Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • ad blz. 982-983
  • Libanon

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Libanon
  • Hulp tot begrip van de bijbel
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • ZINNEBEELDIG GEBRUIK
  • Libanon
    Inzicht in de Schrift, Deel 2
  • Libanongebergte
    Verklarende woordenlijst
  • De „boom” waarvan de val de wereld schokt
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1977
  • De majestueuze ceders van de Libanon
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1976
Meer weergeven
Hulp tot begrip van de bijbel
ad blz. 982-983

LIBANON

(Li̱banon) [wit].

Over het algemeen de aanduiding voor de westelijke van de twee bergketens die het Libanongebergte vormen. De naam is wellicht te danken aan de lichte kleur van de kalkstenen rotsen en toppen of aan het feit dat de hogere hellingen het grootste deel van het jaar met sneeuw bedekt zijn (Jer. 18:14). De Libanonketen strekt zich zo’n 155 km van het N.N.O. naar het Z.Z.W. langs de Middellandse Zee uit en loopt ongeveer 105 km parallel met de Anti Libanon. De twee bergketens zijn gescheiden door een langgerekt, vruchtbaar dal (Coele-Syrië of El-Beka), waarvan de breedte varieert van 10 tot 16 km (Joz. 11:17; 12:7). Door dit dal stroomt de Orontes naar het N., terwijl de Litani of Leontes (waarvan de benedenloop Nahr el-Kasimije heet) naar het Z. stroomt en dan rond het zuidelijke uiteinde van de Libanonketen naar het W. stroomt. De Nahr el-Kebir (Eleutheris) stroomt langs het noordelijke uiteinde van de Libanonketen.

Enkele uitzonderingen daargelaten rijst het voorgebergte van de Libanonketen bijna direct uit de Middellandse Zee op, zodat er slechts een smalle kustvlakte overblijft. De toppen van deze bergketen zijn gemiddeld zo’n 1800 tot 2100 m hoog, met twee pieken die daar nog ca. 900 m boven uitsteken. Zowel de oostelijke als de westelijke hellingen van de Libanon zijn steil.

Het gebergte zelf bestaat uit een onderste laag van harde kalksteen, dan een laag van gele en rode zandsteen (hier en daar afgewisseld met laagjes kalksteen) en tot slot weer een laag kalksteen. De oostelijke hellingen zijn tamelijk kaal en daar komen praktisch geen noemenswaardige stromen voor. De goed bewaterde westelijke hellingen daarentegen worden door talrijke stromen en ravijnen doorsneden. (Vergelijk Hooglied 4:15.) Op de terrassen van de lagere westelijke hellingen gedijen koren, wijngaarden, boomgaarden en moerbei-, walnoot- en olijfbomen. (Vergelijk Hosea 14:5-7.) Dennen doen het goed op de vruchtbare grond van de zandsteenlaag en op grotere hoogten vindt men nog wat kleine bosjes van de majestueuze ceders die in de oudheid de hele bergketen bedekten en waarvan het hout voor verscheidene doeleinden werd gebruikt (1 Kon. 6:9; Hoogl. 3:9; Ezech. 27:5; zie CEDER). De es, de cipres en de jeneverboom zijn ook inheems op de Libanon (1 Kon. 5:6-8; 2 Kon. 19:23; Jes. 60:13). Tot de dieren die dit gebied bewonen, behoren jakhalzen, gazellen, hyena’s, wolven en beren. In oude tijden was de bebossing dichter en het wild talrijker; zelfs leeuwen en luipaarden huisden er (Hoogl. 4:8; Jes. 40:16). Mogelijk verstond men onder de „geur van de Libanon” de geur van zijn grote wouden. — Hoogl. 4:11.

Het gebied van de Libanon werd door de Israëlieten onder Jozua niet veroverd maar werd de noordwestgrens van het land (Deut. 1:7; 3:25; 11:24; Joz. 1:4; 9:1). De heidense bewoners van deze streek dienden echter om Israëls getrouwheid jegens Jehovah op de proef te stellen (Recht. 3:3, 4). Eeuwen later behoorde een deel van de Libanon tot het rechtsgebied van koning Salomo en verrichtte hij er bouwwerkzaamheden (1 Kon. 9:17-19; 2 Kron. 8:5, 6). Mogelijk omvatte een van zijn bouwprojecten ook „de Libanontoren, die uitziet op Damaskus” (Hoogl. 7:4; volgens sommigen wordt daarmee echter een van de toppen van de Libanon bedoeld). In die tijd beheerste Hiram, de koning van Tyrus, een ander deel van de Libanon, vanwaar hij Salomo stammen van ceder- en jeneverbomen leverde. — 1 Kon. 5:7-14.

ZINNEBEELDIG GEBRUIK

Op veel plaatsen in de Schrift wordt de Libanon vermeld in verband met zijn vruchtbaarheid (Ps. 72:16; Jes. 35:2) en zijn weelderige wouden, vooral zijn majestueuze ceders (Ps. 29:5). Vaak wordt de Libanon in figuurlijke zin genoemd. Hij wordt afgebeeld alsof hij zich schaamt, alsof hij meevoelt met het land Juda dat door de Assyrische strijdkrachten gewelddadig geplunderd was (Jes. 33:1, 9). Het Assyrische leger zelf zou echter door rampspoed worden getroffen, het zou geveld worden als bomen van de Libanon (Jes. 10:24-26, 33, 34). De rampzalige gevolgen van Jehovah’s oordeel worden vergeleken met het verwelken van de bloesem van de Libanon (Nah. 1:4). In een herstellingsprofetie wordt er echter op gezinspeeld dat het woud van de Libanon in een vruchtbare boomgaard wordt veranderd, waarmee een complete ommekeer wordt gekenschetst. — Jes. 29:17, 18.

Bij monde van Jeremia zei Jehovah „betreffende het huis van de koning van Juda: ’Gij zijt mij als Gilead, het hoofd van de Libanon’” (Jer. 22:6). Met het „huis” blijkt het hele paleiscomplex bedoeld te worden (Jer. 22:1, 5). Het paleis, dat op een hoogte gelegen was, had een verheven, prachtige ligging, net als de Libanon. Bovendien was bij de bouw van de verschillende koninklijke gebouwen daar, ruimschoots gebruik gemaakt van cederhout (1 Kon. 7:2-12). Koning Jojakim, die de in Jeremia 22:6 opgetekende woorden hoorde, had zelf zijn luxueuze paleis met cederhout laten betimmeren (Jer. 22:13-15). Daardoor leek het paleisgebied op een magnifiek woud van cederhouten gebouwen en kon het met recht vergeleken worden met de Libanon en het dichtbeboste Gilead. Jehovah waarschuwde Juda dat als koning Jojakim, zijn dienaren en het volk geen gerechtigheid oefenden, het huis „tot niets dan een verwoeste plaats” zou worden (Jer. 22:1-5) en degenen die op de figuurlijke Libanon (in Jeruzalem) woonden, „genesteld in de ceders”, door rampspoed getroffen zouden worden. — Jer. 22:23; zie ook Ezechiël 17:2, 3.

Zo blijkt ook de wens van de Assyrische koning Sanherib om „de hoogte van berglandschappen [te] bestijgen, de meest afgelegen streken van de Libanon”, en ’zijn hoog oprijzende ceders om te hakken’, te duiden op zijn plannen met betrekking tot Jeruzalem (Jes. 37:21-24). De profetische woorden betreffende het de Libanon aangedane geweld (Hab. 2:17) kunnen betrekking hebben op de rampspoed die Jeruzalem nog zou treffen. Of misschien moeten ze letterlijk opgevat worden als een zinspeling op de ontbossing van de Libanon als gevolg van door oorlogen aangerichte verwoestingen. — Vergelijk Jesaja 14:5-8.

Zacharia’s profetie (10:10) duidde op de tijd dat Jehovah zijn volk naar het land Gilead en de Libanon zou terugbrengen. In dit geval kan het zijn dat met de Libanon het gebied ten W. van de Jordaan bedoeld wordt, daar Gilead het land ten O. van de Jordaan aanduidt.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen