Herinneringen door op een knopje te drukken!
U haast u naar de plaatselijke fotozaak om die geweldige foto’s op te halen die u tijdens uw laatste vakantie gemaakt hebt. Maar wat een teleurstelling! Sommige foto’s zijn te donker, andere zijn flets of niet scherp. ’Het ligt aan het toestel!’, zegt u gefrustreerd. Maar ligt het echt aan de camera? Of ligt het aan de fotograaf?
UW BRUILOFT, adembenemend mooie plaatsen die u bezocht hebt, vrienden die verhuisd zijn, grootouders en andere verwanten, de eerste stapjes van uw kind — al die herinneringen kunnen met één klik op film worden vastgelegd. Maar wat een teleurstelling als uw foto’s maar matig zijn geworden — of helemaal mislukt zijn! Nee, een nieuwe camera is waarschijnlijk niet de oplossing. De sleutel tot succes is daarin gelegen dat u zich de grondbeginselen van de fotografie eigen maakt.
Hoe werkt een camera?
Eenvoudig gezegd is een camera een lichtdichte doos met een „oog”, een lens, waardoor licht naar binnen valt, dat gefocusseerd wordt om op de film een beeld te vormen. Het oppervlak van de film bestaat uit lichtgevoelige chemicaliën waarop de juiste hoeveelheid licht moet vallen voor een goede belichting. Te veel licht en uw foto’s zien er flets uit. Te weinig licht en uw foto’s zijn te donker.
Als u uw foto neemt, gaat de sluiter van de camera voor een fractie van een seconde open, waardoor zich op uw film een beeld kan vormen. Eén manier om de belichting van een film te regelen, is dus door te bepalen hoe lang de sluiter open blijft. Bij normaal daglicht kan de gemiddelde foto worden genomen met een sluitersnelheid van 1/125 seconde. Veel camera’s hebben een reeks van sluitersnelheden, maar in de regel moet u een zo snelle sluitertijd kiezen als het lichtniveau toelaat. Hoe langer de sluiter open is, des te groter de kans dat uw beeld onscherp wordt door een beweging van de camera. In kritieke situaties kan dit worden voorkomen door de camera op een statief te plaatsen en de sluiter met behulp van een draadontspanner of een zelfontspanner te bedienen.
Nog een manier om de belichting te regelen, is door de grootte van de lensopening (ook wel diafragma of f-stop genoemd) te wijzigen. Dit is te vergelijken met het wijd open, halfgesloten of haast dichtgeknepen houden van uw ogen. De hoeveelheid binnenvallend licht wordt hierdoor geregeld. Veel lenzen hebben een diafragmaring met verschillende waarden, of f-stops, waaruit u kunt kiezen. Hoe groter de opening, hoe meer licht erdoor valt en hoe sterker de film belicht wordt. Om de zaak voor een beginneling nog ingewikkelder te maken, de f-stops zijn omgekeerd evenredig aan de grootte van de opening. Zo staat f/2,8 voor een grote opening en f/32 voor een heel kleine. Veel camera’s zijn tegenwoordig uitgerust met een automatische belichting en ingebouwde lichtmeters die u precies vertellen hoe u de camera moet instellen. Ja, bij sommige volautomatische camera’s wordt alles automatisch voor u ingesteld. Zulke camera’s stellen zelfs het beeld voor u scherp!
Welke film moet u kiezen?
Net als in het geval van camera’s is er een steeds veranderende verscheidenheid van films verkrijgbaar. Een kleurennegatief-film wordt gebruikt om kleurenfoto’s te maken. Die kan men gemakkelijk laten rondgaan om ze te bekijken en ze kunnen betrekkelijk goedkoop bijgemaakt of vergroot worden. Nog een voordeel is dat vanwege het grote toelaatbare belichtingsgebied ervan, zelfs een slecht belicht negatief nog een aanvaardbare foto zal opleveren. Diapositief- of omkeerfilms worden gebruikt voor het maken van kleurentransparanten of dia’s. Om hiervan te genieten, zult u echter een projector en een scherm moeten kopen. Dia’s verdoezelen de fouten minder en vereisen een nauwkeuriger belichting. U kunt er echter goede afdrukken van krijgen.
