Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w98 1/3 blz. 20-24
  • Dankbaar voor een duurzaam christelijk erfgoed

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Dankbaar voor een duurzaam christelijk erfgoed
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1998
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • Vaders ijver voor de bijbelse waarheid
  • De uitdaging van de oorlogsjaren
  • Gereed om een antwoord te geven
  • Een onverwachte uitnodiging
  • Zendingstoewijzingen
  • Veranderingen in toewijzing
  • Werk in Nigeria
  • Door onze hoop geschraagd
  • Jehovah gaf ons kracht in oorlog en in vrede
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk (studie-uitgave) 2024
  • Jehovah is mijn toevlucht en sterkte
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2000
  • De beloningen van het dienen van één Meester
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1980
  • Het getrouwe voorbeeld van mijn vader
    Ontwaakt! 1993
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1998
w98 1/3 blz. 20-24

Dankbaar voor een duurzaam christelijk erfgoed

ZOALS VERTELD DOOR GWEN GOOCH

Op school zong ik een lied met de woorden ’de Grote Jehovah, die troont in zijn luister’. Ik vroeg me vaak af: ’Wie is deze Jehovah?’

MIJN grootouders waren godvrezend. In het begin van deze eeuw sloten zij zich aan bij de Bijbelonderzoekers, zoals Jehovah’s Getuigen destijds werden genoemd. Mijn vader was een succesvol zakenman maar gaf het christelijke erfgoed dat hij had ontvangen, aanvankelijk niet aan zijn drie kinderen door.

Pas toen Vader mijn broer, Douglas, mijn zus, Anne, en mij de brochures Zijne Werken en Wie is God? gaf, kwam ik te weten dat Jehovah de naam is van de ware God (Psalm 83:18). Ik was enthousiast! Maar wat had Vaders belangstelling opnieuw aangewakkerd?

In 1938, toen Vader zag dat de natiën zich opmaakten om oorlog te voeren, besefte hij dat er meer dan menselijke krachtsinspanningen nodig zouden zijn om de wereldproblemen op te lossen. Grootmoeder gaf hem het boek Vijanden, uitgegeven door Jehovah’s Getuigen. Door dit boek te lezen, kwam hij te weten dat Satan de Duivel de werkelijke vijand van de mensheid is en dat alleen Gods koninkrijk wereldvrede kan brengen.a — Daniël 2:44; 2 Korinthiërs 4:4.

Toen de oorlog naderbij kwam, begon ons gezin in de Koninkrijkszaal van Jehovah’s Getuigen in Wood Green, in het noorden van Londen, de vergaderingen bij te wonen. In juni 1939 gingen wij naar het nabijgelegen Alexandra Palace, om de openbare lezing „Heerschappij en vrede” te horen, die door Joseph F. Rutherford, de toenmalige president van het Wachttorengenootschap, werd uitgesproken. Rutherfords lezing in Madison Square Garden in New York werd via radiotelefonische verbindingen naar Londen en andere grote steden uitgezonden. Wij konden de lezing zo duidelijk horen dat toen een rumoerige menigte in New York de rust verstoorde, ik om mij heen keek om te zien of het in onze zaal gebeurde!

Vaders ijver voor de bijbelse waarheid

Vader stond erop dat ons hele gezin elke zaterdagavond voor bijbelstudie bijeenwas. Onze studie was gebaseerd op het bijbelse onderwerp in De Wachttoren dat de volgende dag besproken zou worden. Welk een indruk deze studies maakten, blijkt wel uit het feit dat het verslag over Jozua en de belegering van de stad Ai, dat in The Watchtower van 1 mei 1939 (Nederlandse uitgave van juli 1939) werd besproken, mij nog steeds helder voor de geest staat. Dat verslag intrigeerde mij zo, dat ik alle verwijzingen ernaar in mijn eigen bijbel opsloeg. Ik vond dat nazoekwerk fascinerend — en dat is nog steeds het geval.

Door datgene wat wij leerden met anderen te delen, werden de bijbelse leringen in mijn hart gegrift. Op zekere dag gaf Vader mij een grammofoon met een opgenomen bijbelse toespraak, een brochure die wij voor bijbelstudie gebruikten en het adres van een bejaarde dame. Hij vroeg mij toen haar te bezoeken.

„Wat zal ik zeggen, en wat moet ik doen?”, vroeg ik.

„Alles is voorhanden”, antwoordde Vader. „Speel gewoon de grammofoonplaat, lees de vragen, laat de huisbewoonster de antwoorden lezen en lees dan de schriftplaatsen.”

Ik deed wat mij werd opgedragen, en op deze manier leerde ik een bijbelstudie te leiden. Door aldus de bijbel in mijn bediening te gebruiken, begon ik hem beter te begrijpen.

De uitdaging van de oorlogsjaren

De Tweede Wereldoorlog brak in 1939 uit, en het jaar daarop werd ik als symbool van mijn opdracht om Jehovah te dienen gedoopt. Ik was pas dertien jaar. Ik nam toen het besluit pionier te worden, zoals volle-tijddienaren worden genoemd. In 1941 ging ik van school en tijdens het congres in Leicester sloot ik mij bij Douglas in de volle-tijdprediking aan.

Het daaropvolgende jaar werd Vader wegens zijn gewetensbezwaren tegen oorlogvoering gevangengezet. Wij kinderen kwamen Moeder te hulp en stonden haar bij om in die moeilijke oorlogstijd het huishouden draaiende te houden. Vader was nauwelijks uit de gevangenis ontslagen of Douglas werd opgeroepen voor militaire dienst. Een plaatselijke krantekop luidde: „Waarom een zoon net als zijn vader voor de gevangenis koos”. Dit leidde tot een goed getuigenis, omdat de gelegenheid werd geschapen uit te leggen waarom ware christenen geen aandeel hebben aan het doden van hun medemensen. — Johannes 13:35; 1 Johannes 3:10-12.

In die oorlogsjaren waren veel Getuigen in de volle-tijddienst geregeld bij ons te gast, en hun opbouwende, op de bijbel gebaseerde gesprekken lieten een blijvende indruk achter. Tot deze getrouwe christelijke broeders behoorden John Barr en Albert Schroeder, die nu leden van het Besturende Lichaam van Jehovah’s Getuigen zijn. Mijn ouders waren werkelijk gastvrij, en zij leerden ons dit eveneens te zijn. — Hebreeën 13:2.

Gereed om een antwoord te geven

Niet lang nadat ik met pionieren was begonnen, ontmoette ik Hilda in de van-huis-tot-huisbediening. Ze zei boos: „Mijn man is aan het front om voor mensen als jullie te vechten! Waarom doe je niet iets om de oorlog te steunen?”

„Wat weet u eigenlijk van wat ik doe?”, vroeg ik. „Weet u waarom ik naar u toe ben gekomen?”

„Oké,” antwoordde zij, „kom dan maar binnen om mij dat te vertellen.”

Ik kon uitleggen dat wij werkelijke hoop gaven aan mensen die leden onder de verschrikkelijke dingen die er werden gedaan — vaak in naam van God. Hilda luisterde met waardering, en zij werd de eerste bijbelstudent met wie ik geregeld studeerde. Op het ogenblik is zij al meer dan 55 jaar een actieve Getuige.

Aan het einde van de oorlog ontving ik een nieuwe pionierstoewijzing in Dorchester, een stad in Zuidwest-Engeland. Het was de eerste keer dat ik van huis weg was. Onze kleine gemeente vergaderde in een restaurant, een zestiende-eeuws gebouwtje dat „Het oude theehuis” heette. Voor al onze vergaderingen moesten wij de tafels en stoelen verzetten. Het was een heel verschil met de Koninkrijkszaal die ik gewend was. Maar toch genoten wij van hetzelfde geestelijke voedsel en dezelfde liefdevolle omgang met christelijke broeders en zusters.

Mijn ouders verhuisden intussen naar Tunbridge Wells, ten zuiden van Londen. Ik ging weer thuis wonen, zodat Vader, Anne en ik samen konden pionieren. Onze gemeente groeide al snel uit van twaalf tot zeventig Getuigen, en daarom werd ons gezin gevraagd naar Brighton, aan de zuidkust, te verhuizen, waar de behoefte aan Koninkrijksverkondigers groter was. Velen sloten zich ijverig bij ons pioniersgezin in de prediking aan en wij ervoeren dat Jehovah ons werk rijkelijk zegende. De ene gemeente groeide al gauw uit tot drie!

Een onverwachte uitnodiging

In de zomer van 1950 behoorde ons gezin tot de 850 afgevaardigden uit Groot-Brittannië die het internationale „Toename der Theocratie”-congres in het Yankee Stadion in New York bijwoonden. Aan veel pioniers die van overzee naar dat congres zouden komen, was een aanvraag gestuurd voor het bijwonen van de Wachttoren-Bijbelschool Gilead, dicht bij South Lansing (New York). Douglas, Anne en ik bevonden zich onder hen! Ik kan mij nog herinneren dat ik dacht, toen ik mijn ingevulde aanvraag in de brievenbus deed: ’Nu wordt het menens! Welke richting zal mijn leven nemen?’ Toch stond mijn besluit vast: „Hier ben ik! Zend mij” (Jesaja 6:8). Ik was enthousiast toen ik een uitnodiging ontving om na het congres te blijven en samen met Douglas en Anne de zestiende klas van Gilead bij te wonen. Wij waren ons er allen wel degelijk van bewust dat wij als zendelingen naar welk deel van de wereld maar ook gezonden konden worden.

Nadat wij als gezin samen van het congres hadden genoten, brak voor onze ouders de tijd aan om naar Engeland terug te keren — alleen. Wij, hun drie kinderen, zwaaiden onze ouders uit toen zij op de Mauritania naar huis voeren. Wat was dat een emotioneel afscheid!

Zendingstoewijzingen

De zestiende klas van Gilead bestond uit 120 studenten uit alle delen van de wereld, met inbegrip van enkele die in nazi-concentratiekampen hadden geleden. Omdat onze klas Spaanse les kreeg, verwachtten wij naar een Spaanssprekend land in Zuid-Amerika gestuurd te zullen worden. Stel u onze verbazing voor toen wij op de graduatiedag te horen kregen dat Douglas aan Japan werd toegewezen en Anne en ik aan Syrië. Wij meisjes moesten dus Arabisch leren, en dit bleef het geval toen onze toewijzing in Libanon werd veranderd. Terwijl wij op ons visum wachtten, kregen wij tweemaal per week Arabische les van George Shakashiri, de zetter van het Wachttorengenootschap voor de Arabische Wachttoren.

Wat was het opwindend om naar een bijbels land te gaan waarover wij in de klas hadden geleerd! Keith en Joyce Chew, Edna Stackhouse, Olive Turner, Doreen Warburton en Doris Wood vergezelden ons daarheen. Wat werden wij een gelukkige zendelingenfamilie! Een plaatselijke Getuige bezocht ons zendelingenhuis om ons verder met de taal te helpen. Tijdens onze dagelijkse lesperiode oefenden wij een korte aanbieding, waarna wij op stap gingen en die in ons predikingswerk gebruikten.

De eerste jaren brachten wij in Tripoli door, waar een gemeente was. Joyce, Edna, Olive, Doreen, Doris, Anne en ik hielpen de echtgenotes en dochters van plaatselijke Getuigen om een aandeel te hebben aan zowel de vergaderingen als de openbare bediening. Tot op die tijd zaten onze christelijke broeders en zusters overeenkomstig de plaatselijke gewoonte op de vergaderingen niet bij elkaar, en deze christelijke zusters hadden zelden een aandeel aan de bediening van huis tot huis. Met het oog op de taal hadden wij hun hulp bij onze prediking nodig, en wij nodigden hen uit zelf een aandeel aan dit werk te hebben.

Anne en ik ontvingen vervolgens de toewijzing om het kleine groepje Getuigen in de oude stad Sidon te helpen. Niet lang daarna werd ons gevraagd naar de hoofdstad, Beiroet, te gaan. Er waren onder de Armeenssprekende gemeenschap aldaar bijbelse waarheidszaadjes gezaaid, en daarom leerden wij die taal om hen te helpen.

Veranderingen in toewijzing

Voordat ik Engeland verliet, had ik Wilfred Gooch ontmoet. Hij was een ijverige, zorgzame broeder die op Bethel in Londen had gediend. Wilf maakte deel uit van de vijftiende klas van Gilead, die tijdens het congres in het Yankee Stadion gradueerde. Zijn zendingstoewijzing was het bijkantoor van het Wachttorengenootschap in Nigeria, en wij correspondeerden een tijdlang. In 1955 bezochten wij beiden het „Zegevierend Koninkrijk”-congres in Londen, en kort daarna verloofden wij ons. Het jaar daarop trouwden wij in Ghana en sloot ik mij bij Wilf aan in zijn zendingstoewijzing in Lagos (Nigeria).

Nadat ik Anne in Libanon had achtergelaten, trouwde zij met een fijne christelijke broeder die de bijbelse waarheid in Jeruzalem had leren kennen. Mijn ouders konden onze huwelijken niet bijwonen, aangezien Douglas, Anne en ik in verschillende delen van de wereld trouwden. Toch waren zij er tevreden mee te weten dat wij allen gelukkige dienstknechten van onze God, Jehovah, waren.

Werk in Nigeria

Op het bijkantoor in Lagos kreeg ik de toewijzing de kamers van de acht leden van onze bijkantoorfamilie schoon te houden en bovendien hun maaltijden te bereiden en hun was te doen. Het leek me toe dat ik niet alleen een echtgenoot had gekregen, maar ook van de ene dag op de andere een heel gezin!

Wilf en ik leerden korte bijbelse toespraakjes in het Joruba, en wij werden voor onze krachtsinspanningen beloond. Een jonge student met wie wij in contact kwamen, heeft nu een zoon en een dochter die in de grote, uit ongeveer vierhonderd leden bestaande Bethelfamilie van Nigeria dienen.

In 1963 ontving Wilf een uitnodiging voor een speciale tien maanden durende opleidingscursus in Brooklyn (New York). Toen de cursus afgelopen was, kreeg hij onverwachts de toewijzing om naar Engeland terug te keren. Ik was in Nigeria achtergebleven en hoorde pas veertien dagen van tevoren dat ik Wilf in Londen kon ontmoeten. Ik verliet het land met gemengde gevoelens, aangezien Nigeria zo’n fijne toewijzing was geweest. Na veertien jaar in het buitenland gediend te hebben, kostte het tijd om opnieuw aan het leven in Engeland te wennen. Wij waren echter dankbaar weer dicht bij onze bejaarde ouders te zijn, zodat wij konden meehelpen voor hen te zorgen.

Door onze hoop geschraagd

Vanaf 1980 had ik het voorrecht Wilf te vergezellen wanneer hij als zoneopziener naar vele landen reisde. Ik zag er vooral naar uit Nigeria weer te bezoeken. Later gingen wij ook naar Scandinavië, West-Indië en het Midden-Oosten — met inbegrip van Libanon. Het was een bijzondere ervaring om aangename herinneringen op te halen en te zien dat degenen die ik als jonge tieners had gekend, als christelijke ouderlingen dienden.

Helaas is mijn geliefde echtgenoot in het voorjaar van 1992 gestorven. Hij was pas 69 jaar. Het was vooral een harde slag omdat het zo plotseling gebeurde. Na 35 jaar getrouwd geweest te zijn, heeft het tijd gekost om mij aan de nieuwe situatie aan te passen. Maar ik heb veel hulp en liefde ontvangen van mijn wereldwijde christelijke familie. Ik heb zoveel fijne dingen meegemaakt waarop ik kan terugzien.

Mijn beide ouders hebben een schitterend voorbeeld van christelijke rechtschapenheid gegeven. Moeder is in 1981 gestorven en vader in 1986. Douglas en Anne blijven Jehovah getrouw dienen. Douglas en zijn vrouw, Kam, zijn terug in Londen, waar zij na de zorg voor Vader zijn gebleven. Anne en haar gezin wonen in de Verenigde Staten. Wij allen hebben veel waardering voor onze door God geschonken hoop en ons christelijke erfgoed. Wij blijven ’van een wachtende houding blijk geven’ en zien uit naar de tijd dat de levenden, te zamen met hun uit de doden opgewekte geliefden, eeuwig als leden van Jehovah’s aardse gezin dienst zullen verrichten. — Klaagliederen 3:24.

[Voetnoot]

a Het levensverhaal van mijn vader, Ernest Beavor, is in The Watchtower van 15 maart 1980 (Nederlandse uitgave van 15 juni 1980) verschenen.

[Illustraties op blz. 23]

Met de klok mee vanaf links boven:

Gwen op dertienjarige leeftijd, terwijl zij een modelstudie demonstreert in de Koninkrijkszaal in Enfield

Zendelingenfamilie in Tripoli (Libanon), 1951

Gwen met haar inmiddels overleden man Wilf

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen