Kunnen vrouwen „bedienaren” zijn?
IN DEZE tijd komen steeds meer vrouwen op protestantse kansels te staan. In een bepaalde kerk delen sommige vrouwen de kansel met hun echtgenoot. Veel nonnen hebben ervoor geageerd dat de katholieke Kerk ook vrouwen moet toestaan als geestelijken of priesters geordineerd te worden, maar tot dusver heeft de paus geweigerd hun wensen in te willigen.
Ongeacht wat menselijke wijsheid over het onderwerp voorschrijft of welke neigingen of voorkeuren wij zelf hebben, zal de ’wijsheid die van boven komt’, zoals deze in Gods Woord tot uitdrukking wordt gebracht, voor alle oprechte volgelingen van Jezus Christus de beslissende factor zijn. — Jak. 3:15-17.
Gods Woord toont aan dat Jezus Christus een precedent heeft geschapen door voor de twaalf apostelen en de zeventig evangelisten die door hem werden aangesteld, alleen mannen uit te kiezen (Matth. 10:1-4; Luk. 10:1). In overeenstemming met dit precedent bemerken wij dat de apostel Paulus de aanstelling van gemeentelijke ouderlingen (en dienaren in de bediening) tot mannen beperkte (1 Tim. 3:1-13; Tit. 1:5-9). Bovendien zei hij ter herinnering tot Timótheüs: „Ik sta een vrouw niet toe te onderwijzen of autoriteit te oefenen over een man, maar zij moet in stilheid zijn.” — 1 Tim. 2:12.
Uit andere schriftplaatsen blijkt evenwel dat deze beperking alleen van toepassing is binnen de gemeente. Dat vrouwen buiten de gemeentelijke vergaderingen predikers, bekendmakers, bedienaren van het „goede nieuws” kunnen zijn, blijkt uit de profetie in Joël 2:28, 29, die op de pinksterdag in het jaar 33 G.T. in vervulling ging, zoals de apostel Petrus aantoonde door te zeggen: „’In de laatste dagen’, zegt God, ’zal ik wat van mijn geest uitstorten op alle soorten van vlees, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren . . . en zelfs op mijn slaven en op mijn slavinnen zal ik in die dagen wat van mijn geest uitstorten, en zij zullen profeteren.’” Ja, met Pinksteren kwam de heilige geest zowel op mannen als op vrouwen. — Hand. 1:14, 15; 2:1-4, 17, 18.
Ook is Jesaja 61:6 hier toepasselijk. Wij lezen daar onder andere: „Wat u aangaat, de priesters van Jehovah zult gij worden genoemd; de dienaren [„bedienaren”, PC; LV; Professorenbijbel] van onze God zal men u heten.” Deze profetie ging oorspronkelijk in vervulling toen de joodse bannelingen, als een samengestelde of nationale groep, uit het oude Babylon terugkeerden. Zoals echter uit de waarneembare feiten blijkt, en in overeenstemming met Romeinen 15:4, hebben deze woorden een hedendaagse vervulling ten aanzien van de geestelijke Israëlieten (Gal. 6:16).a Gedurende de Eerste Wereldoorlog waren zij in geestelijke gevangenschap aan „Babylon de Grote”, terwijl zij kort daarna, met de symbolische val van dat wereldrijk van valse religie, werden bevrijd.
Aangezien deze herstellingsprofetie in de hedendaagse tijd in vervulling gaat, zou de vraag gesteld kunnen worden: Wie zijn bij de uitdrukking „bedienaren”, of „dienaren” in een verheven of gewijde betekenis, inbegrepen? Is het woord beperkt tot ouderlingen en dienaren in de bediening, of „diakenen”, in de gemeente? Klaarblijkelijk niet. Destijds was deze profetie op alle joden van toepassing die als een samengestelde of nationale groep uit Babylon terugkeerden. Zo kan deze profetie ook thans van toepassing worden gebracht op alle geestelijke Israëlieten die uit het hedendaagse Babylon zijn gekomen, zowel mannen als vrouwen, zowel jong als oud — ja, ongeacht leeftijd of geslacht, mits zij natuurlijk inderdaad in de „bediening” werkzaam zijn en aldus dienst verrichten voor God.
Betekent dit dat de uitdrukking „bedienaren” thans tot het gezalfde geestelijke overblijfsel beperkt is? Neen, want deze uitdrukking kan ook van toepassing worden gebracht op de „grote schare” „andere schapen”, door wie het overblijfsel thans wordt geholpen. Dit blijkt uit de wijze waarop veel andere schriftplaatsen op deze „andere schapen” van toepassing zijn. — Joh. 10:16; Openb. 7:9.
Jesaja 43:10-12 was bijvoorbeeld eerst van toepassing op de natuurlijke Israëlieten, die Jehovah uit Egypte had bevrijd en tot zijn getuigen had gemaakt. In deze tijd is deze schriftplaats van toepassing op de geestelijke Israëlieten, die Jehovah uit Satans organisatie heeft bevrijd, waarna zij Jehovah’s Getuigen zijn geworden. Dat deze uitdrukking niet beperkt kan worden tot het gezalfde overblijfsel van het geestelijke Israël, blijkt uit het feit dat er in deze tijd meer dan twee miljoen aanbidders van Jehovah zijn die een aardse hoop bezitten en werkelijk getuigenis afleggen van hun God, Jehovah.
VROUWELIJKE BEDIENAREN
Ja, alle opgedragen en gedoopte christenen, ongeacht hun geslacht of leeftijd, kunnen bekendmakers, predikers, bedienaren of „dienaren” in een verheven of gewijde betekenis zijn — mits zij dit bewijzen door hun gedrag en het getuigenis dat zij geven. Zo schreef de apostel Paulus in Romeinen 16:1: „Ik beveel u onze zuster Fébe aan, die een dienares [of vrouwelijke bedienaar] is van de gemeente te Kenchrea, opdat gij haar ontvangt in de Heer op een wijze die de heiligen waardig is, en dat gij haar bijstaat in elke aangelegenheid waarin zij u nodig mocht hebben, want ook zij zelf heeft bewezen een verdedigster van velen, ja, van mijzelf te zijn.” Paulus doelde kennelijk op meer dan louter op stoffelijke dienst. Het ging om iets wat te maken heeft met het gesproken woord, de christelijke bediening. Zij was echter niet als een ’dienares in de bediening’ aangesteld, aangezien Jehovah God er via Paulus geen voorziening voor had getroffen dat vrouwen in zo’n ambt dienst zouden verrichten.
Bovendien verwijst Paulus, als hij aan de christelijke gemeente in Filippi schrijft, naar Euódia en Syntyche als „vrouwen . . . die zijde aan zijde met mij hebben gestreden voor het goede nieuws [klaarblijkelijk door het goede nieuws van Gods koninkrijk te prediken en te onderwijzen], evenals Clemens en de overigen van mijn medewerkers, wier namen in het boek des levens staan”. — Fil. 4:2, 3.
Ook Priskilla, de vrouw van Aquila, moet niet over het hoofd gezien worden. Zij wordt herhaaldelijk genoemd, in de meeste gevallen zelfs vóór haar man (Hand. 18:2, 18, 26; Rom. 16:3; 1 Kor. 16:19; 2 Tim. 4:19). Toen de welsprekende Apóllos in Efeze aankwam en duidelijk aan het licht trad dat hij verder onderricht nodig had, ’namen Priskilla en Aquila hem mee naar huis en legden zij beiden hem het woord van God juister uit’. — Hand. 18:26, Kingdom Interlinear Translation.
Verscheidene rechtbanken in de Verenigde Staten hebben vrouwelijke getuigen van Jehovah, die van huis tot huis evangelisatiewerk verrichtten, als bedienaren van het evangelie erkend. Het Opperste Gerechtshof van Vermont, in Vermont c. Greaves (1941), verklaarde bijvoorbeeld dat Elva Greaves „een geordineerde bedienaar van het evangelie is van een sekte of groep die bekendstaat en wordt aangeduid als ’Jehovah’s Getuigen’”.
JEUGDIGE BEDIENAREN
Hetzelfde beginsel kan van toepassing worden gebracht op jeugdige christenen. Hoewel zij in geen enkele betekenis van het woord als aangestelde dienaren in de gemeente dienst zouden kunnen verrichten, vormt hun leeftijd geen belemmering om predikers en bekendmakers van het „goede nieuws”, dienaren of bedienaren van God, te zijn. Jezus gaf er op twaalfjarige leeftijd blijk van een bekwame bedienaar van Gods Woord te zijn (Luk. 2:46-50). Samuël werd, toen hij nog maar een „jongen” was, „een dienaar [ofte wel „bedienaar”] van Jehovah” (1 Sam. 2:11). In de hedendaagse tijd geven dan ook heel wat jongeren in het begin van hun tienerjaren, of zelfs op nog jongere leeftijd, er blijk van dat zij werkelijk dienaren of bedienaren van God zijn, doordat zij, nadat zij zich aan Jehovah hebben opgedragen en zijn gedoopt, niet alleen een voortreffelijk gedrag aan de dag leggen, maar zich er ook actief mee bezighouden het goede nieuws van Gods koninkrijk bij elke gelegenheid te prediken. — 2 Tim. 2:22; Pred. 12:1.
EEN „HEILIGE DIENST”
Jezus stelde de regel vast dat iemands beweringen beoordeeld moeten worden naar zijn werken. Hij zei: ’De werken zelf die ik doe, leggen getuigenis over mij af dat de Vader mij heeft gezonden’ (Joh. 5:36). Evenzo moeten de bedienaren (of „dienaren” in een verheven betekenis) die door God worden uitgezonden, zowel mannen als vrouwen, zowel jong als oud, te herkennen zijn aan hun dienst ten behoeve van de Koninkrijksbelangen, hun „heilige dienst” voor hun God Jehovah. — Matth. 4:10; Rom. 12:1, 2.
Iedereen onder Jehovah’s hedendaagse Getuigen die als een symbool van zijn of haar opdracht aan God is gedoopt nadat hij of zij eerst voldoende onderricht in Gods Woord heeft ontvangen, en die na zijn doop serieus dienst gaat verrichten voor Jehovah God door getuigenis af te leggen van zijn naam en koninkrijk, is in Gods ogen dus werkelijk een bedienaar van het evangelie (Joh. 12:26). Of zij zich in hun van-huis-tot-huiswerk altijd als een „bedienaar van het evangelie” willen voorstellen, zal echter van de omstandigheden afhangen, onder andere ook van de plaatselijke houding ten opzichte van de uitdrukking „bedienaar van het evangelie”. In ieder geval wordt in Openbaring 7:9-17 over de hedendaagse ’grote schare uit alle natiën’ gezegd dat zij ’dag en nacht heilige dienst voor God in zijn tempel verrichten’. Allen zijn Gods bedienaren — zijn „dienaren” in een heilige, verheven betekenis.
[Voetnoten]
[Illustratie op blz. 19]
Met Pinksteren machtigde heilige geest mannen en vrouwen om bedienaren van onze God, Jehovah, te zijn
[Illustratie op blz. 20]
Jongeren kunnen als ’bedienaren van God’ dienst verrichten door het „goede nieuws” te prediken en geestelijke troost aan anderen te brengen