„Proeft en ziet dat Jehovah goed is”
DEZE uitnodiging — om ’te proeven en te zien dat Jehovah goed is’, is afkomstig van de bijbelpsalmist David (Ps. 34:8). Hebt u de uitnodiging aanvaard? Hoe kunt u dit doen?
In de eerste plaats is het noodzakelijk dat wij weten wat in Gods Woord staat, aangezien Jehovah ons er door middel van de bijbel over inlicht welke goede dingen hij zijn dienstknechten zal geven. „De gave die God schenkt, is eeuwig leven”, zegt de bijbel (Rom. 6:23). God biedt zijn getrouwe dienstknechten echter meer aan. Hij belooft hun ook innerlijke vrede en werkelijke voldoening in het leven, zelfs in de tegenwoordige tijd.
Hoe ’proeven’ en ondervinden wij dan of Jehovah zulke goede dingen werkelijk zal verschaffen? Wij moeten ons in nederige gehoorzaamheid aan hem onderwerpen, waartoe hij ons ook uitnodigt: „Mijn zoon, vergeet niet mijn wet, en mijn geboden beware uw hart” (Spr. 3:1). Door ons leven in harmonie met Jehovah’s wetten en geboden te leiden, proeven en zien wij in werkelijkheid of dit ons ten goede komt.
DAVIDS ERVARING
De psalmist David heeft dit gedaan. Het is waar dat David fouten heeft gemaakt, maar hij had het innige verlangen Jehovah te dienen en kende Gods wil gehoorzaam de eerste plaats in zijn leven toe. Het was voor hem niet altijd gemakkelijk dit te doen. Soms stelde David zich hierdoor zelfs aan groot gevaar bloot.
Zo is het voorgekomen dat de Israëlitische koning Saul David uit jaloezie probeerde te doden. David was toen gedwongen naar het vijandelijke gebied van de Filistijnen te vluchten. Daar gedroeg hij zich alsof hij zijn verstand had verloren, waardoor hij zijn leven wist te redden. Bij deze gelegenheid, toen zijn leven in groot gevaar verkeerde, componeerde David Psalm 34. Merk op hoe een kennis van deze omstandigheden extra betekenis verleent aan zijn woorden:
„Ik heb mij tot Jehovah gewend en hij heeft mij geantwoord, en uit al mijn verschrikkingen heeft hij mij bevrijd. De engel van Jehovah legert zich rondom degenen die hem vrezen, en hij verlost hen. Proeft en ziet dat Jehovah goed is; gelukkig is de fysiek sterke man die tot hem zijn toevlucht neemt. Talrijk zijn de rampspoeden van de rechtvaardige, maar uit die alle bevrijdt Jehovah hem.” — Ps. 34:0, 4, 7, 8, 19, en opschrift.
Het dienen van Jehovah stelt iemand vaak bloot aan smaad en vervolging — rampspoeden — zoals door Davids ervaringen wordt geïllustreerd. Aangezien dit zo is, zullen sommige personen misschien aarzelen zich onvoorwaardelijk in Gods dienst aan te bieden. Maar uit ervaring spoort David ons ertoe aan ’te proeven en te zien dat Jehovah goed is’. Ja, David wist dat Gods dienstknechten, ondanks de moeilijkheden waaraan zij misschien het hoofd zouden moeten bieden, zich bewust zouden zijn van Jehovah’s machtige beschermende hand en de „vrede van God [zouden ervaren], die alle gedachte te boven gaat”. — Fil. 4:7.
AL GODS DIENSTKNECHTEN ONDERVINDEN HETZELFDE
Gods dienstknechten hebben dit gedurende de gehele geschiedenis ervaren. Onderzoekt u maar het verslag in Hebreeën hoofdstuk 11 over die mensen des geloofs in voorchristelijke tijden; leest u maar de verslagen in de vier Evangeliën over het leven van Jehovah’s belangrijkste dienstknecht Jezus Christus, en beschouwt u maar de ervaringen van de christelijke apostelen in het bijbelboek Handelingen. Wat valt ons op?
Wij merken het volgende op: Het dienen van Jehovah maakt iemand vaak tot het voorwerp van spot, vervolging en moeilijkheden en leidt soms zelfs tot een pijnlijke dood, zoals in het geval van Jezus. En toch waren deze dienstknechten van God gelukkig. Zij genoten een innerlijke vrede en voldoening, omdat zij wisten dat zij hun hemelse Vader behaagden en wisten dat zij zijn beloning van eeuwig leven zouden ontvangen. Lees bijvoorbeeld Handelingen 5:40-42.
Sta hier eens bij stil en vraag u af: Wat verlang ik in werkelijkheid van het leven? Is het mijn doel een getrouwe dienstknecht van Jehovah te zijn? Of onthult mijn levenswijze dat ik aan andere belangen de eerste plaats toe ken? In de beginwoorden van Psalm 34 maakte David de houding kenbaar die wij allen dienen te bezitten: „Ik wil Jehovah te allen tijde zegenen; voortdurend zal zijn lof in mijn mond zijn” (Ps. 34:1). Is dit ook ons innige verlangen? Worden wij ertoe bewogen onze gezondheid, bekwaamheden en middelen te gebruiken om Jehovah te loven? Wat kunnen wij doen om Jehovah te zegenen en te loven?
IS „EEN GOED LEVEN” LEIDEN GENOEG?
Sommige mensen denken dat eenvoudig „een goed leven” leiden — door vriendelijk te zijn voor hun buren, liefdevol te zijn voor hun broeders en zusters, ervoor te zorgen dat hun huis schoon is en een aangename persoonlijkheid te ontwikkelen — alles is wat noodzakelijk is om Jehovah te zegenen en te loven. Er is in werkelijkheid echter meer bij betrokken. De lof moet uit de mond voortkomen, zoals David zei. Jehovah op deze wijze loven, is een speciaal vereiste voor ware christenen. Jezus Christus toonde dit aan door de leiding te nemen in een openbare predikingsveldtocht waardoor de naam en het koninkrijk van zijn Vader werden verheerlijkt. — Luk. 4:43.
Tegen het einde van zijn aardse leven zei Jezus vervolgens: „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën” (Matth. 24:14). Wie zouden deze prediking verrichten? De apostel Petrus zei tot de legeroverste Cornelius en zijn huisgezin: „[Christus] heeft . . . ons bevolen tot het volk te prediken en een grondig getuigenis te geven” (Hand. 10:42). Was dit bevel alleen van toepassing op de apostelen en andere christelijke ouderlingen? Neen, alle christenen moesten navolgers van Christus zijn en evenals hij het predikingswerk verrichten.
Degenen wier omstandigheden van dien aard zijn dat zij een vollediger aandeel aan dit predikingswerk kunnen hebben, kunnen zich de voorziening van de „pioniersdienst” ten nutte maken. Een pionier is een van Jehovah’s Getuigen die 90 uur per maand, of minstens 1000 uur per jaar, aan het predikingswerk kan besteden. Vorig jaar waren gemiddeld elke maand ruim 115.000 Getuigen in staat te pionieren. Wat verrichten zij een belangrijke dienst! Welke houding dienen deze pioniers en andere dienstknechten van God aan de dag te leggen?
EEN JUISTE BASIS TOT ROEMEN
David helpt ons dit te beseffen als hij vervolgens in de 34ste Psalm zegt: „Op Jehovah zal mijn ziel zich beroemen” (Ps. 34:2). Jehovah te kennen en een van zijn dienstknechten te zijn, is beslist iets waarover wij kunnen roemen. Dit roemen moet vanzelfsprekend vrij zijn van elke zweem van zelfrechtvaardigheid, want wij roemen niet in onszelf maar, zoals David zei, „in Jehovah”. — Zie ook Galáten 6:14.
Wij kunnen roemen in wat Jehovah voor ons heeft gedaan en nog steeds doet: hoe hij ons heeft bewaard en geleid en hoe hij ons van het nodige voorziet. Aan de andere kant zou het onjuist zijn te roemen omdat wij, als gevolg van omstandigheden, misschien een vollediger aandeel aan het predikingswerk kunnen hebben. De apostel Paulus merkte op: „Indien ik nu het goede nieuws bekendmaak, is dat geen reden voor mij om te roemen, want de noodzaak is mij opgelegd.” — 1 Kor. 9:16.
ANDEREN AANMOEDIGEN
Vervolgens zei David, vol innige waardering voor Jehovah: „O maakt met mij Jehovah groot, en laten wij te zamen zijn naam verhogen” (Ps. 34:3). Wordt u er, net als David, toe bewogen anderen aan te moedigen Jehovah eveneens te loven? Dienstknechten van God hebben vaak alleen maar enige aanmoediging nodig om de pioniersdienst op zich te nemen. Kijkt u maar naar de volgende voorbeelden van personen die bijzonder blij zijn dat zij met deze dienst zijn begonnen.
Don en Earlene Steele schreven: „Wij [durfden] het niet aan te gaan pionieren, omdat wij dachten dat wij wat geld achter de hand moesten hebben. . . . Wat [zijn wij] blij dat wij die gedachte van ons afzetten en naar het [Wachttoren-] Genootschap schreven dat wij genoeg geld hadden gespaard om het op zijn minst twee maanden te kunnen uitzingen! . . . Wij hebben het in ieder geval met Jehovah’s hulp klaargespeeld om door te gaan, niet slechts die twee maanden, maar zevenentwintig jaar lang.” — De Wachttoren, 1971, blz. 379-384.
Paul Wrobel zei: „Maar nu [in 1946] dook er een fysieke kwaal op die mij ervan dreigde te weerhouden in de volle-tijdbediening te gaan. Mijn arts voorspelde dat ik binnen twee jaar een verlamming van mijn rechterheup kon verwachten. . . . ik nam daarom het besluit die twee jaren in de volle-tijdbediening door te brengen en mijn best te doen. Er zijn intussen zevenentwintig jaren voorbijgegaan!” — De Wachttoren, 1973, blz. 570-573.
Heinrich Dickmann beklemtoonde, na verscheidene tientallen jaren in de volle-tijddienst doorgebracht te hebben, dat „alle problemen, financieel of lichamelijk, . . . door Jehovah’s onverdiende goedheid [zijn] opgelost. . . . Vertrouwen op de naam van Jehovah [biedt] in alle situaties werkelijk zekerheid”. — De Wachttoren, 1972, blz. 587-591.
Duizenden, ja, tienduizenden pioniers, die hebben geproefd en gezien dat Jehovah goed is, zullen zich bij David willen aansluiten door iedereen de uitnodiging te doen toekomen: „O maakt met mij Jehovah groot, en laten wij te zamen zijn naam verhogen” (Ps. 34:3). Niet alleen moedigen deze pioniers mensen met wie zij de bijbel bestuderen hiertoe aan, maar na de goedheid van de pioniersdienst gesmaakt te hebben, bevelen zij deze dienst ook aan andere dienstknechten van God aan.
PIONIEREN KAN ONS HELPEN TE PROEVEN
De pioniersdienst kan ons helpen Jehovah’s goedheid vollediger te proeven. Door dagelijks over geestelijke dingen te spreken, groeien wij in kennis. Dit versterkt op zijn beurt weer ons geloof. Wij worden er bekwamer in bij het overwinnen van problemen bijbelse raad toe te passen. Wij leren vollediger op Jehovah te vertrouwen en dingen in zijn kracht te doen in plaats dat wij ons op onze eigen kracht verlaten.
En omdat wij naar alle waarschijnlijkheid vrijwillig bepaalde materiële voordelen hebben opgegeven om in de pioniersdienst te kunnen gaan, worden wij bovendien in materieel opzicht afhankelijker van Jehovah’s hulp. David maakte melding van onze afhankelijkheid van Jehovah toen hij opmerkte: „De jonge leeuwen met manen hebben weinig voorhanden gehad en honger geleden; maar wie Jehovah zoeken, hun zal niets goeds ontbreken” (Ps. 34:10). Jezus Christus zette aan deze psalm van David kracht bij door tot zijn discipelen te zeggen: „Weest niet langer bezorgd voor uw ziel, met betrekking tot wat gij zult eten of wat gij zult drinken, of voor uw lichaam, met betrekking tot wat gij zult aantrekken. . . . Blijft dan eerst het koninkrijk en Zijn rechtvaardigheid zoeken, en al deze andere dingen zullen u worden toegevoegd.” — Matth. 6:25-34.
Zelfs in fysiek opzicht kan de pioniersdienst ons helpen Jehovah’s goedheid in vollediger mate te smaken. Frisse lucht, lichaamsoefening, het gevoel iets te presteren en goede omgang kunnen allemaal tot een goede gezondheid bijdragen.
Een bekend spreekwoord luidt: „Rust roest.” Veel mensen die zijn gaan ’rusten’ door met pensioen te gaan, hebben voorkomen dat zij gingen ’roesten’ door de pioniersdienst op zich te nemen. Neem bijvoorbeeld het geval van een pionier in West-Berlijn die op 86-jarige leeftijd aan zijn dokter vroeg of het raadzaam zou zijn met pionieren op te houden. „Houd er niet mee op”, antwoordde de dokter. „Als u ermee ophoudt, betekent dit uw dood.” Vandaar dat onze christelijke broeder nu, op 92-jarige leeftijd, nog steeds in de pioniersdienst is. Hij legt uit: „Op doktersvoorschrift mag ik niet met pionieren ophouden.”
BLIJVENDE VOORDELEN
Velen die in de pioniersdienst zijn gegaan, hebben deze dienst tot hun carrière gemaakt. Dit is prijzenswaardig. Anderen hebben zich er slechts een korte tijd in kunnen verheugen. Toch hoeven zij nergens spijt van te hebben. Hun besluit om uit de pioniersdienst te gaan, als gevolg van veranderde omstandigheden, was misschien niet alleen begrijpelijk van menselijk standpunt uit bezien, maar kan eveneens schriftuurlijk juist zijn geweest. Is de tijd die zij in de pioniersdienst hebben doorgebracht, echter verspild geweest? Beslist niet.
Als zij deze dienst met juiste beweegredenen hebben verricht, en met het verlangen geestelijke vooruitgang te maken, zal de pioniersdienst hen hebben geholpen geestelijker gezind te worden. Zij zullen er evenwichtiger door zijn geworden. Zo zullen zij lessen hebben geleerd die hen later in het leven te pas zullen komen, zoals hoe zij hun tijd verstandig kunnen uitkopen, hoe zij met geld moeten omgaan en hoe zij tevreden kunnen zijn met de noodzakelijke dingen van het leven. Hieruit volgt dat jonge mensen erdoor worden geholpen later betere huwelijkspartners en betere ouders te worden dan zij anders geweest zouden zijn. Ja, de voordelen van de pioniersdienst kunnen blijvend zijn.
IS DEZE DIENST VOOR U?
Jehovah spreidt zijn goedheid jegens zijn gehele volk ten toon; ze is beslist niet beperkt tot degenen die in de pioniersdienst zijn. Degenen die deze dienst wegens gegronde redenen niet op zich kunnen nemen, behoeven dus nooit bevreesd te zijn dat zij hierdoor Jehovah’s gunst zullen verliezen. Maar wij moeten allen eerlijk zijn tegenover onszelf. Zegt u: „De geest is gewillig, maar het vlees is zwak”? Maar is de geest werkelijk gewillig? Laten wij het vermijden de zwakheid van het vlees als een excuus voor de onwilligheid van de geest te gebruiken.
Indien u na een gebedsvolle beschouwing nog steeds aarzelt, breng u dan de woorden van Maleachi 3:10 te binnen: „Stelt mij alstublieft . . . op de proef, [Proeft en ziet!] . . . of ik voor ulieden niet de sluizen van de hemel zal openen en werkelijk een zegen over u zal uitgieten totdat er geen gebrek meer is.” Wie zou zo’n uitnodiging zonder gegronde redenen willen afslaan?
En laten degenen die de pioniersdienst op het ogenblik niet op zich kunnen nemen, het volgende in gedachten houden: Iedereen van ons kan Jehovah volledig aanbidden door hem met geheel zijn ziel toegewijd te zijn en te dienen. Blijf die gezonde pioniersgeest daarom aan de dag leggen! Blijf Jehovah met geheel uw ziel dienen, want dan zult u blijven ’proeven en zien dat Jehovah goed is’.