De volle-tijddienst — een glorierijke schat
„Want waar uw schat is, zal ook uw hart zijn.” — Matth. 6:21, NW.
1. Wat dienen wij in aanmerking te nemen wanneer wij een schat aan een onderzoek onderwerpen? Waarom?
IS EEN handvol graan waardevoller dan een handvol diamanten? Geeft u de voorkeur aan een glas water boven een glas paarlen? Stelt u een fles zuurstof meer op prijs dan een fles robijnen? Wij kunnen deze vragen noch met ja noch met neen beantwoorden, omdat de waarde wordt bepaald door de omstandigheden waarin men verkeert. Voor iemand die in een geïsoleerd en afgelegen gedeelte van de aarde honger lijdt, zal een handvol graan meer betekenen dan een handvol diamanten. Iemand die in een gloeiende woestijn van dorst versmacht, zal een glas paarlen afwijzen voor een glas water. En iemand die een longontsteking heeft en naar adem snakt, zal een fles zuurstof meer op prijs stellen dan een fles robijnen. In elk dier gevallen verschilt de waardebepaling van de normale, daar het om het leven gaat. Het leven is meer waard dan kostbare edelstenen; want zou men geen leven bezitten, dan zou men zich in zo iets niet kunnen verheugen. Gaan wij derhalve een schat aan een onderzoek onderwerpen, dan dienen wij in aanmerking te nemen waarom hij zoveel waard is dat wij ons hart er aan zouden verpanden.
2, 3. (a) Waarom zal een verstandig mens zijn hart niet aan stoffelijke schatten verpanden? (b) Waaraan verpandt hij zijn hart, en waarom dient men hiervan op juiste wijze de waarde te bepalen?
2 Zonder twijfel zijn de kostbare edelstenen die de Schepper ter verheuging van de mens in de aardkorst liet voorkomen, begerenswaardige schatten. Doch voedsel, water en lucht — elementen welke voor het in leven blijven noodzakelijk zijn — zijn dit ook en de liefderijke Schepper heeft de mens die eveneens geschonken. Maar dienen wij ons hart te verpanden aan het verwerven van materiële schatten, terwijl ze ons slechts een tijdelijke vreugde bezorgen? Dienen de noden, de begeerten en de genoegens van het vlees zo hoog te worden geschat dat wij slechts daarom leven, dat die ons levensdoel worden? Zou het niet veel praktischer zijn iets na te streven waardoor men eeuwig leven kan verwerven.
DE LEVENGEVER DIENEN
3 Daar Jehovah God de Schepper van de vele aardse schatten en de Gever van eeuwig leven is, zal een verstandig persoon zijn hart aan Zijn dienst verpanden. Duurzame vreugde en ware bevrediging is het deel van wie al hun tijd besteden aan het dienen van deze grote liefderijke Gever van elke goede en volmaakte gave. Deze dienst is een glorierijke schat welke de vele andere schatten verre te boven gaat, waaraan men zijn hart verpand zou kunnen hebben, omdat hij tot eeuwig leven kan leiden. Het is daarom uitermate belangrijk dat men hem naar waarde weet te schatten, dat men hem in de juiste verhouding beziet, dat men begrijpt waarom hij van onschatbare waarde is. Doordat men er een nauwkeurige kennis van verwerft, zal men de voor Jehovah’s schepselen benodigde en de Hem aangename geestesgesteldheid ontwikkelen ten opzichte van de dienst.
4. Waartoe heeft God levende, met verstand begaafde schepselen geschapen?
4 Jehovah ging volgens een vast omlijnd plan te werk toen hij ontelbare eeuwen geleden een aanvang maakte met het scheppen van levende, met verstand begaafde schepselen. Hij schiep ze niet opdat hij maar gezelschap zou hebben, want hij was niet eenzaam; hij was zich zelf genoeg en was van niemand anders afhankelijk. Waarom is hij dan met scheppen begonnen? Omdat hij behagen schiep in het scheppen en hij anderen in zijn goedheid, gezelschap en wijsheid wilde laten delen. Hij verlangde er naar het leven op onzelfzuchtige wijze met anderen te delen, en daarom omringde hij zich met honderden miljoenen machtige geestelijke schepselen die zich direct in zijn stralende heerlijkheid konden verheugen. Het lag in zijn bedoeling dat zij hem voortdurend zouden dienen en zich getrouw zouden kwijten van de hun door hem toegewezen taken. Hun werd aldus de glorierijke schat van de volle-tijd-dienst gegeven, en geheel hun tijd zouden zij zijn naam eren en verheerlijken, van zijn goedheid en liefde genieten, en de van hem afkomstige wijsheid in zich opnemen. Als de bron van wijsheid, zijn zijn gedachten kostbaar en voor zijn schepselen van onschatbare waarde. „Hoe kostelijk zijn mij uw gedachten, o God, hoe overweldigend is haar getal.” „O de diepte van Gods rijkdommen, wijsheid en kennis! Hoe ondoorgrondelijk zijn zijn oordelen en hoe onnaspeurlijk zijn zijn wegen!” — Ps. 139:17, NBG; Rom. 11:33, NW.
5. Hoe beschouwden de engelen de volle-tijd-dienst van de Schepper?
5 De engelen dienden vol vreugde de belangen van hun liefderijke Schepper op de verschillende hun toegewezen plaatsen. Zij maakten zich niet van hun taak af als was ze ondergeschikt aan persoonlijke belangen. Neen, hun onverdeelde aandacht en al hun energie en bekwaamheden gingen naar de dienst van de grote Soeverein van het universum. Iets belangrijkers bestond er niet voor hen. De boodschappers draalden geen ogenblik op hun zending. Zij hielden zich niet op de achtergrond noch toonden zij ook maar in het minst dat zij niet geneigd waren een toewijzing te aanvaarden. Het was hun een lust Jehovah’s wil te doen, het was hun hartewens. Het was hun lust en leven al hun tijd aan zijn dienst te besteden.
6. Welke speciale taken kreeg Jehovah’s eerste schepping toegewezen?
6 De eerste geestelijke schepping kreeg vele speciale taken, waartoe ook het scheppen van de hemelse legerscharen behoorde. Deze machtige Zoon van God gebruikte vol vreugde al zijn kracht om zich van deze taak te kwijten en schiep er behagen in al zijn tijd te besteden aan het dienen van zijn God en Vader. Daar hij tot Jehovah’s speciale woordvoerder werd aangesteld, werd hij „Het Woord” genoemd. In Johannes 1:1-3 (NW) staat over hem geschreven: „Oorspronkelijk was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was een god. Dit was oorspronkelijk bij God. Alles is door zijn bemiddeling ontstaan, en afgescheiden van hem is zelfs niet één ding ontstaan.” En vervolgens vertelt de apostel Paulus ons: „Hij is het beeld van de onzichtbare God, de eerstgeborene der gehele schepping, want door zijn bemiddeling werd al het andere in de hemelen en op de aarde geschapen, het zichtbare en het onzichtbare.” — Kol. 1:15, 16, NW.
7, 8. (a) Hoe bezag hij de volle-tijd-dienst? (b) Werd hij ontmoedigd wanneer hij gedurende lange tijd aan één bepaalde toewijzing moest werken?
7 Hij aanvaardde vol blijdschap elke hem door God gegeven toewijzing. Hij was niet de opvatting toegedaan dat de volle-tijd-dienst in één bepaald gedeelte van het universum een glorierijke schat was en in een ander deel iets ongewensts. Het maakte hem geen verschil welke dienst hem werd toegewezen zolang hij zijn God en Vader maar van nut kon zijn. Zijn houding werd in Psalm 40:9 (NBG) prachtig onder woorden gebracht: „Ik heb lust om uw wil te doen, mijn God, uw wet is in mijn binnenste.” Zijn gehele lange loopbaan in de volle-tijd-dienst door heeft hij deze zelfde nederige houding en bereidwilligheid tot dienen aan de dag gelegd. Bij een bepaalde gelegenheid zeide hij: „Ik zoek niet mijn eigen wil maar de wil van hem die mij heeft gezonden” (Joh. 5:30, NW). Van het allereerste begin af bezag hij dit reeds zo. Alle andere schepselen zouden er daarom goed aan doen zijn voorbeeld te volgen.
8 Toen Jehovah zich voornam het stoffelijke universum voort te brengen en een der stoffelijke lichamen tot een paradijsachtig tehuis voor met verstand begaafde, stoffelijke schepselen te maken, werd het Woord aangewezen om dit voornemen te verwezenlijken. En met de door Jehovah God verschafte leidraad en de door hem geschonken kracht maakte hij er een aanvang mee het stoffelijke te scheppen. Alhoewel het zeer veel tijd kostte de aarde te formeren en ze bewoonbaar te maken, verloor het Woord toch zijn belangstelling niet voor zijn werk. Hoewel hij miljarden jaren lang aan dezelfde toewijzing moest werken, liet hij zich er niet door ontmoedigen noch greep hij het aan als de reden om met werken op te houden. Hij bleef getrouw tot de voltooiing toe aan het werk.
9. Wat bewees hij door zich getrouw van zijn toewijzing te kwijten, en wat viel hem daardoor ten deel?
9 Door deze getrouwe dienst bewees hij zijn betrouwbaarheid en daarom kreeg hij andere toewijzingen. Een er van was ongetwijfeld de opdracht, de Israëlieten uit de Egyptische slavernij te bevrijden. Op hem rustte de verantwoordelijkheid hen overdag door een wolkkolom te leiden en ’s nachts door een vuurkolom. En klaarblijkelijk heeft deze geliefde Zoon van de Allerhoogste toen het volk Israël bij de voet van de berg Horeb was aangekomen, de goddelijke wet via Mozes aan hen overgebracht. In Daniël 12:1 staat over deze machtige geest-Zoon, Michaël genaamd, geschreven, dat hij ’die grote vorst is, die voor de kinderen uws volks staat.’ Stellig is de engel die hen heeft geleid, hun getrouw Gods instructies heeft doorgegeven en heeft gestraft wanneer zij de goddelijke Wet niet nakwamen, dezelfde als de vorst die voor Gods uitverkoren volk zou staan.a
10. Wat was de moeilijkste toewijzing voor de eniggeboren Zoon, en hoe reageerde hij hierop?
10 De moeilijkste toewijzing ontving het Woord toen Jehovah hem zijn hemelse leven als een glorierijk geestelijk schepsel liet afleggen en hem op aarde als mens de volle-tijd-dienst liet opnemen. Alhoewel de Zoon door deze toewijzing lager dan de engelen werd gemaakt en hij dientengevolge op aarde een offerandelijke dood zou sterven, greep hij dit niet aan als een aanleiding om de toewijzing te verwerpen. Nederig stemde hij er in toe aan het door de grote Soeverein verlangde te voldoen. Derhalve staat er in Filippenzen 2:5-8 (NW) geschreven: „Bewaar de geestestoestand in u welke ook Christus Jezus had, die, hoewel hij in Gods gedaante bestond, geen wederrechtelijke toeëigening overwoog, namelijk, dat hij gelijk aan God zou zijn. Neen, hij ontledigde zich en heeft de gedaante van een slaaf aangenomen en is in de gelijkenis van mensen verschenen. Meer nog, toen hij zich in de gedaante bevond als een mens, heeft hij zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, de dood aan een martelpaal.” Alhoewel Gods eniggeboren Zoon in deze speciale toewijzing met beproevingen en ontberingen te kampen had, dacht hij er geen ogenblik aan om de volle-tijd-dienst van zijn hemelse Vader op te geven en vaarwel te zeggen. Hij hechtte aan deze dienst meer waarde dan aan zijn persoonlijke gevoelens, zijn persoonlijke gemak en zelfs zijn leven.
11, 12. (a) Hechtte Christus de juiste waarde aan de schat van de volle-tijd-dienst? (b) Wat heeft hij door zijn handelingen aangetoond?
11 Christus hechtte, ongeacht in welke omstandigheden hij ook verkeerde, altijd de juiste waarde aan de glorierijke schat van de volle-tijd-dienst. Veranderden de omstandigheden, dan hechtte hij er toch nog evenveel waarde aan, wat niet het geval is met hen die hun hart aan stoffelijke bezittingen hebben verpand. Hij wist dat hij het zelfs niet in overweging behoefde te nemen de waarde van zijns Vaders dienst te vergelijken met de luxe en het gerief dezer wereld, zelfs niet met de levensbehoeften. Hij zeide eens: „Mijn voedsel is de wil te doen van hem die mij heeft gezonden, en zijn werk te voleindigen” (Joh. 4:34, NW). Hij verwierp de rijkdommen, eer en macht dezer gehele wereld en gaf de voorkeur aan Jehovah’s dienst (Matth. 4:8-10, NW). Het enige waarin hij belang stelde, was, deze toewijzing evenals de andere te volbrengen. Deze godvruchtige dienst was voor hem van veel grotere waarde, aangezien hij daardoor Jehovah’s goedkeuring en eeuwig leven kon verkrijgen.
12 Het door deze geliefde Zoon gestelde voorbeeld van godvruchtige dienst is ongetwijfeld het prachtigste dat door enig schepsel nagevolgd kan worden. Zowel zijn miljarden jaren getrouwe volle-tijd-dienst en nederige bereidwilligheid, elke aan hem gegeven toewijzing te aanvaarden en ten uitvoer te brengen, als de onder beproevingen aan de dag gelegde volharding, getuigen er van welk een diepgevoelde liefde hij voor de Vader bezat. In hem hebben wij een schitterend voorbeeld hoe de schat van de volle-tijd-dienst gewaardeerd dient te worden, en er wordt zeer goed door toegelicht hoe wij aan die schat de juiste waarde dienen te hechten.
VERSCHILLENDE DIENSTEN
13. (a) Kan deze schat des dienstes slechts op één manier worden verricht? (b) Waaruit bestond Noachs dienst?
13 Het voorrecht Jehovah God al hun tijd te dienen, werd aan verschillende schepselen gegeven en zij hebben het op verschillende manieren gedaan. Wij hebben reeds vernomen dat de eniggeboren Zoon op meer dan een manier dienst heeft verricht, en uit de verslagen over de getrouwe, op aarde geleefd hebbende volle-tijd-dienaren, blijkt dat dit met hen eveneens het geval is geweest. Niet allen hebben op dezelfde manier gediend. Noachs toewijzing bijvoorbeeld was, een waarschuwingsgetuigenis te laten weerklinken over het rampspoedige einde dat over de antediluviaanse wereld zou komen en bovendien moest hij een ark bouwen opdat de door God aangewezen menselijke en dierlijke schepselen daarin behouden zouden blijven. Aldus moest Noach Jehovah dienen. Deze allerbelangrijkste dienst kon hij niet ondergeschikt maken aan persoonlijke ondernemingen en belangen. Daar zijn hart warm klopte voor de volle-tijd-dienst van zijn Schepper, kweet hij zich tot het einde toe getrouw van zijn toewijzing.
14. Hoe had Mozes alle reden om ontmoedigd te zijn?
14 Hetzelfde kan van Mozes gezegd worden, die het schapen hoeden opgaf om al zijn tijd te besteden aan het dienen van Jehovah. Ook hij hield onwrikbaar aan die dienst vast, alleen verschilde de manier waarop hij diende van die van Noach, daar zijn toewijzing inhield, Jehovah’s belangen in verband met de natie Israël te behartigen. Het bleek een zeer moeilijke toewijzing te zijn, daar het volk steeds weer klaagde en hardnekkig en opstandig was. Alhoewel dit hem bij verschillende gelegenheden zeer ontmoedigde, liep hij niet van de op hem als leider gelegde verantwoordelijkheden weg, zodat iemand anders met dezelfde problemen verder kon worstelen. Wanneer hij was opgehouden en weggelopen zou dit hebben betekend dat hij de schat van de volle-tijd-dienst had opgegeven. Mozes gaf er evenwel de voorkeur aan de last te dragen, hij bleef dus aan zijn werk alhoewel hij af en toe ontmoedigd was. Hij had een warm hart voor de dienst van zijn God. — Hebr. 3:2, 5.
15. (a) Welk erfdeel ontvingen de levieten? (b) In welk opzicht verschilde hun diensttoewijzing?
15 De stam Levi verrichtte weer een andere vorm van volle-tijd-dienst. Deze stam werd speciaal voor de tempeldienst van de twaalf stammen Israëls afgezonderd. Hun toewijzing omvatte, al hun aandacht te besteden aan het nakomen van de verschillende plichten in verband met de door de natie beoefende aanbidding. Zij moesten derhalve voortdurend in of in verband met de tabernakel dienst verrichten. Deze schat van voor God verrichte volle-tijd-dienst zou hun erfdeel zijn, zoals in Deuteronomium 10:9 (NW) wordt uiteengezet: „Daarom heeft Levi geen deel en erfenis met zijn broeders ontvangen. Jehovah is zijn erfdeel, zoals Jehovah, uw God, tot hem had gezegd.” Stellig was hun erfdeel veel groter dan het land dat de twaalf stammen hadden ontvangen.
16, 17. (a) Hadden de profeten reden ontmoedigd te worden? (b) Weet u enkele voorbeelden van hen die ondanks ontmoediging de volle-tijd-dienst niet opgaven?
16 Later treffen wij nog een andere vorm van volle-tijd-dienst aan, toen Jehovah profeten verwekte om hen waarschuwingen te laten bekendmaken aan de eigenzinnige natie Israël. Ondanks de beschimpingen welke hun naar het hoofd werden geworpen, hebben zij dit getrouw gedaan. „Broeders, neemt als een voorbeeld van het verduren van kwaad en het oefenen van geduld de profeten, die in de naam van Jehovah hebben gesproken. Ziet! wij verklaren hen die hebben volhard, gelukkig” (Jak. 5:10, 11, NW; 2 Kron. 36:16). Alhoewel men hen dus niet goed ontving en er alle reden was om ontmoedigd te zijn, hielden zij er toch niet mee op. Wat zou nog ontmoedigender kunnen zijn dan te weten dat de mensen nog voor u begon te spreken, niet zouden luisteren? Jeremia had daartegen te strijden. God zeide hem: „Ook zult gij al deze woorden tot hen spreken, maar zij zullen naar u niet horen; gij zult wel tot hen roepen, maar zij zullen u niet antwoorden” (Jer. 7:27). Wat zou u doen wanneer u in deze tijd in een zelfde situatie kwam te verkeren? Zou u, wanneer u voordat u met spreken begon, wist dat uw krachtsinspanningen vruchteloos zouden zijn, het opgeven? Zou u niet langer al uw tijd besteden aan het dienen van Jehovah, omdat u wist dat uw arbeid tevergeefs was? Of zou u die schat stevig vasthouden en evenals Jeremia uw opdracht vervullen? In de bijbel wordt te kennen gegeven dat alle naar de natie Israël gestuurde profeten min of meer in deze situatie verkeerden. „Van den dag aan dat uwe vaderen uit Egypteland togen tot op dezen dag toe, heb ik onophoudelijk mijne knechten, de profeten, tot hen gezonden; maar zij hebben naar mij niet gehoord en hun oor niet geneigd, doch zij hebben hunnen nek verhard, meer dan hunne vaderen” (Jer. 7:25, 26, OB). De profeten hechtten dus de juiste waarde aan de schat van godvruchtige dienst en daarom hielden zij er aan vast ondanks zulke ontmoedigende omstandigheden. Ondanks de houding der mensen veranderde hun waardebepaling niet.
17 Zelfs toen Elia dacht dat hij de enige in geheel Israël was die Jehovah’s aanbidding niet de rug had toegekeerd, dacht hij er geen ogenblik aan zijn profetentoewijzing terug te geven. Hij kweet zich er getrouw van totdat Jehovah hem wegnam. Evenals andere getrouwe profeten handhaafde hij onder de grootste en kritiekste beproevingen en ontmoedigende omstandigheden zijn rechtschapenheid jegens Jehovah God. Doch ondanks al zijn beproevingen en zijn bij tijd en wijle ontmoedigde geest, bleef hij toch steeds een diepe waardering behouden voor de kostbare schat van de volle-tijd-dienst. — 1 Kon. 19:2, 4, 9, 10.
18. Hoe besteedde David al zijn tijd aan de dienst?
18 Koning David bezat zo’n zelfde waardering voor Jehovah’s dienst. Hij besteedde al zijn tijd aan de dienst als de door God aangestelde koning voor de natie Israël. Dit was zijn toewijzing, welke dus geheel verschilde van wat de profeten opgedragen kregen. Hem viel als een over Gods uitverkoren volk gezalfde koning de onderscheiding te beurt een vertegenwoordiger te zijn van de soevereine macht van de grote Regeerder van het universum, waarom er gezegd kan worden dat hij op de troon van Jehovah zat. In 1 Kronieken 29:23 wordt deze uitdrukking met betrekking tot Davids zoon Salomo gebruikt, toen deze voor de tweede maal tot koning werd gekroond. Bij die gelegenheid ging de schat van de volle-tijd-dienst als theocratische koning van David over op Salomo, maar deze bleef er, in tegenstelling met zijn vader David niet zijn hele leven de juiste waarde aan hechten en zijn juiste waardering er voor verdween.
19. Hoe beschouwde David de schat van de volle-tijd-dienst, en wat was zijn verlangen?
19 Niets bezorgde David echter grotere vreugde dan de belangen van zijn God te dienen. Eens sprak hij het verlangen uit alle dagen zijns levens in het huis van Jehovah te wonen (Ps. 27:4). Duidelijk openbaarde hij dus wat er in zijn hart leefde. Hij had slechts één verlangen, in Jehovah’s dienst werkzaam te zijn. Diep in zijn hart koesterde hij de vurige wens dat Jehovah onder de natiën geloofd en de wonderbaarlijke werken van de Schepper overal bekendgemaakt zouden worden. Dit verlangen wordt prachtig vertolkt in de dankbetuigingen welke hij Jehovah toebracht toen de ark naar Jeruzalem werd vervoerd en in de naast zijn paleis daarvoor gereedgemaakte tent werd geplaatst. Hier beschikken wij over de diep uit het hart opwellende uitingen van iemand die volledig aan Gods dienst was toegewijd en deze als de kostbaarste aller schatten bezag. Als volgt begon David zijn dank onder woorden te brengen: „Brengt dank aan Jehovah, roept zijn naam aan, maakt zijn daden bekend onder de volken! Bezingt hem, maakt muziek voor hem, spreekt van al zijn wonderbaarlijke daden” (1 Kron. 16:8, 9, NW). Eerst een aanzienlijke tijd later voerde de Grotere David dit bekendmaken van Jehovah’s daden en het spreken over zijn wonderbaarlijke werken in als een nieuwe vorm van dienst.
DE KONINKRIJKSBEDIENING
20, 21. Welke nieuwe manier van volle-tijd-dienst voor Jehovah werd door Christus ingevoerd?
20 Tot nog toe hebben wij besproken hoe men zich de eeuwen door op verschillende wijzen in de schat van de volle-tijd-dienst heeft verheugd. Al naar gelang van de hun door God gegeven toewijzing hebben gelovige mensen op verschillende manieren hun dienst ten uitvoer gebracht. Maar met de komst van de Grotere David, Christus Jezus, werd er een nieuwe vorm van volle-tijd-dienst ingevoerd, namelijk, datgene waarover David had gesproken — het bekendmaken van Jehovah’s daden onder de mensen in de wereld. De tijd was aangebroken waarin het goede nieuws van Jehovah’s koninkrijk aangekondigd zou worden. Op passende wijze begon Degene die tot de Koning van het Koninkrijk was gezalfd, met dit nieuwe werk.
21 Dit was een nieuwe toewijzing voor Gods eniggeboren Zoon. Dertig jaren voordat hij tot Koning werd gezalfd, werd hij als een volmaakt mens aan Maria geboren, doordat zijn levenskracht uit de hemelen naar de schoot van Maria werd overgebracht; op dertigjarige leeftijd dus voerde hij als de gezalfde Koning deze nieuwe manier in waarop de Schepper gediend moest worden. Opdat de anderen zouden weten hoe zij deze dienst moesten verrichten, stelde Christus het voorbeeld door van plaats tot plaats te gaan en het goede nieuws van het Koninkrijk en de wonderbaarlijke daden van God te prediken. Hier stond men aan het begin van een ongeëvenaard onderwijzingswerk, waarbij personen die zich de gave van het eeuwige leven waardig zouden tonen, werden bijeenvergaderd (Joh. 17:3). Christus besteedde al zijn tijd aan deze toewijzing en voltooide ze, evenals elke andere van de Vader ontvangen toewijzing.
22. (a) Welke verandering onderging de Koninkrijksbediening met betrekking tot de schat van de volle-tijd-dienst? (b) Hoe reageerden sommigen op de uitnodiging deze schat tot de hunne te maken?
22 Vóór Christus’ tijd was de schat van de volle-tijd-dienst tot slechts enkele personen beperkt, maar hierin kwam verandering toen de Koninkrijksbediening werd ingevoerd. Later kwamen mensen uit alle natiën voor deze schat in aanmerking, iedereen kon hem in bezit krijgen. Johannes en zijn medevisser Andreas waren de eersten die de dienst in deze nieuwe vorm opnamen; duizenden zouden nog volgen. Toen Jezus hun en later Petrus deze schat aanbood, aanvaardden zij die zonder aarzelen, evenals Jakobus, de broer van Johannes. Hierover zegt Mattheüs 4:18-22 (NW): „Toen hij langs de zee van Galilea wandelde, zag hij twee broers, Simon, die ’Petrus’ wordt genoemd, en Andreas, zijn broer, een visnet in de zee neerlaten, want zij waren vissers. En hij zeide tot hen: ’Komt achter mij, en ik zal u vissers van mensen maken.’ Onmiddellijk lieten zij de netten liggen en volgden hem. Verder gaande van daar zag hij nog twee broers, Jakobus, de zoon van Zebedeüs, en Johannes, zijn broer, in de boot met Zebedeüs, hun vader, terwijl zij hun netten herstelden, en hij riep hen. Onmiddellijk verlieten zij de boot en hun vader en volgden hem.” Overeenkomstig zijn belofte onderrichtte Christus hen en maakte hen vissers van mensen. Zij besteedden van toen af al hun tijd en energie aan het bekendmaken van de luisterrijke voornemens van Jehovah God.
23. Hoe bezag Paulus de volle-tijd-dienst?
23 De apostel Paulus was ten deze wel een zeer sprekend voorbeeld. Hij gaf zich geheel aan de bediening. Alhoewel hij vele zware beproevingen doormaakte, dacht hij er geen ogenblik aan met de volle-tijd-dienst op te houden. Over enkele van zijn ervaringen staat in 2 Korinthe 11:24-27 (NW) geschreven: „Van de joden heb ik vijfmaal veertig slagen min één ontvangen, driemaal werd ik met roeden geslagen, eenmaal werd ik gestenigd, driemaal heb ik schipbreuk geleden, een nacht en een dag heb ik doorgebracht op zee; dikwijls op reis, in gevaren van rivieren, in gevaren van struikrovers, in gevaren van mijn eigen geslacht, in gevaren van de natiën, in gevaren in de stad, in gevaren in de woestijn, in gevaren op zee, in gevaren onder valse broeders, in arbeid en zwoegen, dikwijls in slapeloze nachten, in honger en dorst, vele malen in onthouding van voedsel, in koude en naaktheid.” Iemand die de waarde van de schat van de volle-tijd-dienst niet op juiste wijze weet te bepalen, zou dit goede redenen hebben geacht om er mede op te houden. Doch Paulus handelde niet zo. Deze schat was hem te dierbaar dat hij ook maar zulk een gedachte zou koesteren. Moeilijkheden en beschimpingen konden hem er niet toe brengen deze schat prijs te geven. Evenmin liet hij toe dat de waarde welke hij aan de volle-tijd-dienst hechtte, werd veranderd door de aantrekkingskracht van stoffelijk gerief, financiële zekerheid of kostbare edelstenen. Alles wat de wereld in stoffelijk opzicht bood, beschouwde hij als een verlies vergeleken bij de bediening en haar levengevende waarheden. Hierover zeide hij: „Daarom acht ik ook alles verlies wegens de alles overtreffende waarde van de kennis van Christus Jezus, mijn Heer. Wegens hem heb ik het verlies van alles aanvaard en ik beschouw ze als een hoop vuil” (Fil. 3:8, NW). Paulus beschouwde dus dat wat deze wereld bood en waaraan de mensen hun hart hadden verpand, als vuil vergeleken bij de schat welke hij in de hem door God gegeven volle-tijd-Koninkrijksbediening had.
24. Welke verstandige handelwijze dient een persoon te volgen?
24 Vindt u het ook niet dwaas uw hart te verpanden aan een hoop vuil en dit tot uw levensdoel te maken? Is het niet zeer onbezonnen zo iets tot uw schat te maken? Is het, daar de aan diamanten, paarlen en robijnen gehechte waarde geheel wordt bepaald door de omstandigheden waarin men verkeert, niet veel verstandiger uw hart te zetten op een nimmer van waarde veranderende schat? Een schat welke eeuwig leven kan betekenen? Jezus zeide eens: „Want waar uw schat is, zal ook uw hart zijn” (Matth. 6:21, NW). Waar is dus uw hart? Waar zíjn hart is, bij de glorierijke schat van de volle-tijd-dienst?
[Voetnoten]
a Zie het boek „New Heavens and a New Earth”, de bladzijden 26-30, §10-15.