14 Toen ontbrandde Jehovah’s toorn tegen I̱sraël,+ zodat hij hen in de hand van de plunderaars gaf, die hen vervolgens plunderden;+ voorts verkocht* hij hen in de hand van hun vijanden rondom,+ en zij konden geen stand meer houden tegen hun vijanden.+
17 Hij liet daarom de koning van de Chaldeeën+ tegen hen optrekken, die vervolgens hun jonge mannen met het zwaard doodde+ in het huis van hun heiligdom,+ ook had hij geen mededogen met jongeling of maagd, oude of afgeleefde.+ Alles gaf Hij in zijn hand.