.
Mirre was een bestanddeel van de heilige zalfolie (Ex. 30:23-25). Daar ze wegens haar welriekende geur hooggeschat werd, gebruikte men ze om er klederen, bedden en andere voorwerpen mee te parfumeren. (Vergelijk Psalm 45:8; Spreuken 7:17; Hooglied 3:6, 7.) Waarschijnlijk wreef het in Het Hooglied genoemde Sulammitische meisje haar lichaam met vloeibare mirre in voordat zij ’s avonds ging slapen (Hoogl. 5:2, 5). Massages met mirre-olie maakten deel uit van de speciale schoonheidsbehandeling die Esther kreeg (Esth. 2:12). Mirre was ook een van de stoffen die werden gebruikt om lichamen te balsemen ter voorbereiding op de begrafenis (Joh. 19:39, 40). Blijkbaar werd mirre kostbaar genoeg geacht om als geschenk te worden aangeboden aan degene die als koning der joden geboren was. — Matth. 2:1, 2, 11.
-
-
MirtHulp tot begrip van de bijbel
-
-
MIRT
[Hebreeuws: hadhasʹ].
De mirt (Myrtus communis) groeit hetzij als heester of als boom en komt in Palestina en Libanon, waar hij op steenachtige grond goed gedijt, algemeen voor. De plant kan een hoogte van ruim 9 m bereiken, maar groeit meestal als struik, die 0,6 tot 1,2 m hoog wordt. Deze altijdgroene, tamelijk dichtvertakte heester heeft dikke, glimmende, donkergroene bladeren en bloeit met trosjes geurige witte bloempjes die zich tot blauwzwarte bessen ontwikkelen. Bijna de hele plant bevat een welriekende, etherische olie, die verwerkt wordt in parfums. De bessen zijn aromatisch maar desondanks eetbaar. De mirt wordt tegenwoordig vooral in het gebied van de berg Karmel en in Galilea aangetroffen, maar groeit ook in de omgeving van Jeruzalem, evenals dat klaarblijkelijk het geval was ten tijde van het visioen dat Zacharia had en dat opgetekend staat in hoofdstuk 1 vers 8-11, 16 van zijn boek.
Geurige mirtetakken werden samen met de takken van andere bomen gebruikt ter afdekking van de tijdelijke, buitenshuis opgetrokken hutten of loofhutten waarin de Hebreeën gedurende het ’Loofhuttenfeest’ woonden (Neh. 8:14, 15). In de herstellingsprofetieën wordt voorzegd dat de mirteboom met zijn welriekende geur en schoonheid in plaats van de brandnetel zal groeien en zelfs in de wildernis zal ontspruiten. — Jes. 41:19; 55:13.
De naam van Esther, de vrouw van de Perzische koning Ahasveros, luidde in het Hebreeuws „Hadassa” en was derhalve van de naam van de mirteboom afgeleid. — Esth. 2:7.
-
-
Misdaad en strafHulp tot begrip van de bijbel
-
-
MISDAAD EN STRAF.
Van oudsher bezit de mens, die naar het beeld van de God van gerechtigheid is gemaakt (Ps. 37:28; Mal. 2:17), de eigenschap gerechtigheid (Gen. 1:26; Jes. 58:2; Rom. 2:13-15). Het eerste van Jehovah afkomstige vonnis ter handhaving van de gerechtigheid werd uitgesproken over het eerste mensenpaar en de slang, waarvan de Duivel zich had bediend. De straf die stond op ongehoorzaamheid jegens God, wat neerkwam op opstand tegen de soevereiniteit van de Regeerder van het universum, was de dood (Gen. 2:17). Later besefte Kaïn, die wist dat de mens de eigenschap gerechtigheid bezat, dat men zou trachten hem te doden om de moord op zijn broer Abel te wreken. Maar Jehovah gaf niemand de opdracht of de bevoegdheid om Kaïn terecht te stellen, doch behield zich het recht voor die straf zelf te voltrekken, wat hij ook deed door in de Vloed een eind te maken aan Kaïns geslachtslijn (Gen. 4:14, 15). Ongeveer 900 jaar voor de Vloed verkondigde Henoch Gods toekomstige oordeelsvoltrekking aan degenen die goddeloze daden hadden bedreven. — Gen. 5:21-24; Jud. 14, 15.
-