Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w71 15/9 blz. 553-558
  • „Laat niemand ooit neerzien op uw jeugd”

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • „Laat niemand ooit neerzien op uw jeugd”
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1971
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • BIJBELSE VOORBEELDEN VAN EEN RECHTSCHAPEN GEDRAG
  • Uw Schepper gedenken in uw jongelingsdagen
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1971
  • Jeugdige dienstknechten in bijbelse tijden
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1990
  • Jongeren, versterk je verlangen om Jehovah te dienen
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2010
  • De jeugd in de Nieuwe-Wereldmaatschappij
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1956
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1971
w71 15/9 blz. 553-558

„Laat niemand ooit neerzien op uw jeugd”

„Laat niemand ooit neerzien op uw jeugd. Integendeel, word een voorbeeld voor de getrouwen in spreken, in gedrag, in liefde, in geloof, in eerbaarheid.” — 1 Tim. 4:12.

1. (a) Welke houding nemen jonge mensen thans vaak aan ten opzichte van oudere mensen en autoriteit? (b) Wat is er gedaan om jonge mensen gunstig te stemmen, waardoor welke vragen rijzen?

HET onderwerp jonge mensen vormt in de tegenwoordige wereld een van de belangrijkste onderwerpen van gesprek. Het oude gezegde dat kinderen gezien maar niet gehoord moeten worden, wat betekent dat zij bij hun ouders behoren te zijn maar niet hun mening over bepaalde kwesties mogen laten horen, heeft zijn betekenis verloren en wordt door de jongere generatie zelfs gezien als de manier waarop de oudere generatie hun vrije meningsuiting aan banden legt. Doordat aan jonge mensen vrijheid van meningsuiting en handelen is geschonken, hebben zij thans veel te zeggen over de manier waarop bepaalde dingen gedaan moeten worden; en als de autoriteiten het er niet mee eens zijn, nemen de jongeren het hecht vaak in eigen handen en doen zij waar zij zin in hebben. Men zou papier te kort komen als men zou willen opschrijven wat er allemaal is gedaan om jonge mensen gunstig te stemmen, om hen ervan te weerhouden het de oudere generatie moeilijk te maken. De maatstaven zijn verruimd en de wetten zijn veranderd, en dit alles opdat de jongere generatie maar tevreden zal blijven. Is het ook mogelijk dat men in deze kwestie de juiste verhoudingen uit het oog heeft verloren? Zou het niet beter zijn de jeugd, in plaats van hen ter wille te zijn, tot de orde te roepen en van hen te verlangen dat zij een diep respect aan de dag leggen voor hen die ouder zijn dan zij? Laten wij in plaats van de tegenstrijdige theorieën van mensen te beschouwen, ons tot het Woord van de Schepper van de mens wenden en zien wat het juiste standpunt dient te zijn.

2. (a) Welke geboden met betrekking tot de juiste houding jegens ouders had God aan zijn volk Israël gegeven? (b) Welke verantwoordelijkheden droegen ouders met betrekking tot de opvoeding van hun kinderen?

2 Vroeg in de geschiedenis van de natie Israël — het volk dat God had uitverkoren om een speciaal bezit te zijn — gaf God de natie wetten en geboden. Tot de eerste Tien Wetten behoorde de wet die in Exodus 20:12 wordt aangetroffen, welke deel uitmaakte van de decaloog: „Eer uw vader en uw moeder, opdat uw dagen lang mogen blijken te zijn op de grond die Jehovah, uw God, u geeft.” Jehovah sprak ook de woorden die in Exodus 21:15 staan opgetekend: „En wie zijn vader en zijn moeder slaat, dient zonder mankeren ter dood gebracht te worden.” Er werd de ouders in Israël opgedragen hun kinderen op juiste wijze op te voeden en op te leiden, zodat zij na verloop van tijd de bekwaamheid zouden bezitten om binnen de gezinskring verantwoordelijkheden op zich te nemen. Gods dienstknecht Mozes zei onder inspiratie: „En deze woorden, die ik u heden gebied, moeten op uw hart blijken te zijn; en gij moet ze uw zoon inscherpen en erover spreken wanneer gij in uw huis zit en wanneer gij op de weg gaat en wanneer gij neerligt en wanneer gij opstaat. Gij dient zonder mankeren de geboden van Jehovah, uw God, te onderhouden en zijn getuigenissen en zijn voorschriften, die hij u geboden heeft.” — Deut. 6:6, 7, 17.

3. (a) Wat werd er in het Israël uit de oudheid met slechte, opstandige kinderen gedaan? (b) Waarom was dit niet wreed en onmenselijk?

3 Indien een kind met het verstrijken van de tijd opstandig en onverbeterlijk bleek te zijn en tot het kwade geneigd was, droegen de ouders de verantwoordelijkheid dat kind ter correctie voor de oudere mannen van de stad te brengen. Er werd met betrekking tot zo’n kind gezegd: „Ingeval een man een zoon blijkt te hebben die onhandelbaar en weerspannig is, die niet wil luisteren naar de stem van zijn vader of de stem van zijn moeder, en zij hem hebben gecorrigeerd maar hij niet naar hen zal luisteren, dan moeten zijn vader en zijn moeder hem grijpen en hem naar de oudere mannen van zijn stad en naar de poort van zijn plaats brengen, en zij moeten tot de oudere mannen van zijn stad zeggen: ’Deze zoon van ons is onhandelbaar en weerspannig; hij luistert niet naar onze stem, hij is een veelvraat en een dronkaard.’ Dan moeten alle mannen van zijn stad hem met stenen stenigen, en hij moet sterven. Zo moet gij het kwaad uit uw midden wegdoen, en heel Israël zal het horen en werkelijk bevreesd worden” (Deut. 21:18-21). Veel mensen in de wereld van thans vinden dit een wrede, onmenselijke behandeling. Maar er dient in gedachten gehouden te worden dat er strikte vereisten waren waaraan de ouders eerst moesten voldoen door hun kind een juiste opvoeding te geven. Houd in gedachten wat in Deuteronomium 6:17 staat: „Gij dient zonder mankeren de geboden van Jehovah, uw God, te onderhouden en zijn getuigenissen en zijn voorschriften, die hij u geboden heeft.” Ouders waren niet vrij hun kinderen op een hardvochtige, onmenselijke, wrede of liefdeloze wijze te behandelen. Zij moesten een voorbeeld zijn op het gebied van godvruchtige eigenschappen en moesten liefde, consideratie en zorg voor hun kinderen ten toon spreiden. De vader moest een eerlijke, oprechte, rechtschapen en liefdevolle dienstknecht van Jehovah zijn in wie de kinderen vertrouwen konden stellen. De moeder moest een diepe achting voor haar man hebben en een toevlucht en hulp voor de kinderen zijn. Kinderen mochten niet het huis uitgezet worden en aan hun lot worden overgelaten. Zij waren een erfenis waarvoor in alle opzichten goed gezorgd moest worden. Indien een kind dus het slechte pad opging, zou dit aan de opstandige handelwijze van dat kind zelf te wijten zijn, welke handelwijze, indien deze niet verbeterde, op den duur tot gevolg zou hebben dat hij voor de oudere mannen van de stad gebracht moest worden en hun oordeel moest ondergaan.

4. Hoe beziet Gods Woord kinderen, en welke beloning ontvangen ouders die hun kinderen op juiste wijze opvoeden?

4 Het Woord van God toont aan dat het een grote zegen is kinderen te hebben en hen in het strenge onderricht van Jehovah groot te brengen. De psalmist tekende onder inspiratie de volgende woorden op: „Ziet! Zonen zijn een erfdeel van Jehovah; de vrucht van de buik is een beloning. Als pijlen in de hand van een sterke man, zo zijn de zonen der jeugd. Gelukkig is de fysiek sterke man die zijn pijlkoker ermee heeft gevuld” (Ps. 127:3-5). Een kind dat vanaf zijn prilste jeugd een goede opvoeding en opleiding genoten heeft, kan dus iemand zijn in wie vertrouwen gesteld kan worden, zonder dat iemand met verachting op zo’n kind behoeft neer te kijken. Heel terecht wordt er in Spreuken over zulke personen gezegd: „De vader van een rechtvaardige zal zonder mankeren blij zijn; wie vader wordt van een wijze, zal zich ook over hem verheugen. Uw vader en uw moeder zullen zich verheugen, en zij die u baarde, zal blij zijn.” — Spr. 23:24, 25.

BIJBELSE VOORBEELDEN VAN EEN RECHTSCHAPEN GEDRAG

5. In welke verschillende opzichten dienen kinderen een voorbeeld te zijn?

5 Het bijbelse verslag geeft ons veel goede inlichtingen over het rechtschapen gedrag van jonge mensen, hetgeen een aansporing dient te vormen voor de jongere generatie van deze twintigste eeuw. Veel van deze jongeren illustreerden door middel van hun gedrag de hoedanigheden die de apostel Paulus in zijn brief met raadgevingen aan de jongeman Timótheüs vermeldde. Houd in gedachten dat hij zei dat Timótheüs in veel opzichten een voorbeeld diende te zijn, „in spreken, in gedrag, in liefde, in geloof, in eerbaarheid”. — 1 Tim. 4:12.

6. Hoe gaf de jonge Elihu in zijn omgang met Job van respect voor oudere personen blijk?

6 Het bijbelboek Job vertelt ons over het goede voorbeeld in spreken en gedrag van de jongeman Elihu. Deze Elihu was een verre bloedverwant van Abraham. Hij zat bij Job toen deze in de grootste ellende verkeerde en had naar de woorden van raad en kritiek geluisterd die de oudere mannen Elifaz, Bildad en Zofar tot Job hadden gesproken. Hij had ook naar Jobs eigen verdediging geluisterd en had gemerkt dat Job de neiging had in egocentrische termen over zijn ziekte, narigheid en verdriet te spreken. Toen begon Elihu als volgt raad te geven: „Ik ben jong van dagen en gij zijt bejaard. Daarom hield ik mij op de achtergrond en was bevreesd, ulieden mijn kennis mee te delen. Ik zei: ’De dagen dienen maar te spreken, en een veelheid van jaren dient maar wijsheid bekend te maken’” (Job 32:6, 7). Uit dat oogpunt sprak Elihu over de problemen die aan de orde waren. Zijn gedrag in deze situatie was onberispelijk. Hij besefte dat de oudere mannen erkend dienden te worden en dat het hun toegestaan diende te worden te spreken zonder in de rede gevallen te worden. Hij toonde respect voor deze mannen. Toch had ook hij een boodschap mee te delen, en toen de gelegenheid hiertoe zich voordeed, sprak hij inderdaad vrijuit en hield hij een geïnspireerde toespraak over Jobs problemen, terwijl hij aantoonde dat Jehovah God in zijn wegen goed en rechtvaardig is.

7. Hoe is dit in onze tijd een voorbeeld voor jong en oud, en welke aanmoedigende woorden sprak Petrus in dit verband?

7 Elihu was door deze handelwijze beslist een goed voorbeeld voor zowel jong als oud. Wij worden er hierdoor aan herinnerd dat, wanneer en waar maar ook er van ons wordt gevraagd de waarheid van Gods Woord te verdedigen, ons gedrag het juiste respect dient te weerspiegelen dat wij verschuldigd zijn. Het is best mogelijk dat wij weten wat goed en juist is, maar dit wil nog niet zeggen dat wij de kunst verstaan om dit met inachtneming van de juiste gedragsregels aan een ander te zeggen. Iemand die van het juiste respect blijk geeft en zich op een rechtschapen wijze gedraagt, zal niet tot ongehoorzame daden of woorden aanzetten. Hij zal niet de aanstichter zijn van opstand tegen de wetten van Caesar of tegen de wetten waardoor christenen zich laten leiden, zoals die in Gods Woord worden aangetroffen. Hij zal het hecht niet in eigen handen nemen onder het voorwendsel dat de wegen van recht en wet te langzaam en te ouderwets zijn en nodig herzien moeten worden. Evenals Elihu zal hij veeleer opkomen voor wat rechtvaardig is, hoewel hij door zijn juiste gedrag zal tonen dat hij iemand is die grote waardering heeft voor het woord en de geboden van Jehovah God. Zulk een juist decorum zal dan in overeenstemming zijn met de raad van de apostel Petrus, die zei: „Bewaart een voortreffelijk gedrag onder de natiën, opdat zij, in hetgeen waarin zij ten nadele van u spreken als boosdoeners, ten gevolge van uw voortreffelijke werken, waarvan zij ooggetuigen zijn, God mogen verheerlijken op zijn inspectiedag.” — 1 Petr. 2:12.

8. Wat bleek Josía voor iemand te zijn als koning van Juda?

8 Nog een voorbeeld van getrouwheid in de jeugd is dat van Josía, koning van Juda tussen de jaren 659 v.G.T. en 629 v.G.T. Het boek Twee Koningen toont aan dat hij slechts acht jaar oud was toen hij in Juda als koning werd aangesteld. In zijn achttiende regeringsjaar, of op ongeveer vijfentwintigjarige leeftijd, gaf Josía bevel dat de herstelwerkzaamheden aan Jehovah’s tempel voltooid moesten worden. Gedurende die tijd vond de hogepriester Hilkía „het wetboek” in het huis van Jehovah. Deze vondst werd aan Josía bericht, en het verslag in 2 Koningen 22:11-13 vertelt ons het volgende: „Nu gebeurde het dat zodra de koning de woorden van het wetboek hoorde, hij onmiddellijk zijn klederen scheurde. Toen gebood de koning . . . ’Gaat ten behoeve van mij en ten behoeve van het volk en ten behoeve van heel Juda Jehovah raadplegen betreffende de woorden van dit gevonden boek; want groot is Jehovah’s woede die tegen ons ontbrand is wegens het feit dat onze voorvaders niet geluisterd hebben naar de woorden van dit boek, door te doen naar alles wat betreffende ons geschreven is.’”

9, 10. Hoe begon Josía de juiste aanbidding in Juda te herstellen?

9 Door deze onmiddellijke en positieve reactie ten einde vast te stellen wat Jehovah’s wil was en hoe deze door het volk ten uitvoer gebracht diende te worden, gaf Josía blijk van zijn grote liefde voor Jehovah en van zijn verlangen Jehovah’s wil te doen. Hij zocht Jehovah’s leiding in deze zaak. Hij zond zijn dienstknechten uit om aan Jehovah’s profetes Hulda te vragen wat er gedaan moest worden. Hoewel het woord van Jehovah een veroordeling inhield van de daden van de bewoners van Juda, omdat zij zijn wet hadden vergeten, ging Josía getrouw door en zorgde hij ervoor dat de woorden van de wet alle bewoners van het land ter ore kwamen. Het bijbelse verslag vermeldt:

10 „Toen liet de koning alle oudere mannen van Juda en Jeruzalem tot zich vergaderen. Daarna ging de koning op naar het huis van Jehovah, en ook alle mannen van Juda en alle inwoners van Jeruzalem met hem, en ook de priesters en de profeten en al het volk, van klein tot groot; en hij las toen ten aanhoren van hen al de woorden van het boek van het verbond dat in het huis van Jehovah gevonden was. En de koning bleef bij de zuil staan en sloot nu het verbond voor het aangezicht van Jehovah, om Jehovah na te wandelen en met geheel het hart en met geheel de ziel zijn geboden en zijn getuigenissen en zijn inzettingen te onderhouden door de woorden van dit verbond, die in dit boek geschreven waren, ten uitvoer te brengen. Bijgevolg nam het gehele volk zijn standpunt in ter ondersteuning van het verbond.” — 2 Kon. 23:1-3.

11. Vermeld in grote trekken welk reinigingswerk Josía ten behoeve van de bevolking van Juda verrichtte, en wat werd er wegens zijn moedige optreden over hem gezegd?

11 Deze jonge vijfentwintigjarige koning behartigde werkelijk de belangen van Jehovah, en als gevolg van zijn gedrag, zijn liefde voor rechtvaardigheid en het feit dat hij woorden van goddelijke wijsheid sprak, genoot hij de zegen van Jehovah. In het verslag van Twee Koningen worden vervolgens enkele van de dingen verhaald die hij in overeenstemming met de woorden van de Wet deed. Hij maakte Tofeth, dat in het dal van de zonen van Hinnom lag, ongeschikt voor aanbidding, opdat er geen kinderen meer op offerandelijke wijze voor Molech door het vuur zouden gaan. Hij brak de hoge plaatsen van heidense aanbidding die vóór Jeruzalem waren gebouwd, af en de geestenmediums, de beroepsvoorzeggers van gebeurtenissen, de terafim, de drekgoden en al de walgelijkheden in Juda en Jeruzalem ruimde hij op. Zo werd er van hem gezegd: „En zoals hij bleek er vóór hem geen koning geweest te zijn die met geheel zijn hart en met geheel zijn ziel en met geheel zijn levenskracht, naar de gehele wet van Mozes, tot Jehovah is teruggekeerd; en ook na hem is er geen opgestaan zoals hij” (2 Kon. 23:4-25). Er was stellig niemand die op de jeugd van deze jonge koning kon neerzien.

12. Welke persoonlijke ervaring had de jeugdige Jeremia met Jehovah?

12 De man Jeremia was in de laatste dagen van het koninkrijk Juda een van de belangrijkste profeten van Jehovah. Als volwassene gaf hij er blijk van een getrouwe en betrouwbare dienstknecht van Jehovah te zijn. Maar zelfs vanaf zijn jeugd was deze jonge dienstknecht van Jehovah iemand op wie de ouderen niet konden neerzien of die zij niet konden bekritiseren. Hij beschrijft zijn eigen ervaring met Jehovah God als volgt: „Het woord van Jehovah nu kwam tot mij, zeggende: ’Voordat ik u in de buik vormde, kende ik u, en voordat gij vervolgens uit de moederschoot te voorschijn kwaamt, heiligde ik u. Tot profeet voor de natiën heb ik u gemaakt.’ Maar ik zei: ’Ach, o Heer Jehovah! Zie, ik weet werkelijk niet hoe ik moet spreken, want ik ben maar een jongen.’ Vervolgens zei Jehovah tot mij: ’Zegt niet: „Ik ben maar een jongen.” Maar naar allen tot wie ik u zal zenden, dient gij te gaan en alles wat ik u zal gebieden, dient gij te spreken. Wees niet bevreesd vanwege hun gezichten, want „ik ben met u om u te bevrijden”, is de uitspraak van Jehovah.’” — Jer. 1:4-8.

13. Welke beproevingen moest Jeremia wegens zijn getrouwe handelwijze jegens Jehovah doorstaan, en hoeveel jaar achtereen heeft hij getrouw over Jehovah’s oordelen geprofeteerd?

13 Jeremia hield Jehovah aan zijn woord en werd werkelijk een onbevreesde woordvoerder van Jehovah voor het volk van Juda en Jeruzalem. Hij verliet zich vol geloof op zijn God Jehovah. Zijn krachtige bediening werd niet zonder tegenstand van de zijde van zijn eigen mede-Israëlieten verricht. Het bijbelse verslag toont aan dat hij werd veroordeeld en in het blok werd gesloten, dat er een aanslag op zijn leven werd gepleegd en dat hij in een diepe put werd geworpen die als gevangenis voor hem diende. Het bijbelboek Jeremia bevat het verslag van de profetieën die deze man uit de mond van Jehovah God had ontvangen. Veertig jaar lang trad hij als Jehovah’s profeet op die was uitgezonden om „uit te rukken en af te breken en om te vernielen en omver te halen, om te bouwen en te planten” (Jer. 1:10). Ja, vanaf zijn jeugd was deze man Gods werkelijk iemand op wie niemand kon neerzien.

14. (a) In welke posities werden de jeugdige Daniël en zijn drie metgezellen wegens hun rechtschapen gedrag aangesteld? (b) Hoe gaven Sadrach, Mesach en Abednego van hun loyaliteit jegens Jehovah God blijk?

14 De jongeman Daniël profeteerde in dezelfde tijd als Jeremia. Deze jonge dienstknecht van Jehovah werd als gevangene naar Babylon gevoerd toen hij nog maar een jongen was. De getrouwheid die hij en zijn drie vrienden Sadrach, Mesach en Abednego gedurende hun verblijf in Babylon aan de dag legden, vormt een deel van het bijbelse geschiedkundige verslag. Als jonge mensen in dat heidense land deden zij getrouw de wil van hun Schepper, Jehovah God. Wegens zijn rechtschapen gedrag werd Daniël de heerschappij over heel het rechtsgebied van Babylon toevertrouwd en werd hij opperprefect over alle wijze mannen van Babylon. Zijn metgezellen, Sadrach, Mesach en Abednego, werden ook in verantwoordelijke regeringsposities aangesteld, terwijl zij er later, in de vurige-ovenepisode, mee voortgingen te bewijzen dat zij toegewijde slaven van Jehovah waren. — Dan. 2:48, 49; 3:8-30.

15. Hoe vormde de Heer Jezus een voortreffelijk voorbeeld voor jonge mensen in deze tijd?

15 Wanneer wij het leven van jeugdige dienstknechten van Jehovah beschouwen, is vooral de levensgeschiedenis van de Heer Jezus Christus opmerkelijk. Zijn aardse leven begon omstreeks het jaar 2 v.G.T. in het stadje Bethlehem, toen zijn moeder, de maagd Maria, hem baarde en in een kribbe legde. Hoewel het bijbelse verslag weinig details vermeldt over de jeugdjaren van de Heer Jezus, krijgen wij toch, door wat er wordt gezegd, een indruk van deze jonge, volmaakte persoon die naar de aarde was gezonden om de onvolmaakte mensheid los te kopen. Op jeugdige leeftijd reisde hij met zijn ouders naar Jeruzalem om het paschafeest te vieren. Toen hij daar was, kwam hij in contact met de leraren in de tempel van Jehovah. En daar troffen zijn ouders hem aan, nadat zij hem in de mensenmenigte die het paschafeest in Jeruzalem had bijgewoond, kwijtgeraakt waren. Het bijbelse verslag vertelt ons over deze gebeurtenis en licht ons erover in dat degenen in de tempel die naar hem luisterden „voortdurend verbaasd [stonden] over zijn begrip en zijn antwoorden”. Ondanks zijn jeugdige leeftijd — hij was ongeveer twaalf jaar oud — schonk hij toen aandacht aan het Woord van God en had hij het respect verworven van degenen die met hem in contact kwamen. Het bijbelse verslag toont echter aan dat Jezus aan zijn ouders onderworpen bleef en dat hij in wijsheid en fysieke groei en in gunst bij God en de mensen bleef toenemen. — Luk. 2:41-52.

16. Wat bleek Timótheüs voor een jonge man te zijn, zoals blijkt uit de opmerkingen van de apostel Paulus in 1 Korinthiërs 4:17 en Filippenzen 2:19, 20?

16 Met al deze in de Hebreeuwse Geschriften opgetekende voorbeelden en met het gedrag en de levenswijze van Jezus levendig in gedachten, kon de apostel Paulus derhalve goede raad geven aan nog een jonge man, Timótheüs, en hem adviseren „een voorbeeld voor de getrouwen [te zijn] in spreken, in gedrag, in liefde, in geloof, in eerbaarheid” (1 Tim. 4:12). En dat deze jongeman een voortreffelijk voorbeeld was, blijkt uit Paulus’ verwijzing naar hem in 1 Korinthiërs 4:17. Paulus zei in zijn brief aan die Korinthische gemeente: „Ik [zend] Timótheüs naar u toe, daar hij mijn geliefd en trouw kind is in de Heer, en hij zal u mijn methoden in verband met Christus Jezus in herinnering brengen, zoals ik overal in elke gemeente onderwijs.” Aan de gemeente te Filippi schreef de apostel Paulus ook nog over deze jongeman: „Wat mij betreft, in vertrouwen op de Heer Jezus hoop ik binnenkort Timótheüs naar u toe te zenden, opdat ik een blijmoedige ziel moge zijn wanneer ik het een en ander aangaande u verneem. Want ik heb niemand anders van gelijke gezindheid als hij, die echt zorg zal dragen voor de dingen die u aangaan.” — Fil. 2:19, 20.

17. Welke vraag wordt ons nu gesteld betreffende jonge mensen, en wat is het juiste antwoord op die vraag?

17 Kunnen de voorbeelden uit het verleden in deze tijd — de twintigste eeuw, een tijd van grote beroering en druk onder de mensen van alle natiën — nog wel nuttig zijn om leiding te geven aan de jongeren van deze hedendaagse wereld? Het antwoord luidt zeer beslist Ja! Het leven van deze mensen, en van nog anderen die niet worden genoemd, kan voor jongelui namelijk als wegwijzer dienen opdat ’niemand op hun jeugd zal neerzien’. Over de gehele aarde hebben wij dan ook voorbeelden van jonge mensen die er werkelijk geen reden toe geven dat iemand op hun jeugd neerziet maar die er door hun spraak hun gedrag, hun liefde, hun geloof en hun eerbare gedrag juist voor zorgen dat de mensen een gunstige indruk van hen krijgen. Het volgende artikel zal aantonen wat deze jonge mensen doen om hun Grootse Schepper, Jehovah God, te loven en hoe hun ouders en de volwassen generatie hun hier verdere hulp bij kunnen bieden.

[Illustratie op blz. 557]

Vanaf Jeremia’s jeugd kon niemand terecht op hem neerzien, hoewel hij tegenstand ondervond en wegens zijn bediening in het blok werd gesloten

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen