Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w58 1/11 blz. 663-670
  • Het gebed een kostbare, liefderijke voorziening

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Het gebed een kostbare, liefderijke voorziening
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1958
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • GODS KANAAL ERKENNEN
  • OVEREENKOMSTIG GODS WIL
  • PERSOONLIJKE ZAKEN
  • OM GODS ZEGEN BIDDEN EN DIENOVEREENKOMSTIG HANDELEN
  • GEBED EN LIEFDE
  • Hoe te bidden om door God verhoord te worden
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1969
  • Wees standvastig in het gebed
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1975
  • Uw gebeden laten zien wie u bent
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1959
  • Nader dicht tot God door het gebed
    Wat leert de bijbel echt?
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1958
w58 1/11 blz. 663-670

Het gebed een kostbare, liefderijke voorziening

„Wordt over niets verontrust, maar laten bij alles uw smekingen door gebed en smeekbeden tezamen met dankzegging bij God bekend worden.” — Fil. 4:6.

1. Waardoor wordt een bijzonder licht geworpen op de wonderbaarlijke aard van het gebed?

WANNEER wij er eens even bij stilstaan wat voor een voorziening het gebed is, vervult de wonderbaarlijke aard er van ons met groot ontzag. Hoe opgetogen was men toen er op 10 januari 1946 na uitgebreide voorbereidingen via radarsignalen voor het eerst contact met de maan werd verkregen! Toen kwam er „na verloop van 2,38 à 2,72 sec., overeenkomend met de afstand maan-aarde van 355.500 tot 407.000 km” op aarde een uiterst zwakke echo terug. ’s Mensen radarstralen mogen de maan nu wel met de snelheid van het licht bereiken, maar wat is dit vergeleken met onze gebeden, die in een oogwenk helemaal tot de troon van Jehovah gaan, welke — ver boven het stoffelijke universum verheven — ontelbare lichtjaren ver weg moet zijn! Hoe eenvoudig kan men via het gebed met Jehovah in contact treden!

2. Wat is de eerste voorwaarde voor een gebed, en in welke twee opzichten?

2 Dit wonder kan echter alleen geschieden wanneer wij tot de ene ware en levende God, Jehovah, bidden (Ex. 6:3, vs. 2, SV; Jes. 46:9). Gebeden welke worden opgezonden aan goden welke alleen in ’s mensen geest bestaan, zullen nimmer verhoord worden. Dat ondervonden de Baälpriesters in Elia’s tijd tot hun grote ergernis (1 Kon. 18:26-29; Ps. 115:4-8). Het allereerste vereiste voor gebed is derhalve geloof. „Zonder geloof [is het] onmogelijk zijn welbehagen te winnen, want wie God nadert, moet geloven dat hij bestaat en de beloner wordt van wie hem ernstig zoeken.” Let wel, wij moeten niet alleen geloven dat God bestaat maar ook dat hij degenen die hem ernstig zoeken zal belonen, dat hij onze gebeden zal verhoren. Hierop legt ook Jakobus de nadruk: „Hij blijve . . . vragen in geloof, in het geheel niet twijfelend, want wie twijfelt, is gelijk een golf der zee die door de wind gedreven en op- en neergewaaid wordt. Want die mens mene niet dat hij iets van Jehovah zal ontvangen.” Jezus gaf het aldus te kennen: „Zo gij een geloof hebt ter grootte van een mosterdzaadje, . . . zal [niets] u onmogelijk zijn.” — Hebr. 11:6; Jak. 1:6, 7; Matth. 17:20.

3. (a) Welke voorbeelden in Gods Woord geven te kennen dat hij gebeden verhoort? (b) Welk hedendaags voorbeeld bezitten wij?

3 Bezitten wij dan geen gedegen basis voor zulk een geloof? Kan God niet „overvloedig veel meer . . . doen dan al waarom wij vragen of waarvan wij ons een denkbeeld vormen”? Daar hij ons liefheeft, kunnen wij er ten volste van overtuigd zijn dat hij ons evenzeer wil als kan helpen. Hoe verschilt hij hierin van de onvolmaakte mens, die dit maar al te vaak wel wil maar niet kan, of, wanneer hij het wel kan, niet wil. Ja, „indien gij, hoewel gij goddeloos zijt, goede gaven aan uw kinderen weet te geven, hoeveel te meer zal uw Vader in de hemelen het goede geven aan wie hem er om vragen?” Heeft God Elia’s gebed niet verhoord toen hij tegenover de 450 Baälprofeten stond, en Hizkia’s gebed toen Sanheribs leger Jeruzalem bedreigde, en de gebeden ten behoeve van Petrus, toen die door Herodes Agrippa werd gevangengenomen? De voorspoed van de Nieuwe-Wereldmaatschappij van Jehovah’s getuigen ondanks alle belemmeringen bewijst dat Jehovah God thans evenzeer gebeden kan en wil verhoren als in het verleden. Wij begrijpen wellicht niet altijd op welke wijze hij dit thans doet, maar wij weten wel dat hij hierbij gebruik maakt van zijn uit onzichtbare en zichtbare schepselen bestaande organisatie, zijn Woord en zijn heilige geest of werkzame kracht. — Ef. 3:20; Matth. 7:11; 1 Kon. 18:36-38; 2 Kon. 19:19, 35; Hand. 12:5, 7.

GODS KANAAL ERKENNEN

4. Via wie moeten wij in het gebed tot God komen en waarom werd deze voorwaarde klaarblijkelijk niet in Jezus’ modelgebed opgenomen?

4 Opdat onze gebeden God zullen bereiken, moeten wij voorts de door hem aangegeven weg erkennen, want Jehovah is een God van orde. Als de grote Soeverein van het universum staat hij zijn onderdanen niet toe zo maar naar eigen willekeur tot hem te komen, vooral niet wanneer zij vanwege hun zonden zijn vijanden zijn. Wij moeten zijn kanaal erkennen om als het ware bij hem in audiëntie ontvangen te worden. Sinds de lente van 33 n. Chr. is Christus Jezus dat kanaal. Hij heeft dit zelf te kennen gegeven: „Niemand komt tot de Vader dan door mij.” Alhoewel velen denken dat zij God via Maria of andere zogenaamde heiligen bereiken, vergissen zij zich daarbij deerlijk, want waar wij ook maar in Gods Woord kijken, nergens lezen wij dat er een verzoek via een hunner werd opgezonden, noch lezen wij dat hiertoe een gebod werd uitgevaardigd. „Er is één middelaar tussen God en de mensen, een mens Christus Jezus, die zichzelf voor allen als een overeenkomstig rantsoen heeft gegeven.” Dat kan nu wel zo zijn, zo zal u misschien zeggen, maar waarom nam Jezus dit vereiste dan niet op in het modelgebed dat hij zijn discipelen heeft gegeven? Ongetwijfeld omdat hij, toen hij hun dat gebed gaf, zijn getrouwheid nog niet ten volle had bewezen. Tegen het einde van zijn bediening had hij ’het werk voleindigd dat zijn Vader hem had opgedragen’ en derhalve kon hij toen zeggen: „Wanneer gij de Vader iets vraagt, zal hij het u in mijn naam geven. Tot nog toe hebt gij niets in mijn naam gevraagd. Vraagt en gij zult ontvangen, opdat uw vreugde volledig gemaakt moge worden.” — Joh. 14:6; 1 Tim. 2:5, 6; Joh. 17:4; 16:23, 24.

5. Welke geestesgesteldheid dienen wij in het gebed aan de dag te leggen, en waarom?

5 Opdat onze gebeden God zullen bereiken, moeten ze in alle oprechtheid worden opgezonden. Zij die slechts bidden „om door de mensen gezien te worden” bidden tevergeefs, want God haat huichelaars. Hij luistert slechts naar wie „met geest en waarheid” tot hem bidden. Slechts „het gebed van de oprechten is hem een genoegen,” want zij „zullen zijn aangezicht zien.” Ook wij moeten nederig tot God komen. Gezien zijn grandeur en onze onbeduidendheid is trots wel allerminst gepast. Wanneer wij met onze verzoeken tot God komen, komen wij bovendien als bedelaars en niet als klanten. Wij kunnen het met God niet op een accoordje gooien, want wij hebben niets aan te bieden. Zeer terecht wijst God derhalve hooghartigen af en schenkt hij de nederigen onverdiende goedgunstigheid. — Matth. 6:5; Joh. 4:24; Spr. 15:8; Ps. 11:7; 1 Petr. 5:5.

6. Wat valt er te zeggen over onze fysieke houding tijdens het gebed, en wat kan er evenwel ten gunste van een knielende houding worden gezegd?

6 Terloops zij opgemerkt dat het handen-vouwen en het aannemen van een zogenaamd vrome houding bij het gebed in de Schrift nergens ondersteuning vindt. Uit Gods Woord blijkt dat het er niet op aan komt hoe wij fysiek tot hem komen. Wanneer wij in stilte een gebed tot hem richten is het echter aanbevelenswaardig daarbij te knielen, daar wij hierdoor geholpen zullen worden de juiste nederige geestesgesteldheid waarmee wij tot onze Maker moeten komen, te verkrijgen (Ps. 95:6; Dan. 6:10, vs. 11, SV; Luk. 22:41; Ef. 3:14). Het knielen bevordert ook het concentratievermogen. Wanneer wij in bed liggen, dwaalt onze geest bij het gebed zo gauw af of doezelen wij weg. Daarom heeft Paulus ons ongetwijfeld de raad gegeven niet alleen ’in het gebed te volharden’ maar er ’waakzaam bij te blijven, onder dankzegging.’ — Kol. 4:2.

OVEREENKOMSTIG GODS WIL

7-10. (a) Waarmee moeten gebeden om verhoord te worden in overeenstemming zijn? (b) Door welke schriftuurlijke voorbeelden wordt dit geïllustreerd? (c) Welke les kunnen wij hieruit leren?

7 Opdat God onze gebeden zal verhoren, moeten wij ons verder overeenkomstig zijn wil tot hem wenden. Jezus leerde ons bidden „Uw wil geschiede, gelijk in de hemel, alzo ook op aarde,” en bad zelf „Niet gelijk ik wil, maar gelijk gij wilt.” De apostel Johannes vestigt de aandacht op dezelfde voorwaarde: „Ongeacht wat wij overeenkomstig zijn wil vragen, [hij] hoort [ons].” Die voorwaarde is zo logisch en voor de hand liggend, dat het vreemd aandoet dat de meeste mensen haar bij het gebed over het hoofd zien. Toch is het ook weer niet zo vreemd, wanneer wij bemerken hoe zelfzuchtig en onverstandig de meeste gebeden zijn. Moet aan Gods voornemens niet de voorrang verleend worden? Zij zijn immers veel belangrijker dan alle eventuele persoonlijke zaken? Zijn menselijke gebeden bovendien niet vaak tegenstrijdig, zoals bijvoorbeeld in oorlogstijd, wanneer beide partijen om de overwinning bidden? Ook al is God alwetend en almachtig, tegenstrijdige gebeden kan hij niet verhoren. — Matth. 6:10; 26:39; 1 Joh. 5:14.

8 Let eens op hoe dit beginsel opging in Mozes’ leven. Toen hij Jehovah aanriep ten tijde dat Farao en zijn legers de Israëlieten hadden ingesloten, bewerkte God een wonder door de Rode Zee te splijten omdat dat gebed in overeenstemming was met Jehovah’s voornemen om zich een naam te maken en zijn volk uit de Egyptische slavernij te bevrijden. Toen de natie Israël het verdiende verdelgd te worden omdat zij het gouden kalf hadden gemaakt en later weer omdat zij in opstand waren gekomen nadat zij het verslag van de ontrouwe verspieders hadden gehoord, spaarde Jehovah de Israëlieten desondanks eveneens, omdat Mozes op grond van Zijn naam en Zijn verbond met hun voorvaders, ten behoeve van hen had gepleit. Jehovah heeft ook bij andere gelegenheden naar Mozes’ gebeden ten behoeve van zijn volk geluisterd en die verhoord. — Ex. 14:15-28; 32:7-14; Num. 11:1, 2; 12:1-15; 14:11-20; 21:5-9.

9 Toen Mozes echter bad om het Beloofde Land te mogen betreden, werd dit niet verhoord. Mozes had het recht hierop verloren, omdat hij had toegelaten dat de ’morrende Israëlieten hem zo verbitterden, dat hij te Meriba overhaast sprak en handelde,’ en Jehovah veranderde niet van gedachte. Alhoewel Mozes Jehovah loofde en voor zijn goedheid dankte en bleef bedelen, „Laat mij toch naar de overzijde trekken en het goede land aan de overzijde van de Jordaan, dat mooie berggebied en de Libanon, zien,” bad Mozes tevergeefs. In plaats dat zijn wens werd ingewilligd, werd hij bestraft met de woorden, „Thans is het genoeg! Spreek nooit meer met mij over deze zaak.” Blijkbaar had Mozes Jehovah’s lankmoedigheid tot het einde toe op de proef gesteld. Hij voerde zuiver sentimentele redenen aan, want voor het ten uitvoer brengen van Jehovah’s voornemens was het helemaal niet noodzakelijk dat hij in het Beloofde Land aanwezig was. Jozua was immers aangewezen om het volk te leiden? — Ps. 106:32, 33; Deut. 3:24-28.

10 Wij kunnen uit Mozes’ ervaring enkele ernstige lessen leren. Zo is het waarschijnlijker dat onze verzoeken verhoord worden wanneer wij Jehovah’s naam er bij betrekken. Verder stemt het tot nadenken dat Jehovah in het geheel niet door sentimentaliteit van zijn stuk wordt gebracht, maar zich bij zijn handelingen door wijsheid, gerechtigheid en liefde laat leiden. Het modelgebed dat Jezus ons heeft gegeven, helpt ons af te zien van al dergelijke egocentrische sentimentaliteit, want in dit gebed komen de belangrijkste zaken op de eerste plaats. Wat komt dan wel op de eerste plaats? „Onze Vader in de hemelen, uw naam worde geheiligd. Uw koninkrijk kome. Uw wil geschiede, gelijk in de hemel, alzo ook op aarde.” Wanneer wij de universele zege der rechtvaardigheid ter rechtvaardiging van Jehovah’s naam en soevereiniteit in onze gebeden de eerste plaats toekennen, zal dit een hulp voor ons zijn dit ook in het leven van alle dag te doen. — Matth. 6:9, 10.

PERSOONLIJKE ZAKEN

11. Uit welke schriftuurplaatsen blijkt dat het gepast is in onze gebeden persoonlijke zaken ter sprake te brengen?

11 Dat het ook juist is om — alhoewel dit op de tweede plaats komt — in verband met persoonlijke aangelegenheden op geestelijk en stoffelijk gebied te bidden, blijkt eveneens uit de Schrift, want daarin staat: „Wordt over niets verontrust, maar laten bij alles uw smekingen door gebed en smeekbeden tezamen met dankzegging bij God bekend worden.” En: ’Werpt al uw bezorgdheid op hem, want hij zorgt voor u.’ Wat ons ook belang inboezemt, waarmee wij ook bezig zijn of wat ons maar bezwaart, dit alles kunnen wij in gebed aan God voorleggen, of het nu van geestelijke of fysieke aard is. ’Spreek er met Vader over!’ Wanneer wij van die last bevrijd zijn, moeten wij er niet meer over piekeren, maar geloven dat „God al zijn werken doet samenwerken voor het welzijn van degenen die God liefhebben.” — Fil. 4:6; 1 Petr. 5:7; Rom. 8:28.

12, 13. Waarom mogen wij bidden, zoals uit de Schrift blijkt?

12 Er kan in dit opzicht terecht worden gezegd dat hetgeen waarom wij bidden een graadmeter is voor onze geestelijke rijpheid. Wanneer wij Jehovah „exclusieve toewijding” geven en „eerst het koninkrijk en zijn rechtvaardigheid” zoeken, zullen de persoonlijke zaken waarom wij bidden voornamelijk van geestelijke aard en derhalve allerwaarschijnlijkst ook in overeenstemming met Gods wil zijn. Een der dingen waarom wij mogen en dienen te bidden, is, dat wij een steeds grotere mate van Gods heilige geest of werkzame kracht mogen ontvangen. God zal dit graag verhoren, zoals Jezus ons in Lukas 11:13 toont. Een andere gave welke God vrijgevig schenkt aan al wie daarom vraagt, is wijsheid. Ook daarom dienen wij te bidden (Jak. 1:5). Wij dienen evenals David altijd te bidden: „Leer mij uw wil te doen, want gij zijt mijn God.” Wij kunnen tevergeefs vragen of God, een beproeving van ons wegneemt, maar wij zullen niet tevergeefs om wijsheid en kracht vragen om er het hoofd aan te bieden en te volharden. Dat ervoer Paulus, want nadat hij God tot driemaal toe tevergeefs had verzocht een pijnlijke „doorn in het vlees” weg te nemen, troostte God hem aldus: „Mijn onverdiende goedgunstigheid is voldoende voor u; want mijn kracht wordt in zwakheid volmaakt.” — Ps. 143:10; 2 Kor. 12:7-10.

13 Daar ’onze moeder ons in zonde heeft ontvangen,’ moeten wij voortdurend bidden, „Vergeef ons onze zonden,” daarbij pleitend op grond van Christus’ offer, zoals reeds is opgemerkt. „Indien wij onze zonden belijden: hij is getrouw en rechtvaardig om ons onze zonden te vergeven en ons van alle onrechtvaardigheid te reinigen.” Met het oog hierop is het dwaas om de last van schuldbesef vanwege onze zonden te blijven dragen, wanneer wij er van verlost kunnen worden door te bidden en ons voor te nemen het in de toekomst beter te doen! — Ps. 51:5, vs. 7, SV; Luk. 11:4; 1 Joh. 1:9.

14. Betreffende wie dienen wij volgens 1 Timotheüs 2:1, 2 te bidden, en waarom?

14 Ook stemt het overeen met Gods wil ten aanzien van ons dat wij bidden „betreffende alle soorten van mensen, betreffende koningen en allen die een hoge positie bekleden, opdat wij mogen voortgaan een kalm en rustig leven te leiden met volledige godvruchtige toewijding en ernst.” Niet dat wij moeten bidden dat dezen zich ondanks hun eigen geestesgesteldheid tot Jehovah’s reine aanbidding moeten bekeren, maar alleen dat zij onze prediking niet zullen tegenstaan. Zulke gebeden zijn daarom niet zelfzuchtig. Dit omvat ook verzoeken dat Gods wil gedaan zal worden in hangende rechtszaken of bij rechtszittingen. — 1 Tim. 2:1, 2.a

15. Om welke stoffelijke zaken mogen wij bidden?

15 Dat wij ook voor stoffelijke zaken mogen bidden, gaf Jezus te kennen door het volgende verzoek in het modelgebed op te nemen, „Geef ons heden ons brood voor vandaag.” Geen luxe, meer dan wij nodig hebben, vragen wij, maar wij stellen ons met „voedsel en kleding” tevreden. Zo lezen wij elders: „Twee dingen heb ik u gevraagd. Onthoud ze mij niet voor mijn dood. Houd onwaarheid en leugenachtige woorden verre van mij. Geef mij noch armoe noch rijkdom. Laat mij het mij voorgeschreven voedsel verteren, opdat ik niet te vol zal zijn en [u] werkelijk verloochene, zeggende: ’Wie is Jehovah?’ en niet tot armoe vervalle en werkelijk stele en de naam van mijn God aantaste.” Merk echter tevens op dat het stoffelijke ook hier weer ondergeschikt wordt gemaakt aan het geestelijke! — Matth. 6:11; 1 Tim. 6:8; Spr. 30:7-9.

OM GODS ZEGEN BIDDEN EN DIENOVEREENKOMSTIG HANDELEN

16, 17. (a) Wat blijkt uit Nehemia’s ervaring ten aanzien van de dingen waarom wij dienen te bidden? (b) Hoe toont Paulus aan dat hij hierover net zo dacht?

16 Voorts moeten wij Jehovah altijd vragen onze krachtsinspanningen te zegenen, want tenzij Jehovah het huis bouwt en de stad bewaakt, bouwen en waken wij tevergeefs (Ps. 127:1). Nehemia was een van Jehovah’s dienstknechten die deze waarheid besefte. Wat deed Nehemia het eerst toen koning Artaxerxes hem vroeg wat hij wenste? „Terstond bad ik tot de Gods des hemels.” Jehovah God beantwoordde zijn gebed onmiddellijk. In een oogwenk had het Jehovah’s troon bereikt, en het miste zijn uitwerking niet, want de koning willigde zijn gehele verzoek in zodat Nehemia zijn liefste hartewens in vervulling zag gaan: Jeruzalems muren werden ondanks gewelddadige tegenstand in slechts tweeënvijftig dagen herbouwd. — Neh. 2:1-8; 6:15.

17 De apostel Paulus was ook doordrongen van deze waarheid. Herhaaldelijk legt hij in zijn brieven de nadruk op het gebed en meermalen vermeldt hij het. Hij steunde niet op zijn natuurlijke begaafdheden of op zijn bovennatuurlijke vermogens om het gewenste resultaat te verkrijgen. Hij wist dat alles groeide door Gods zegen en niet doordat Paulus had geplant of Apollos had natgemaakt. Hij besloot al zijn veertien brieven in feite met een gebed dat Gods onverdiende goedgunstigheid op hen aan wie hij schreef, mocht rusten (1 Thess. 5:28). Dit blijkt ook duidelijk uit de herhaalde malen dat hij de verschillende gemeenten vraagt voor hem en zijn werk te bidden, zoals toen hij schreef: „Ten slotte, broeders, houdt aan in het gebed voor ons, opdat het woord van Jehovah snel vooruitgang moge blijven maken en verheerlijkt moge worden, net als het dit al in u wordt.” Wanneer de talentvolle apostel Paulus al erkende dat Gods zegen voor zijn evangeliebediening onontbeerlijk was, hoeveel te meer dienen wij dit dan wel niet te doen! — 2 Thess. 3:1; Ef. 6:18-20.

18, 19. Welke verplichtingen nemen wij op ons door te bidden?

18 Wanneer wij bidden dat Jehovah onze krachtsinspanningen zal zegenen, houdt dit natuurlijk in dat wij van onze zijde al het mogelijke hiertoe doen. Wanneer wij zouden bidden zonder dienovereenkomstig te handelen, zouden wij huichelaars zijn. God zal niet datgene voor ons doen wat wij zelf kunnen doen. Wij kunnen alleen dan hopen te oogsten wanneer wij ’niet ophouden goed te doen.’ Alhoewel „God . . . wasdom geeft,” moeten wij niet vergeten dat God geen wasdom had kunnen geven wanneer Paulus niet eerst had geplant en Apollos had natgemaakt. Evenmin kunnen wij verwachten dat God onze gebeden verhoort wanneer onze handelingen strijdig zijn met hetgeen waarom wij bidden. Hoe kan God ons gebed „Breng ons niet in verzoeking” verhoren wanneer wij ons er niet om bekommeren ’rechte paden voor onze voeten te maken’ of erger nog, opzettelijk de verleiding opzoeken? Wat die woorden van Jezus ook precies mogen betekenen, één ding is zeker: ze geven te kennen dat wij een handelwijze moeten volgen waardoor wij verleidingen mijden. Waar wij dus ook om vragen — wijsheid, heilige geest, vrede, geestelijke voorspoed, ons brood voor vandaag — wij verplichten ons er door ons gebed toe van onze zijde het onze te doen. — Gal. 6:9; 1 Kor. 3:7; Matth. 6:13; Hebr. 12:13.

19 Een ander aspect van dit beginsel van consequent-zijn, is, dat wij, voor zover het in ons vermogen ligt, moeten handelen zoals wij God vragen te handelen. Wij moeten anderen behandelen zoals wij door God behandeld wensen te worden. Willen wij dat hij ons barmhartigheid betoont? Dan moeten wij ook barmhartigheid betonen (Matth. 5:7). Alleen wanneer wij anderen met barmhartigheid behandelen, kunnen wij zelf oprecht om barmhartigheid smeken. Daarom gebruikte Jezus deze bewoordingen in zijn modelgebed (New World Translation): „Vergeef ons onze schulden, zoals ook wij onze schuldenaren hebben vergeven.” Merk op dat hij hier de voltooid tegenwoordige tijd gebruikte. Wanneer wij om vergevensgezindheid jegens ons smeken, moeten wij dus niet alleen het voornemen hebben anderen te vergeven — om dit voornemen dan helemaal te vergeten nadat wij zelf vergiffenis hebben ontvangen — maar dit op hetzelfde moment doen! — Matth. 6:12.

GEBED EN LIEFDE

20, 21. (a) In welke opzichten is het gebed een uiting van liefde? (b) Hoe zou dit geïllustreerd kunnen worden?

20 Evenmin dienen wij over het hoofd te zien hoe nauw gebed en liefde aan elkaar verwant zijn. Blijkt uit de kostbare voorziening van het gebed niet dat God ons liefheeft? Dat de grote Soeverein van het universum het zwakke, onvolmaakte en zondige schepselen van stof toestaat wanneer zij maar willen en met al wat zij maar op hun hart en in hun geest hebben, in zijn tegenwoordigheid te verschijnen, is wederom een bewijs dat ’God liefde is.’ Is omgekeerd het gebed geen uiting van liefde van onze zijde, van liefde voor Jehovah, onze broeders en zusters en ook voor onszelf, omdat wij ons bewust zijn van onze geestelijke nooddruft?

21 Reeds eerder is er in dit tijdschrift op gewezen dat wanneer wij ons aan God opdragen, wij dit niet aan een onpersoonlijke zaak doen, maar aan een persoon, onze liefderijke hemelse Vader, Jehovah God. Onze gebeden zouden wij derhalve kunnen vergelijken met een telefoongesprek over een lange afstand tussen een kind, op een kostschool, en zijn vader thuis. Onze hemelse Vader heeft alle voorzieningen getroffen, hij heeft al de kosten voor zijn rekening genomen — en denk nu niet dat het hem niets heeft gekost. Het kostte hem het leven van zijn eniggeboren Zoon — en wanneer wij hem in gebed aanroepen, verblijden wij zijn hart, want hij heeft ons waarlijk lief. Wij gaan graag op visite bij hen die wij graag mogen, nietwaar? Als wij onze hemelse Vader liefhebben, zullen wij hem vaak opzoeken. Doen wij dit wel zo vaak als wij kunnen, of hebben wij niet zoveel waardering voor deze voorziening?

22. Hoe zal liefde voor God verder van invloed zijn op onze gebeden?

22 Liefde leidt er toe dat wij steeds waardering tonen voor wat God voortdurend voor ons doet en zet ons er toe aan herhaaldelijk in een geest van lof en dankzegging tot hem te komen en in zijn tegenwoordigheid te vertoeven. Zoals de geest van geliefden zich steeds weer op het voorwerp van hun liefde richt, dient ook de geest van hen die Jehovah liefhebben, zich, wanneer zij niet bezig zijn met dingen die aandacht en oplettendheid vergen, steeds op hem en zijn goedheid te richten. Vooral wanneer wij zeer bewogen zijn ten gevolge van de een of andere ontvangen zegen, zal liefde ons hart doen overvloeien in een spontane lofzang. Laten wij derhalve „in verband met alles dank zeggen. Want dit wil God . . . ten aanzien van u.” Job bracht het aldus onder woorden: ’Wanneer wij ons uitzonderlijk in de Almachtige verlustigen, zullen wij God te allen tijde aanroepen.’ Dan zullen wij Jehovah voortdurend, ’zevenmaal per dag,’ lofzingen. — 1 Thess. 5:18; Job 27:10; Ps. 119:164.

23, 24. (a) Op welke andere wijze kunnen wij liefde tonen door onze gebeden, zoals uit schriftuurlijke voorbeelden blijkt? (b) Welke bijzondere voorrechten hebben wij thans te dien aanzien?

23 Hebben wij onze broeders en zusters lief? Wij kunnen dit onder andere tonen door voor hen te bidden. Behalve het mooie voorbeeld van Jezus in deze, waarover wij het reeds gehad hebben, is er dat van Paulus. Niet alleen diende hij zijn broeders en zusters in het openbaar en in hun huis, en schreef hij hun liefdevol leerzame en aanmoedigende brieven wanneer hij persoonlijk niet bij hen kon zijn, maar hij bleef ook voor hen bidden. Om slechts twee voorbeelden te noemen: „Ik . . . houd niet op voor u te danken. Ik blijf u in mijn gebeden gedenken.” Ik „blijf . . . bidden dat uw liefde steeds overvloediger moge zijn in nauwkeurige kennis en volledig onderscheidingsvermogen.” Laten wij hem ook in dit opzicht navolgen, evenals hij Christus’ voorbeeld volgde. — Ef. 1:15, 16; Fil. 1:9; 1 Kor. 11:1.

24 Wij dienen er vooral aan te denken voor onze broeders die een zware verantwoordelijkheid hebben te dragen en hen die vervolging ondergaan, te bidden. Laten wij in zulke gebeden volharden, zoals Jezus uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven in zijn illustratie van de vasthoudende weduwe: „Zal God dan stellig zijn uitverkorenen geen recht verschaffen, die dag en nacht luid tot hem roepen, ook al is hij lankmoedig jegens hen? Ik zeg u, Hij zal hun spoedig gerechtigheid doen geschieden.” Wanneer ons hart werkelijk naar deze broeders en zusters uitgaat, zullen wij in hun belang ’blijven vragen.’ — Luk. 18:7, 8; Matth. 7:7.

25. Welke uitwerking zal een juiste eigenliefde op onze gebeden hebben?

25 Tevens zal een juiste eigenliefde betekenen dat wij ons bewust zijn van onze geestelijke nooddruft, hetgeen ons er toe zal nopen in gebed tot God te gaan, zoals wij reeds eerder hebben opgemerkt. Wij zullen dan de behoefte voelen God geregeld op te zoeken, elke ochtend bij het opstaan, elke avond voor wij ons ter ruste begeven en bij iedere maaltijd. Dan zullen wij er verder ook aan denken te bidden voordat wij in de evangelieprediking uittrekken en wanneer wij daarmee bezig zijn, en vooral wanneer wij het voorrecht hebben ontvangen vanaf het openbare podium te spreken. Wij zullen ook oplettend luisteren naar en de geest indrinken van de gebeden die anderen hoorbaar voor ons opzenden, zoals op gemeentevergaderingen, in plaats dat wij onze geest laten afdwalen. Zou ons het voorrecht geschonken worden in het openbaar te bidden, dan zal dit ons er toe brengen duidelijk, samenhangend en oprecht te spreken, zodat allen die dit horen, van harte „Amen” kunnen zeggen.

26. Waarom en hoe groeit onze liefde door het gebed?

26 Laten wij ten slotte bedenken dat het gebed niet alleen een uiting van liefde is maar dat wij er tevens zelf door groeien in liefde. Een oprecht gebed dat in aanwezigheid van onze broeders en zusters hardop wordt uitgesproken, bindt ons tezamen in liefde; de geuite gevoelens van het hart zijn onze gevoelens; wij denken en voelen gelijk. Welk een voorrecht hadden de apostelen om Jezus het in Johannes 17 opgetekende gebed te horen uitspreken! Hetzelfde kan van hen gezegd worden die de gebeden hoorden welke staan opgetekend in 1 Koningen 8:15-54; Ezra 9:6-15; Nehemia 9:5-38 en Jesaja 37:14-20. Het gebed in de gezinskring bindt het gezin nauwer aaneen en dat op de verschillende gemeentevergaderingen de leden van de gemeente. Door het samenzijn met anderen in de gezinskring of de gemeente worden onze gevoelens soms gekwetst en wellicht koesteren wij daarom een beetje wrok. Wanneer wij hem ons echter nederig, oprecht en kinderlijk eenvoudig horen vertegenwoordigen in een gezamenlijk gebed tot God, smelt alle wrok weg.

27, 28. Waardoor wordt te kennen gegeven dat het gebed een kostbare liefderijke voorziening van Jehovah voor ons is?

27 Het gebed is werkelijk een verbazingwekkend wonder, een kostbare, liefderijke voorziening. Wij kunnen de hulp er van niet missen wanneer wij rechtschapen jegens God willen blijven. Goddeloze mensen mogen ons van onze bijbel beroven, van onze gelegenheid om met onze broeders en zusters bijeen te komen en in de velddienst te staan, maar zij kunnen ons nimmer het kostbare voorrecht om te mogen bidden afnemen. Wij weten waarom wij kunnen bidden, ten eerste voor de zege der rechtvaardigheid in het universum en vervolgens voor alles wat in overeenstemming is met Jehovah’s wil ten aanzien van ons, zijn geest, wijsheid, vergeving van zonden, zijn zegen over onze krachtsinspanningen en onze dagelijkse behoeften. Dat Jehovah thans gebeden verhoort, blijkt uit de uitbreiding van de reine aanbidding, het geluk van zijn volk en dat zijn dienstknechten hun rechtschapenheid ondanks de bitterste tegenstand en vervolging bewaren.

28 Omdat wij in kritieke tijden leven welke moeilijk zijn door te komen, is het meer dan ooit nodig aldoor waakzaam te zijn, de strik van een te groot vertrouwen in de goede afloop te mijden en ons bewust te zijn van onze geestelijke nooddruft, hetgeen betekent dat wij zijn Woord meer moeten bestuderen, moeten mediteren, met onze broeders en zusters moeten bijeenkomen, in de velddienst moeten staan en vooral moeten bidden. Hebben wij met het oog op de geestelijke voorspoed van de Nieuwe-Wereldmaatschappij en het meerdere licht dat op ons pad schijnt, niet meer reden dan ooit tevoren om onze hemelse Vader te loven en te danken? Waarlijk, het kostbare voorrecht van het gebed is het bewijs dat God liefde is, en door te bidden, leveren wij het bewijs dat wij hem en onze naaste liefhebben.

[Voetnoten]

a Raadpleeg De Wachttoren van 1 september 1952, de bladzijden 267-269.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen