Psalmen
Voor de koorleider: op de wijs van ‘Vernietig niet’. Van David. Een miktam.* Toen Saul mannen stuurde om Davids* huis te bewaken en hem te doden.+
2 Bevrijd me van mensen die het slechte doen,
red me van gewelddadige* mensen.
3 Kijk! Ze liggen in hinderlaag tegen mij.*+
Sterke mannen vallen me aan,
maar niet omdat ik opstandig was of zondigde,+ Jehovah.
4 Ik ben onschuldig en toch staan ze klaar om me aan te vallen.
Sta op als ik roep, en kijk.
5 Want u, Jehovah, God van de legermachten, bent de God van Israël.+
Ontwaak om alle volken te inspecteren.
Heb geen medelijden met boosaardige verraders.+ (sela)
7 Kijk waar hun mond van overloopt.*
10 De God die loyale liefde voor me toont, zal me te hulp komen.+
God zal me de ondergang van mijn vijanden laten zien.+
11 Dood ze nog niet, zodat mijn volk het niet vergeet.
Laat ze rondzwerven door uw kracht
en breng ze dan ten val, o Jehovah, ons schild.+
12 Ze zondigen met hun mond, met het woord van hun lippen.
Mogen ze gevangen worden in hun trots+
omdat ze vloeken en liegen.
13 Reken met hen af in uw woede,+
reken met hen af zodat ze er niet meer zijn.
Laat ze weten dat God heerst in Jakob en tot aan de einden van de aarde.+ (sela)
15 Laat ze ronddolen op zoek naar voedsel,+
laat ze niet verzadigd worden of een slaapplaats vinden.
16 Maar ik, ik zal zingen over uw sterkte,+
’s morgens zal ik vol vreugde over uw loyale liefde vertellen.