Psalmen
Aan de leider, voor Ne̱chiloth.* Een melodie van Da̱vid.
3 O Jehovah, in de morgen zult gij mijn stem horen;+
In de morgen zal ik mij tot u richten en [naar u] uitzien.+
4 Want gij zijt geen God die behagen schept in goddeloosheid;+
Niemand die slecht is,* mag ook maar voor enige tijd bij u vertoeven.+
5 Geen pochers mogen zich voor uw ogen stellen.+
Gij haat werkelijk allen die het schadelijke beoefenen;+
6 Gij zult de leugensprekers verdelgen.+
Een man van bloedvergieten*+ en bedrog+ wordt door Jehovah verfoeid.
7 Wat mij aangaat, in de overvloed van uw liefderijke goedheid*+
Zal ik uw huis binnengaan,+
Ik zal mij neerbuigen in de richting van uw heilige tempel* in de vrees voor u.+
8 O Jehovah, leid mij in uw rechtvaardigheid+ wegens mijn vijanden;+
Effen uw weg voor mijn aangezicht.+
9 Want in hun* mond is niets betrouwbaars;+
Hun binnenste is waarlijk onheil.+
Hun keel is een geopende grafstede;+
10 God zal hen stellig voor schuldig houden;+
Zij zullen vallen door hun eigen raadslagen.+
Laten zij in de veelheid van hun overtredingen uiteengedreven worden,*+
Want zij zijn weerspannig tegen u geweest.+