VERVOLGING
Het opzettelijk lastig vallen van of schade toebrengen aan een persoon op grond van zijn maatschappelijke positie, ras of religieuze overtuiging en geloofsopvattingen, waarbij het er in het laatste geval om gaat zulke geloofsopvattingen uit te roeien en de verbreiding ervan onder nieuwe bekeerlingen te verhinderen. Het Hebreeuwse werkwoord ra·dhafʹ en het Griekse werkwoord di·oʹko, die beide „vervolgen” betekenen, kunnen ook met „achtervolgen; achternalopen; nastreven” worden weergegeven. — Ex 15:9; De 1:44; Lu 17:23; Ro 14:19.
Vervolging kan verschillende vormen aannemen. Ze kan zich tot beschimping, spot of beledigingen beperken (2Kr 36:16; Han 19:9), of ze kan economische druk (Opb 13:16, 17), het toebrengen van lichamelijk letsel (Mt 27:29, 30; Han 5:40), opsluiting in de gevangenis (Lu 21:12; Han 16:22-24), haat en zelfs de dood omvatten (Mt 24:9; Han 12:2). Vervolging kan op aanstichting van religieuze autoriteiten plaatsvinden (Mr 3:6; Han 24:1, 27), of kan uitgaan van mensen die uit onkunde (Ge 21:8, 9; Ga 4:29) en onwetendheid handelen (1Ti 1:13), of van een onredelijk, fanatiek gepeupel (Lu 4:28, 29; Han 14:19; 17:5). Maar vaak zijn deze mensen slechts de werktuigen van machtiger en boosaardiger aanstichters — onzichtbare goddeloze geestenkrachten. — Ef 6:11, 12.
In de eerste profetie (Ge 3:14, 15) voorzei Jehovah God dat er vijandschap zou zijn tussen „de slang” en „de vrouw” en tussen hun respectieve ’zaden’. De bijbel als geheel legt getuigenis af van de vervulling van deze profetie. Jezus identificeerde de slang duidelijk als Satan de Duivel en zei terzelfder tijd tot degenen die hem vervolgden, dat zij ’uit hun vader de Duivel’ en dus een deel van diens „zaad” waren (Jo 8:37-59). Uit het boek Openbaring blijkt dat deze vervolging zou voortduren tot het moment waarop Christus zijn regeringsmacht opneemt en ook nog enige tijd daarna, want wanneer Satan en zijn engelen naar de aarde worden neergeworpen, gaat de draak ertoe over ’de vrouw te vervolgen en oorlog te voeren tegen de overgeblevenen van haar zaad, die God gehoorzamen en getuigenis afleggen omtrent Jezus’ (Opb 12:7-17). Een voornaam werktuig waarvan Satan zich in de loop van de geschiedenis bediend heeft, is het ’wilde beest’, een symbolische figuur die verklaard wordt onder het trefwoord BEESTEN, SYMBOLISCHE (Opb 13:1, 7); Babylon de Grote is een ander werktuig, dat besproken wordt onder het gelijknamige trefwoord (Opb 17:5, 6). De vijandschap van Satan jegens degenen die ernaar streven Gods wil in rechtvaardigheid te doen en de manier waarop hij gebruik maakt van de bovengenoemde werktuigen, kunnen in alle bijbelse periodes worden nagegaan, zoals uit de volgende geschiedkundige feiten blijkt.
Geschiedenis. Volgens Jezus’ woorden gaat de geschiedenis van religieuze vervolging helemaal terug tot Adams zoon Kaïn (Ge 4:3-8; Mt 23:34, 35). Kaïn doodde zijn broer Abel op aanstichting van „de goddeloze”, Satan de Duivel (1Jo 3:12). De kwestie waar het bij Abels dood om draaide, was de getrouwe aanbidding van Jehovah (Heb 11:4). Job, een man Gods, wiens naam „Voorwerp van vijandschap” betekent, werd mettertijd het doelwit van een door Satan veroorzaakte boosaardige vervolging. Jobs vrouw en zijn drie vrienden waren bewust of onbewust slechts werktuigen waarvan deze aartsvijand van God en de mens zich bediende. — Job 1:8–2:9; 19:22, 28.
Van tijd tot tijd brachten heersers van Juda en Israël veel lijden over mannen die God op een speciale wijze vertegenwoordigden. Koning Saul bijvoorbeeld maakte David (’de man aangenaam naar Gods hart’, Han 13:22) tot het voornaamste doelwit van zijn haat (1Sa 20:31-33; 23:15, 26; Ps 142:6). Tijdens de regering van Achab en Izebel moesten veel profeten van Jehovah vluchten en zich verborgen houden, anders werden zij gedood (1Kon 18:13, 14; 19:10). Koning Manasse vergoot „zeer veel” onschuldig bloed (2Kon 21:16). Koning Jojakim doodde Uria, „een man . . . die profeteerde in de naam van Jehovah” (Jer 26:20-23). Jeremia werd door regeringsfunctionarissen hevig vervolgd (Jer 15:15; 17:18; 20:11; 37:15, 16; 38:4-6). Wegens de ontrouw van zijn volk Israël liet Jehovah soms toe dat andere natiën hen vervolgden, ja, zelfs in ballingschap voerden. — De 30:7; Klg 1:3.
In andere gevallen brak er door het uitvaardigen van regeringsverordeningen hevige vervolging uit over degenen die hun rechtschapenheid jegens Jehovah bewaarden, zoals toen de drie Hebreeën in de vurige oven werden geworpen, en toen men Daniël voor de leeuwen wierp (Da 3:13-20; 6:4-17). Tijdens de regering van de Perzische koning Ahasveros barstte er op aanstichting van de goddeloze Agagiet Haman tegen de joden in het algemeen, en Mordechai in het bijzonder, gewelddadige vervolging los. — Es 3:1-12; 5:14.
Vervolging kan ook van de zijde van vroegere metgezellen (1Pe 4:4) of vrienden en buren komen (Jer 1:1; 11:21). Jezus zei dat naaste bloedverwanten, zelfs iemands eigen huisgenoten, soms fanatieke vervolgers zouden worden van degenen die geloof in hem stellen. — Mt 10:21, 35, 36.
De voornaamste menselijke aanstichters van religieuze vervolging zijn echter altijd de promotors van valse religie. Dit was zo in het geval van Jeremia (Jer 26:11). Het was ook de ervaring van de apostel Paulus (Han 13:6-8; 19:23-29). In het geval van Jezus lezen wij: „De overpriesters en de Farizeeën riepen . . . het Sanhedrin bijeen en . . . Kajafas, die dat jaar hogepriester was, zei tot hen: ’. . . gij overweegt niet dat het in uw belang is dat één mens sterft ten behoeve van het volk en niet de gehele natie wordt vernietigd.’ . . . Van die dag af dan beraadslaagden zij om hem [Jezus] te doden” (Jo 11:47-53). Voordat Jezus ten slotte aan de martelpaal stierf, werd hij door goddeloze mannen — ondersteuners van de religieuze leiders die hem uit de weg wilden ruimen — op andere manieren hevig vervolgd. — Mt 26:67; 27:1, 2, 26-31, 38-44.
Vervolging van christenen. Met de dood van Jezus zou er geen einde aan de vervolging van getrouwe dienstknechten van Jehovah komen. Deze grote Profeet had dit voorzegd toen hij zich drie dagen voordat hij aan de paal werd genageld, met de volgende woorden tot het ontrouwe Jeruzalem richtte: „Ik [zend] profeten en wijze mannen en openbare onderwijzers tot u. Sommigen van hen zult gij doden en aan een paal hangen, en sommigen van hen zult gij in uw synagogen geselen en van stad tot stad vervolgen, opdat over u komt al het rechtvaardige bloed dat op aarde is vergoten, vanaf het bloed van de rechtvaardige Abel tot het bloed van Zacharia, de zoon van Berechja, die gij vermoord hebt tussen het heiligdom en het altaar.” — Mt 23:34, 35.
In privé-gesprekken had Jezus zijn discipelen ook herhaaldelijk gewaarschuwd door tot hen te zeggen: „Gij zult ter wille van mijn naam voorwerpen van haat zijn voor alle mensen . . . Wanneer men u in de ene stad vervolgt, vlucht dan naar een andere.” „Een slaaf is niet groter dan zijn meester. Indien zij mij hebben vervolgd, zullen zij ook u vervolgen.” „Men zal u uit de synagoge werpen. Ja, het uur komt dat een ieder die u doodt, zal menen God een heilige dienst te hebben bewezen.” — Mt 10:22, 23; Jo 15:20; 16:2.
Kort na Pinksteren 33 G.T. kwam het tot arrestaties, bedreigingen en geselingen (Han 4:1-3, 21; 5:17, 18). Vervolgens werd Stefanus gegrepen en doodgestenigd, maar voordat hij werd gestenigd, getuigde hij nog tegen zijn vervolgers met de woorden: „Wie van de profeten zijn door uw voorvaders niet vervolgd? Ja, zij hebben hen gedood die van tevoren de komst van de Rechtvaardige aankondigden, wiens verraders en moordenaars gij nu zijt geworden” (Han 7:52-60; zie ook Heb 11:36, 37). Na de moord op Stefanus brak er een zware vervolging los, deels aangevoerd door Saulus van Tarsus. Dit had tot gevolg dat de gemeente Jeruzalem overal heen werd verstrooid, waardoor de prediking van het goede nieuws zich echter uitbreidde (Han 8:1-4; 9:1, 2). Later liet Herodes Agrippa I Jakobus, de broer van Johannes, met het zwaard ter dood brengen, en waarschijnlijk zou hij hetzelfde met Petrus hebben gedaan als niet de engel van Jehovah de apostel door een wonder midden in de nacht had bevrijd. — Han 12:1-11.
Na zijn bekering tot het christendom werd de vervolger Saulus de vervolgde Paulus, en zoals hijzelf zegt, was dit door Jehovah’s onverdiende goedheid. Dit gebeurde toen hij uiteindelijk tot het besef kwam dat hij tegen de Heer zelf streed (Han 9:4, 5; 22:4, 7, 8; 26:11, 14, 15; 1Kor 15:9; Ga 1:13, 23; Fil 3:6). Uit het verslag over zijn daaropvolgende bediening en reizen vernemen wij dat Paulus op zijn beurt hevig vervolgd werd door de vijanden van het christendom. — Han 13:50; 2Kor 6:3-5; 11:23-25; Ga 5:11; 2Ti 3:10, 11.
Van de christenvervolging door de gezagdragers van het Romeinse Rijk vanaf de dagen van Nero en daarna wordt in de wereldlijke geschiedenis melding gemaakt. (Zie CHRISTEN.) De aanklachten varieerden, maar het doel schijnt altijd hetzelfde te zijn geweest, namelijk de onderdrukking van het christendom.
De juiste instelling ten aanzien van vervolging. Wie zich als een christen aan Gods geboden houdt, kan onmogelijk aan vervolging ontkomen, want „allen die met godvruchtige toewijding in vereniging met Christus Jezus wensen te leven, zullen ook vervolgd worden” (2Ti 3:12). Toch zijn ware christenen in staat elke vorm van boosaardige vervolging te verduren zonder hun vreugde te verliezen en zonder wrok of haat jegens de vervolgers te koesteren. Dit komt doordat zij de bij de vervolging betrokken strijdpunten begrijpen, want zij weten uit welke bron de vervolging komt en waarom ze wordt toegelaten. In plaats van verwonderd of verontrust te zijn over zulke ervaringen, verheugen zij zich erover met Christus deel te hebben aan de beproeving op loyaliteit onder vervolging. — 1Pe 4:12-14.
Een christen moet er echter zeker van zijn dat hij werkelijk ter wille van een rechtvaardige zaak lijdt. Het bijbelse verslag en de bijbelse voorbeelden geven te kennen dat noch inmenging in politieke aangelegenheden noch het smeden van komplotten noch enige criminele activiteit er de oorzaak van mag zijn dat iemand vervolgd wordt. De apostel Petrus beklemtoont dit vooral door erop aan te dringen ’een voortreffelijk gedrag onder de natiën te bewaren, opdat zij in datgene waarin zij ten nadele van u spreken als over boosdoeners, ten gevolge van uw voortreffelijke werken, waarvan zij ooggetuigen zijn, God mogen verheerlijken op zijn inspectiedag’ (1Pe 2:11, 12). Vervolgens geeft hij de raad onderworpen te zijn aan regeringsfunctionarissen, aan slaveneigenaars en aan echtgenoten, waarbij hij Christus Jezus aanhaalt als het model dat nagevolgd moet worden (1Pe 2:13-25; 3:1-6). Een christen kan gelukkig zijn wanneer hij ter wille van rechtvaardigheid lijdt (1Pe 3:13, 14), maar hij dient nooit te lijden „als een moordenaar of een dief of een boosdoener of als iemand die zich met andermans zaken bemoeit”. — 1Pe 4:15, 16.
Christenen hebben ook waardering voor de prijs die is weggelegd voor degenen die volharden. Over deze beloning zei Jezus: „Gelukkig zijn zij die ter wille van de rechtvaardigheid zijn vervolgd, want hun behoort het koninkrijk der hemelen toe” (Mt 5:10). Doordat zij de opstandingshoop en Degene die deze voorziening getroffen heeft, hebben leren kennen, worden zij gesterkt. Dit moedigt hen aan om zelfs wanneer zij met een gewelddadige dood door vervolgers worden geconfronteerd, loyaal aan God te blijven. Als gevolg van hun geloof in datgene wat Jezus’ dood tot stand heeft gebracht, zijn zij van vrees voor zo’n gewelddadige dood bevrijd (Heb 2:14, 15). De instelling van een christen is dus belangrijk als hij onder de druk van tegenstand getrouw wil blijven. „Bewaart die geestesgesteldheid in u welke ook in Christus Jezus was, die . . . gehoorzaam [is] geworden tot de dood, ja, de dood aan een martelpaal” (Fil 2:5-8). „Wegens de [Jezus] in het vooruitzicht gestelde vreugde heeft hij een martelpaal verduurd, schande verachtend.” — Heb 12:2; zie ook 2Kor 12:10; 2Th 1:4; 1Pe 2:21-23.
De instelling van een christen tegenover de vervolgers zelf is ook een belangrijke factor. Wie zijn vijanden liefheeft en zijn tegenstanders zegent, is in staat te volharden (Mt 5:44; Ro 12:14; 1Kor 4:12, 13). Bovendien weet een christen dat iemand die huis en bloedverwanten heeft verlaten ter wille van het koninkrijk der hemelen, het honderdvoudige zal ontvangen, maar „mèt vervolgingen” (Mr 10:29, 30). Het is waar dat niet iedereen die het goede nieuws van het Koninkrijk hoort, onder de hitte van vervolging zal volharden; sommigen zullen wellicht proberen de strijdpunten te omzeilen om moeilijkheden te vermijden (Mt 13:21; Ga 6:12). Men kan zich echter beter op Jehovah’s kracht verlaten en net als David bidden om bevrijd te worden van de vervolgers, wetend dat hij zijn dienstknechten niet in de steek zal laten. Dan zullen wij met de apostel kunnen zeggen: „Wij [komen] volledig als overwinnaars uit de strijd te voorschijn door bemiddeling van hem die ons heeft liefgehad.” — Ps 7:1; 2Kor 4:9, 10; Ro 8:35-37.