Protestantisme’s tweelingpositie
IN HET huis van het protestantisme bevindt zich een tweeling waarvan men op ’t ogenblik het gehuil hoort. De tweeling ligt in de wieg — de ene baby is Amerika, de andere Europa. In Amerika hebben de luide klachten van de toonaangevende kerkleiders onthuld dat de religieuze opleving slechts voos is. Te veel vrede-des-geestes-zoekers en materialisten, zeggen de geestelijken. Deken Liston Pope aan de „Yale Divinity School” zei ronduit: „Er is in Amerika in het geheel geen grote religieuze opleving, en dat wat men er algemeen onder verstaat zal er waarschijnlijk niet komen ook. . . . De omvang van het aantal kerkleden . . . dient ons niet voor de toestand waarin de wereld thans verkeert te verblinden.”
Nu is de andere baby van de tweeling ook beginnen te huilen. Door de recente publikatie van het boek The New Ordeal of Christianity van Paul Hutchinson, werd de toestand van het Europese protestantisme nog eens onderstreept. Vooral de Amerikaan staat verbaasd wanneer hij leest over „het gevoel van hulpeloosheid en wanhoop waarvan het grootste gedeelte van het Europese protestantisme van deze tijd zozeer doortrokken is.” Schrijver Hutchinson zag de volgende feiten onder de ogen:
„Thans hebben wij miljoenen — vooral onder industriearbeiders en de opgroeiende jeugd — die onverschillig tegenover de kerken staan, zo zij ze niet verachten. Een opzienbarend doch onomstotelijk feit in verband met de Europese landen die eeuwenlang protestantse bolwerken zijn geweest — zoals Engeland, Schotland, Nederland en de Scandinavische landen — is het wel bijna volledig ophouden van georganiseerde arbeid in de kerken en het snel teruglopende aantal jonge mensen dat iets meer dan de passiefste belangstelling voor protestantse kerkactiviteiten opbrengt.”
In het boek worden de Europese landen afzonderlijk besproken en het vermeldt dat in vele daarvan „de opgang welke het communisme sinds de oorlog heeft gemaakt, de protestantse kerken op haar grondvesten heeft doen schudden.”
„Het opvallendste in verband met de protestantse kerken in het Engeland van tegenwoordig is,” zo zegt het boek, „dat de meeste er van leeg zijn.” De schrijver vestigt er de aandacht op hoe geschokt Billy Graham was toen hij in Engeland de lege kerkbanken ontdekte. Heeft de kruistocht van Graham de zaken een keer gegeven? „Zijn vergaderingen in Engeland en Schotland,” zo schreef Hutchinson, „hebben er geen verandering in gebracht. De toestand is in Schotland zo mogelijk zelfs nog treuriger dan in Engeland, en in Scandinavië is het schrikbarend.”
De toestand van het protestantisme in Scandinavië is als volgt: „Niet alleen hebben de georganiseerde werkers daar geen contact meer met de kerken, doch ook met de meeste andere elementen in de Scandinavische bevolkingsgroepen . . . heeft men geen voeling meer.” De redacteur van een groot dagblad in Stockholm vertelde de schrijver: „De kerk is in Zweden eenvoudig een eerbiedwaardig oud monument. Wij houden haar om historische en sentimentele redenen nog in stand. Het speelt in het Zweedse leven niet langer een belangrijke rol meer. Indien u in deze tijd de Zweedse religie wilt bestuderen, dan kunt u beter naar de Verenigde Staten teruggaan.”
In de Verenigde Staten blijven de kerkleiders over hun eigen toestand jammerklachten aanheffen. „Veel van onze thans aan de gang zijnde religieuze opleving,” zo verklaarde de presbyteriaanse predikant John E. Burkhart, „is niets meer dan geestelijke aspirine. Het kost niet veel, doet niet veel, brengt niet veel schade toe en is niet veel waard.”