1Nu was er een zeker man uit Ramatha̱ïm-Zo̱fim,*+ uit het bergland van E̱fraïm,+ en zijn naam was Elka̱na,+ de zoon van Jero̱ham, de zoon van Eli̱hu,* de zoon van To̱hu, de zoon van Zuf,+ een Efraïmiet.*
18 Wat Da̱vid betreft, hij maakte zich uit de voeten en wist te ontkomen+ en kwam ten slotte bij Sa̱muël te Ra̱ma.+ Voorts vertelde hij hem alles wat Saul hem had aangedaan. Toen gingen hij en Sa̱muël heen, en zij namen hun intrek te Na̱joth.+