Films zijn verschillend van snelheid (lichtgevoeligheid) en worden met ISO- of ASA-getallen aangeduid.a Sommige zijn maar 25 ISO, andere wel 3200 ISO. Een goede film voor algemeen gebruik zou een ISO-100-daglichtfilm zijn, omdat deze middelmatig snelle film zich prima leent voor het maken van normale opnamen bij daglicht. Een snellere ISO-400-film is geschikt voor het maken van opnamen bij weinig licht, zoals in de vroege avond, op bewolkte dagen en binnenshuis. Een algemene regel is echter: Hoe langzamer de film, des te scherper de erop afgebeelde details. Bij snelle films vertonen de vergrotingen vaak korrels.
Als u bij uw camera de filmsnelheid kunt instellen, is het heel belangrijk het juiste ISO- of ASA-getal te kiezen. En dan nu het belangrijkste punt:
Hoe een goede foto te maken
De meeste beginnelingen nemen een kiekje of schieten een plaatje. Zij richten het toestel en drukken af. Een ervaren fotograaf gunt zich wat tijd en denkt eerst na voordat hij een foto maakt. Hij stelt zijn foto samen. Het bepalen van de juiste plaats voor het object of onderwerp van uw foto wordt compositie genoemd. Nee, het is niet noodzakelijkerwijs het beste uw onderwerp precies midden op de foto te zetten. Merk op hoe een object in het hier gegeven voorbeeld (blz. 26) veel interessanter wordt als het iets uit het midden geplaatst wordt — op pakweg een derde van de boven- of zijkant van de foto. Dit wordt het toepassen van de regel van derden genoemd.
Het is ook belangrijk het onderwerp van de achtergrond te isoleren. Een rommelige of drukke achtergrond kan de aandacht van de kijker van het object afleiden. Is er een lichte muur of een andere neutrale achtergrond beschikbaar voor het maken van een portretfoto? Als er geen ideale achtergrond kan worden gevonden, stel dan een groter diafragma (een kleiner f-getal) in. Hierdoor zal uw onderwerp scherp worden afgebeeld, terwijl de achtergrond vervaagt. — Zie het voorbeeld op blz. 24.
Om zeker te zijn van een juiste belichting kunt u ook wat proefopnamen maken. Dit betekent dat als u een foto neemt met f/8 bij 1/125 seconde, u tevens opnamen kunt maken met f/5,6 en f/11 bij dezelfde snelheid. Op deze manier kunt u verschillende belichtingen uitproberen. Is daarentegen een maximale scherptediepte gewenst, experimenteer dan door de sluitertijden te verlengen of te verkorten (1/60, 1/125 en 1/250 seconde) terwijl u het diafragma constant houdt.
De lichtomstandigheden zijn ook belangrijk. Als u een heldere achtergrond hebt of fel licht achter uw object (sneeuw, een zonovergoten zee of strand), kan dit uw camera in de war brengen en onderbelichting veroorzaken. De oplossing? Stap dichter naar het object toe en meet nauwkeurig de belichting. Stap dan weer terug naar uw oorspronkelijke positie en maak uw foto met de gekozen belichtingstijd. Ervaren fotografen maken bij daglicht vaak gebruik van een invulflits die de schaduwen tengevolge van helder tegenlicht of zware overschaduwing wegneemt.
Helder zonlicht dat van boven op de te fotograferen persoon neerschijnt (of direct van achter hem komt), kan harde schaduwen onder ogen, neus en kin veroorzaken. Plaats uw onderwerp in dat geval in de schaduw of gebruik een invulflits. U kunt ook met tegenlicht of met de zon van opzij een halo-effect creëren doordat de zon het haar van de persoon doet oplichten, zolang de zon maar niet rechtstreeks in uw lens schijnt.
Elektronenflitsers hebben hun beperkingen, aangezien veel flitsers slechts over een afstand van hooguit tien meter effect hebben. Dus als u probeert een flitsopname te maken van een theaterpodium (zoals bij een christelijk congres) of van de skyline van een stad, maakt u alleen maar uw batterij leeg. Een direct op het onderwerp gerichte flitser geeft vaak schaduwen of accentueert oneffenheden in het gelaat. De oplossing? Probeer uw flitslicht (niet de lens) met een tissue of zakdoek te bedekken om overbelichte plekken te vermijden of laat de flits via een wit plafond weerkaatsen. De belichting moet dan wel worden aangepast. U kunt uw onderwerp ook voor een donkerder achtergrond plaatsen, waardoor de schaduwen zwakker worden.
Het rode-ogeneffect is nog een van de haken en ogen van flitslichtfotografie, vooral bij camera’s met een ingebouwde flitser. Als u uw camera niet van uw flitser kunt loskoppelen (zoals bij gebruik van een flitsschoen), laat uw onderwerp dan eerst in een heldere lamp kijken zodat de pupillen niet wijd opengesperd zijn als u de foto neemt. Of zorg ervoor dat het onderwerp niet recht in de lens kijkt.
Veelzeggende portretten
Een goed portret is meer dan een weergave van iemands gelaatstrekken. Het kan inzicht geven in iemands persoonlijkheid en karakter. Om zulke voortreffelijke foto’s te maken, moet u de technische kant van de fotografie beheersen. Dan kunt u zich op uw onderwerp concentreren in plaats van op uw apparatuur.
Stel uw onderwerp allereerst op zijn gemak. Gebruik een telelens zodat u een close-up kunt maken zonder met die intimiderende camera al te dichtbij te komen. Passende muziek is ontspannend. Praten is nog een manier om uw onderwerp te helpen de camera te vergeten en een natuurlijke gelaatsuitdrukking te voorschijn te toveren. Stel vragen om hem uit zijn tent te lokken en roep de emoties op die u wilt vastleggen. Als u kinderen fotografeert, maak er dan een spelletje van of vertel een verhaal. Laat hen spontaan en speels zijn. Rekwisieten kunnen er eveneens toe bijdragen dat uw onderwerp zich op zijn gemak voelt. Laat een musicus met zijn instrument poseren of een werkman met zijn gereedschap.
Een groepsfoto betekent niet noodzakelijkerwijs dat iedereen netjes op een rij moet gaan staan. Geef de groep een rekwisiet — een of twee stoelen — en rangschik iedereen daaromheen, misschien in een driehoekscompositie. Het is niet nodig dat iedereen in de camera glimlacht. Bekijk het tafereel nu zorgvuldig voordat u afdrukt. Zitten kleding en haar goed? Zijn er afleidende achtergrondelementen? Is de hoek van de camera de meest flatterende? (Een camera die iets lager geplaatst is dan het gezicht kan een lange neus korter doen lijken of een wijkende haargrens verdoezelen.) Ga nu uw gang, maak een aantal foto’s, en kies als ze ontwikkeld zijn de beste uit.
Met wat moeite — en oefening — kan uw camera u veel plezier bezorgen en u helpen geliefkoosde herinneringen te bewaren, herinneringen die zijn vastgelegd met een vaardige druk op de knop van uw fototoestel!
[Voetnoot]
a ISO is de afkorting van International Standards Organization; ASA van American Standards Association. In delen van Europa wordt ook DIN (Deutsche Industrie Norm) gebruikt. Een film die wordt aangeduid met ISO 100/21 is ASA 100 of 21 DIN.
[Kader op blz. 26]
Enkele manieren om teleurstellingen te vermijden
1. Lees de instructies voor uw camera zorgvuldig door en volg ze op.
2. Vergewis u ervan dat u de juiste filmsnelheid hebt ingesteld.
3. Vergewis u ervan dat u niet uw vingers of de lenskap voor de lens en de flitser houdt.
4. Stel uw beeld samen en begrens het door van positie te veranderen of een zoomlens te gebruiken.
5. Houd de camera stil en druk af.
[Illustraties op blz. 24]
Een groter diafragma (lager f-getal) isoleert de bloem van haar achtergrond; bij het kleinere diafragma blijven object én achtergrond scherp
[Illustraties op blz. 25]
Een invulflits verhelpt de donkere schaduwen op de bovenste foto
[Illustratie op blz. 26]
Bij één methode, „de regel van derden”, wordt het object uit het midden van de foto vandaan gehouden