Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w54 1/2 blz. 35-37
  • De Islamietische leringen onderzoeken

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • De Islamietische leringen onderzoeken
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1954
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • AFSCHAFFING EN VERVANGING
  • DE „DJIHAADS” VAN DE ISLAM
  • De Quran — Van God of van de mens?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1952
  • De Quran — Een literair wonder?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1952
  • De Quran — In overeenstemming met zichzelf?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1952
  • De Quran — Een bevestiging van voorgaande Schriften?
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1952
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1954
w54 1/2 blz. 35-37

De Islamietische leringen onderzoeken

ISLAM is de naam van de religie die door Mohammed werd gesticht in het begin van de zevende eeuw na Christus, wat deze religie tot de jongste van de zogenaamde „grote” religiën der wereld maakt. De uitdrukking Islam betekent „overgave” of „volkomen onderwerping”. Het heilige boek van de Islam is de Qorʼaan. De Qorʼaan bestaat uit 114 soera’s of hoofdstukken die overeenkomstig de Bijbel in verzen zijn onderverdeeld, behalve dat deze onderverdeling in verzen in het geheel niet uniform is, terwijl sommige vertalingen helemaal geen indeling in verzen hebben.

Wanneer men de Qorʼaan onderzoekt, die ongeveer even groot is als de Christelijke Griekse Geschriften, wordt men getroffen door het ontbreken van wonderen of bewijzen dat Mohammed werkelijk een profeet was die door God werd gezonden. Toen Mozes, de eerste schrijver van de Bijbel en de eerste profeet die naar de nakomelingen van Jakob werd gezonden naar Israël ging, werd hij goed versterkt met wonderen ten einde zijn goddelijke zending te bewijzen. Zie Exodus, hoofdstuk 4. Toen Christus Jezus kwam, verrichtte hij eveneens zovele wonderen dat allen die zich niet door zelfzucht hadden laten verblinden, moesten toegeven dat hij van God gezonden was. — Joh. 7:31; 10:37, 38; 14:11.

Mohammed kwam echter zonder bovennatuurlijke bewijzen van zijn goddelijke zending. Herhaaldelijk brachten zij die hem critiseerden, deze aanklacht tegen hem in en telkens weer vertelde hij hun dat zijn werk niet bestond in het voortbrengen van tekenen maar slechts in prediken, en dat het feit, dat hij geen tekenen deed, tot doel had hun geloof op de proef te stellen. Maar wat is geloof zonder bewijzen? Iedereen zou kunnen beweren dat hij van God gezonden was. Mozes en Christus bewezen het doordat zij vele wonderen verrichtten, doch waar waren de wonderen van Mohammed? In de Qorʼaan beleed hij dat hij er geen had. — Zie Soera 2:118; 10:38; 11:13; 6:109, Ali.a

Toch beweren vele Moslims dat hij wel wonderen heeft verricht. Herhaaldelijk wordt door hen beweerd dat hij de maan heeft gekliefd, waarvoor zij Soera 54:1 als bewijs aanhalen. Merk echter allereerst op dat in deze tekst niet wordt gezegd dat Mohammed de maan kliefde. En Moslim-commentators zeggen over dit vers, waarin wordt gesproken over de maan die in stukken werd gekliefd, dat het voor Mohammed en zijn gelovigen in het dal van Mekka mag hebben geschenen alsof het zo was; dat het allegorisch opgevat moet worden of dat het in de toekomst nog vervuld kan worden (Zie Ali). Het Bijbelse verslag over de schepping alsmede dat over de Vloed wordt door de wetenschap der geologie ruimschoots bevestigd door het verslag dat in de gesteenten wordt gevonden, maar waar is enig bewijs te vinden dat de maan ooit werd gekliefd?

Anderen beweren nadrukkelijk dat Mohammed wel vele wonderen heeft verricht en dat deze werden opgetekend in de Alhadîth of Hadîth, het bericht van de Mohammedaanse overleveringen, die in de derde eeuw van de Mohammedaanse jaartelling systematisch werden gerangschikt. Tot de wonderen die Mohammed volgens zeggen zou hebben verricht, zoals door de overlevering is overgebracht, behoren: „De bomen en rotsen en bergen plachten hem nabij Mekka te groeten. Eens toen het volk zeer dorstig was, vulde Mohammed al hun kruiken doordat er water van tussen zijn vingers te voorschijn stroomde. Er werd een boom geroepen om van Mohammeds goddelijke zending te getuigen. De boom kwam, de grond openscheurend totdat hij in zijn tegenwoordigheid stond. Driemaal getuigde deze boom dat Mohammed de profeet van God was.” Volgens Sir William Muir zijn ongeveer een half millioen van zulke overleveringen overgebracht.

Wij vinden hier echter dezelfde moeilijkheid als in het Judaïsme en in het belijdende Christendom, namelijk, dat de overleveringen het geschreven bericht tegenspreken. De Qorʼaan neemt wonderen eenvoudig niet in aanmerking. Hij haalt heel gewoon God aan als zeggend: „Wij zenden geen Tekenen, alleen omdat mensen die in vroegere jaren leefden, ze als vals behandelen” (Soera 17:59, Ali). Hierdoor wordt uitdrukkelijk te kennen gegeven dat tekenen in het geheel niet in aanmerking worden genomen. Indien Mohammed tekenen had verricht, waarom dan zijn luisteraars bestraffen omdat zij hem er om vragen; waarom zouden zij klagen omdat er geen tekenen waren? Toch wordt dit in de Qorʼaan juist gedaan. Het geschreven woord is altijd veel betrouwbaarder dan de overlevering die mondeling wordt overgebracht, en wij worden te meer tot die conclusie gedreven door de zeer fantastische aard van deze wonderen die, naar wordt beweerd, geschied zouden zijn.

AFSCHAFFING EN VERVANGING

De Qorʼaan is het boek genoemd dat de Bijbel als mededinger het meest benadert, daar hij het heilige boek is voor ongeveer 300 millioen Moslims die geloven dat het ongeschapen is, uit de hoogste hemelen naar beneden werd gezonden en door de engel Gabriël in afdelingen of soera’s aan Mohammed werd geopenbaard. Met het oog op het feit dat vaak de beschuldiging wordt geuit dat de Bijbel zichzelf tegenspreekt, zullen liefhebbers van de Bijbel niet de haastige gevolgtrekking maken dat de Qorʼaan zichzelf tegenspreekt.

Doch in de Qorʼaan zelf bemerken wij dat zulke tegenstrijdigheden worden toegegeven daar hij voor zichzelf aanspraak maakt op het recht om ’te vervangen’ of ’af te schaffen’. Zij die Mohammed critiseerden, hadden de aanklacht ingediend dat hij zich soms tegensprak, en daarom leerde hij dat telkens wanneer een navolgende openbaring een vorige tegensprak, de tweede openbaring de eerste verving of afschafte. Aldus lezen wij: „Wij schaffen geen van onze openbaringen af of geven ze niet aan de vergetelheid prijs, maar wij vervangen ze door iets wat beter of gelijksoortig is. Weet gij niet dat God macht heeft voor alle dingen?” — Soera 2:106; 16:101, Ali.

Aangezien zowel het vroegere of het vervangen vers als het vers dat later kwam en het vroegere vervangt of afschaft, in de Qorʼaan blijven, kan gemakkelijk worden gezien hoe er tegenstrijdigheden in de Qorʼaan zouden staan. Dit is vooral mogelijk met het oog op het feit dat het in het geheel niet zeker is wanneer elke soera werd „geopenbaard”, en daarom kan niet altijd worden vastgesteld welke de tekst is die de vorige afschaft of welke de afgeschafte tekst is.

Sommige tegenwoordige Moslims maken tegen dit alles bezwaren en beweren dat datgene waarnaar Mohammed verwees als zijnde vervangen of afgeschaft, niet iets was wat in de Qorʼaan voorkwam maar slechts dingen waren zoals die welke mogelijk in de Tourat of de Hebreeuwse Geschriften of in de Injil of het Evangelie stonden geschreven. Zoiets te beweren, wil echter zeggen dat het getuigenis der geschiedenis wordt geloochend, waardoor wordt aangetoond waarom Mohammed er van werd beschuldigd een vervalser te zijn, terwijl tevens het verband in de Qorʼaan wordt genegeerd. Dit wordt alleen door enkele tegenwoordige Moslims beweerd, want het getuigenis van de meest vermaarde Moslim-schriftgeleerden en imams uit het verleden komt hierop neer dat zowel de vervangen teksten als de teksten die andere vervangen, in de Qorʼaan staan. De bekende Râzî zegt over Soera 16:99, 100: „De Commentators zijn zonder uitzondering van oordeel dat vervanging in de tegenwoordige wet bestaat.” En met betrekking tot Soera 4:14, welke tekst over de straf gaat die ontrouwe vrouwen wordt opgelegd, zegt Râzî: „De school van Aba Hanifa is van oordeel dat de tekst (in de Qorʼaan) waarin opsluiting in de gevangenis wordt geboden, werd vervangen door de tekst die zweepslagen gebiedt.” Commentaar leverend op Soera 2:102 zegt Râzî dat een passage vangen kan worden en toch in de Qorʼaan kan blijven staan. Andere gezaghebbende Moslim-commentators die zich n soortgelijke wijze hebben uitgedrukt, zijn Beidhawi, Jelaleim en Abdoellah.

De Bijbel biedt niet zulke moeilijkheden. Wanneer de Bijbel juist wordt begrepen, wordt hij van het begin tot het einde harmonisch bevonden. Dit zouden wij ook verwachten met het oog op het feit dat de Bijbel het Woord van Jehovah God beweert te zijn. Zij die beweren dat de Bijbel zichzelf tegenspreekt, zeggen dit over het algemeen alleen omdat zij geen onderscheid maken tussen letterlijke en symbolische taal, of omdat zij het verband niet in aanmerking nemen, of omdat zij niet objectief zijn.

DE „DJIHAADS” VAN DE ISLAM

Een van de treffender tegenstrijdigheden die in de Qorʼaan worden gevonden, heeft met vrijheid van aanbidding te maken. Aan de ene kant zijn er een aantal uitdrukkingen waarin religieuze vrijheid wordt aangemoedigd, zoals: „Laat geen dwang zijn in de religie.” En aan de andere kant komen er herhaaldelijk uitdrukkingen voor die lijnrecht het tegenovergestelde te kennen geven: „Doodt, wanneer de heilige maanden voorbij zijn, hen die andere goden met God verbinden waar gij hen ook moogt vinden; en neemt hen gevangen, belegert hen, lig op de loer voor hen met elke soort van hinderlaag: doch indien zij zich zullen bekeren, en het gebed in acht zullen nemen, en de verplichte aalmoezen zullen betalen, laat hen dan hun gang gaan want God is genadig.” En wederom: „Strijdt voor de zaak van God tegen hen die tegen u strijden: Doodt hen waar gij hen ook vindt. . . . Strijdt daarom totdat er geen tweedracht onder de burgers meer is, en totdat de enige aanbidding die van God is,” of, „totdat de verzoeking ophoudt.” — Soera 2:186-190, 212, 213; 8:12; 9:5, 124, Rodwell.

Tegenwoordige Moslims beweren dat de Qorʼaan vrijheid van religie leert en alleen verdedigingsoorlogvoering voorstaat, maar kunnen uitdrukkingen zoals ’doodt hen die andere goden met God verbinden waar gij hen ook moogt vinden’, „doch indien zij zich zullen bekeren . . . laat hen dan hun gang gaan,” en „doodt hen . . . totdat de verzoeking ophoudt”, zo worden uitgelegd dat ze óf verdedigingsoorlogvoering aanmoedigen óf vrijheid van religie toestaan? Het Arabische woord djihaad loochent zulk een bewering want het betekent: „Een religieuze oorlog tegen ongelovigen of Mohammedaanse ketters” (Webster). Vele, vele Moslims werden wegens religieuze geschillen door andere Moslims gedood. Dit betekent stellig geen vrijheid van religie.

In het licht van het verslag dat door de geschiedenis is opgemaakt kon niets fantastischer zijn dat te beweren dat de Islam alleen in verdedigingsoorlogvoering gelooft. De feiten tonen aan dat Mohammed, nadat hij macht had verkregen in Medina, roversbenden organiseerde om de karavanen van concurrerende steden aan te vallen en dat de eerste drie totaal waren mislukt. Nadat hij een machtig man was geworden in Medina, naar welke stad hij als een religieuze uitgewekene uit Mekka was gevlucht, gaf hij de opdracht dat zij die hem critiseerden, ter dood gebracht zouden worden; het meest beruchte voorbeeld is wel dat hij de Joodse stam van Koraiza ter dood bracht, doordat hij ongeveer 700 mannen van de morgen tot de avond op het marktplein liet onthoofden. Het is waar dat deze Joden een vijandige houding aan de dag hadden gelegd, maar de religieuze beweegreden blijkt hieruit, dat zij volledig pardon konden krijgen indien zij hun Judaïsme voor de Islam zouden opgeven. Niet een van hen heeft dit aanbod aanvaard, alhoewel het feit dat zij dit nalieten niet alleen de dood voor hen zelf betekende maar eveneens betekende dat hun vrouwen en kleine kinderen in slavernij werden verkocht.

Mohammed organiseerde een expeditie tegen Mekka, welke stad zich dadelijk overgaf. Na Mohammeds dood werd de Islam door het zwaard tot in Europa verbreid, en deze verbreiding werd in 732 in Frankrijk stopgezet door de legers onder leiding van Karel Martel, de zoon van Pepijn en grootvader van Karel de Grote. De laatste opmerkelijke nederlaag die door de Islamietische legers werd geleden, was in 1683 voor de poorten van Wenen. Wenen ligt ver van Mekka vandaan! De vernietiging van vele Armeniërs door de Turken in de twintigste eeuw levert nog meer bewijs dat de Islam zijn oorlogvoering niet tot verdedigingsoorlogen beperkte. Met het oog op zulk een verslag is het waarlijk fantastisch om te beweren dat de Islam alleen in verdedigingsoorlog gelooft.

In een poging de djihaads van de Islam te rechtvaardigen, vestigen Moslim-schrijvers de aandacht op de oorlogen die door de Israëlieten op bevel van Jehovah werden gevoerd. De door Israël gestreden oorlogen kunnen echter in geen enkel opzicht djihaads worden genoemd. Dat zij deze oorlogen op bevel van Jehovah streden blijkt uit het feit dat de overwinning telkens weer werd behaald ten gevolge van Gods wonderbaarlijke tussenkomst (Joz. 10:11; Richt. 5:20; 1 Sam. 17:47; 2 Kron. 20:15). Bovendien werden hun oorlogen niet gestreden met het doel het koninkrijk Israël tot een wereldmacht uit te breiden. Eeuwen voordien had Jehovah dit land aan de nakomelingen van Abraham beloofd en als de Soevereine heerser van zowel het universum als de aarde had hij het recht om het land te geven aan wie hij ook wilde (Gen. 12:7). Daarom lezen wij dat David de grenzen van Israël tot de door God bepaalde grenzen uitbreidde, en noch David noch Salomo ontketende oorlogen om buiten deze grenzen te gaan.

Verder maakte Jehovah God aan de Israëlieten duidelijk dat zij als zijn scherprechters dienst deden, en dat zij deze natiën moesten vernietigen wegens hun goddeloosheid, dat dit niet werd gedaan omdat zij zo rechtvaardig waren, en dat indien zij zelf goddeloos zouden worden, Jehovah’s wraak tegen hen gericht zou worden. Alhoewel zij Jehovah’s scherprechters waren, paste Jehovah zijn zelfde wetten op hen toe, precies zoals landen in deze tijd van een politieagent verwachten dat hij de wet gehoorzaamt. Jehovah vernietigde een goddeloze wereld in de tijd van Noach door een vloed; hij vernietigde goddeloze steden zoals Sodom en Gomorra door vuur dat uit de hemel nederdaalde; hij vernietigde de eerstgeborenen van Egypte door een plaag, en hij kon de natie Israël gebruiken om zijn vijanden door middel van menselijke oorlogvoering te vernietigen, indien hij dat verkoos. God duldt de goddelozen totdat zijn bestemde tijd komt om hen te vernietigen. — Deut. 9:4-6; Rom. 9:22.

Bovendien duidden Jehovah’s daden tegen de vijanden van zijn volk destijds profetisch op zijn komende oordelen. Daarom wordt zijn ’strijd van de grote dag’ Armageddon genoemd (Richt. 5:19; Ps. 83:1-19; Openb. 16:14, 16). Toen Christus Jezus kwam maakte hij definitief een einde aan al het gebruik van vleselijke wapens door Gods dienstknechten, door onomwonden te zeggen: „Allen die het zwaard opnemen, zullen door het zwaard vergaan” (Matth. 26:52, NW). Zijn volgelingen nemen deel aan een geestelijke oorlog, terwijl zij het zwaard des geestes, Gods Woord, gebruiken en geen vleselijke wapens (2 Kor. 10:3, 4; Ef. 6:12-17, NW). Geduldig wachten zij op Jehovah, dat hij wraak zal voltrekken. — Zef. 3:8; Rom. 12:19.

Alhoewel datgene wat in het voorgaande is gezegd, sommigen mag krenken, laat toch worden opgemerkt dat wij niet kunnen verwachten tot de waarheid te geraken wanneer wij ons geloof laten besturen door onze gevoelens in plaats van door ons verstand. Gods Woord zegt: „Komt nu, en laten wij tezamen verstandelijk spreken” (Jes. 1:18, KJ). Dat betekent vergelijkingen te maken, de feiten en de argumenten die worden voorgelegd, rustig en objectief te overwegen, en vervolgens bereid te zijn de kosten te betalen, want de waarheid zal iets kosten. Daarom wordt ons de raad gegeven: „Koop de waarheid, en verkoop ze niet.” — Spr. 23:23.

[Voetnoten]

a De indeling die hier wordt gegeven, is gebaseerd op de Engelse vertaling van de Qorʼaan.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen