De beste vriendschap in het hele universum verwerven
„Maar gij, o Israël, zijt mijn knecht, gij, o Jakob, die ik verkozen heb, het zaad van mijn vriend Abraham.” — JESAJA 41:8.
1. Wegens welke eigenschap faalt een echte vriendschap nooit?
HOE dierbaar is een ware vriend! Maar wat is de basis voor het hebben van een echte vriend? Wat ligt aan een duurzame vriendschap ten grondslag? Iets wat nimmer faalt, een eigenschap die maakt dat een ware vriend u nooit in de steek zal laten. Welke eigenschap is dat? Welnu, de apostel Paulus noemde die bij name toen hij zei: „De liefde faalt nimmer”! — 1 Kor. 13:8.
2. Welke speciale betekenis heeft het werkwoord waarvan het Griekse woord voor „vriend” is afgeleid?
2 In de Hebreeuwse Geschriften is het zelfstandig naamwoord dat met „liefde” is vertaald, ontleend aan een werkwoord dat „liefhebben” betekent (Deut. 6:4, 5; vergelijk Matthéüs 22:37). En in de Griekse Septuaginta-vertaling luidt het werkwoord dat uit de Hebreeuwse tekst is vertaald met ’gij moet liefhebben’, ágapan. Doch in die oude vertaling en in de christelijke Griekse Geschriften is het zelfstandig naamwoord dat met „vriend” is vertaald, niet op dat werkwoord gebaseerd maar het is het Griekse zelfstandig naamwoord fílos, afgeleid van een werkwoord dat „genegenheid hebben voor” betekent. Volgens het oorspronkelijke Grieks wordt er jegens een vriend of tussen vrienden onderling liefdevolle genegenheid tot uitdrukking gebracht. Zelfs in de Nederlandse taal is het woord „vriend” afgeleid van een Angelsaksisch werkwoord dat „liefhebben” betekent.
3. Door welke soort van liefde, in vergelijking met Gods liefde jegens de mensenwereld, waren Jezus’ discipelen met hem verbonden?
3 Het Griekse werkwoord waarvan „vriend” is afgeleid, brengt derhalve een warmere en intiemere emotie tot uitdrukking dan de liefde die tot uitdrukking wordt gebracht door het werkwoord ágapan, dat in de Griekse tekst van Johannes 3:16 staat, waar wij Jezus horen zeggen: „God heeft de wereld zozeer liefgehad dat hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat een ieder die geloof oefent in hem, niet vernietigd zou worden, maar eeuwig leven zou hebben.” De liefde (Grieks: ágapè) van de zijde van Jehovah God is derhalve ruim genoeg om zich tot de gehele mensenwereld uit te strekken, en dit ondanks de zondige staat waarin het mensengeslacht verkeert. Maar de eniggeboren Zoon van God zei tot zijn elf getrouwe apostelen dat zij door een warmere, intiemere soort van liefde met hem verbonden waren.
Een kostbare vriendschap
4. Hoe konden Jezus’ discipelen zijn „vrienden” blijven, en welke intieme verhouding zou hun daardoor ten deel vallen?
4 Jezus zei tot die apostelen dat zij zijn „vrienden” zouden blijven indien zij bleven doen wat hij hun gebood. Door de volgende woorden liet hij zien dat dit ook zou inhouden dat zij vanwege wederzijds vertrouwen in een bevoorrechte intieme verhouding tot hem zouden staan: „Ik noem u niet langer slaven, want een slaaf weet niet wat zijn meester doet. Maar ik heb u vrienden genoemd, want alle dingen die ik van mijn Vader heb gehoord, heb ik u bekendgemaakt” (Joh. 15:14, 15). Toen Jezus dat zei, paste hij de uitdrukking fílos op elk van die apostelen toe.
5. Waarop berust de vriendschap waarnaar in Spreuken 18:24 wordt verwezen, en hoe duurzaam is zo’n verhouding?
5 Volgens Spreuken 18:24 verklaarde de geïnspireerde wijze man: „Er bestaan metgezellen die geneigd zijn elkaar aan stukken te breken, maar er bestaat een vriend die aanhankelijker is dan een broeder.” Zo’n vriendschap is niet op vleselijke verwantschap gebaseerd; ze berust op waardering voor de werkelijke waarde van degene die men zich tot vriend heeft gemaakt. Ja, vleselijke verwanten kunnen om verscheidene zelfzuchtige redenen elk hun eigen weg gaan, maar een echte vriend zal onwankelbaar zijn en zal zijn vriendschap trouw blijven welke beproevingsvolle of moeilijke omstandigheden zich ook mogen voordoen of welke situatie ook mag ontstaan waardoor het hart diepgaand wordt doorvorst.
6. Aan de hechte vriendschap tussen welke twee personen doet dit ons denken, en hoe beloonde David die vriendschap later?
6 Op dit punt van de bespreking kunnen wij denken aan Jonathan, de zoon van de verworpen koning Saul, en aan David, die door Jehovah God tot koning van Israël was gekozen en gezalfd. Hun vriendschap bleef bestaan tot aan de dood van Jonathan op het slagveld. Toen David het droevige nieuws vernam, zong hij het klaaglied dat in 2 Samuël 1:17-27 opgetekend staat. Uit Davids woorden blijkt in welk een liefdevolle verhouding hij tot Jonathan had gestaan: „Ik ben benauwd om u, mijn broeder Jonathan, gij waart mij zeer aangenaam. Uw liefde was mij wonderlijker dan de liefde van vrouwen.” Zo’n vriendschap zou niet vergeten worden, noch onbeloond blijven. Ze vormde er de verklaring voor dat koning David Mefibóseth, de nog in leven zijnde zoon van Jonathan, barmhartigheid betoonde. — 2 Sam. 9:1-10.
7. (a) Zijn er nog vriendschappen zoals die van David en Jonathan, in het bijzonder in dit „besluit van het samenstel van dingen”? (b) In welke vertrouwelijke omgang geraakt iemand door een dergelijke vriendschap, zoals Jezus aan zijn getrouwe apostelen verklaarde?
7 Kostbare vriendschappen zoals deze zijn nog steeds op aarde te vinden. Heden ten dage, in dit „besluit van het samenstel van dingen”, in welke tijdsperiode ’de liefde van de meesten verkoeld is’, wordt de warmte van zo’n liefdevolle vriendschap krachtig gevoeld onder de opgedragen, gedoopte getuigen van Jehovah God, die het door Jezus voorzegde wereldomvattende Koninkrijksgetuigenis geven (Matth. 24:3-14). Vrienden zijn vanwege het wederzijdse vertrouwen dat zij in elkaar hebben, geneigd dingen aan elkaar te onthullen. Denk eens aan wat Jezus zei tijdens het gesprek dat hij laat op de avond had met de elf apostelen die bij hem waren gebleven: „Ik heb u vrienden genoemd, want alle dingen die ik van mijn Vader heb gehoord, heb ik u bekendgemaakt” (Joh. 15:14, 15). Ja, de geestelijke dingen die in Gods Woord staan opgetekend en die op het punt staan in vervulling te gaan of toegepast te worden, zouden eerst aan de ware door geest verwekte „vrienden” van de Meester, Jezus Christus, onthuld worden. Vervolgens zouden deze „vrienden” het voorrecht en de verantwoordelijkheid hebben om deze tot op dat ogenblik geheime dingen te onthullen aan degenen die in een vriendschappelijke verhouding willen komen met Jehovah God, de Bron van zulke geheime dingen.
8. Aan wie schenkt Jehovah het voorrecht van vertrouwelijke omgang met hem, en hoe verwees Jezus naar het verbond dat bij een dergelijke vertrouwelijke omgang betrokken is?
8 Op die wijze is Jehovah te werk gegaan met zijn door de geest verwekte aanbidders, die door tussenkomst van de Middelaar, Jezus Christus, in Gods nieuwe verbond zijn opgenomen. Toen Jezus het Avondmaal des Heren instelde, zei hij: „Deze beker betekent het nieuwe verbond krachtens mijn bloed, dat ten behoeve van u vergoten zal worden” (Luk. 22:20). Dit was in overeenstemming met Psalm 25:14, waar staat: „De vertrouwelijke omgang met Jehovah behoort hun toe die hem vrezen, ook zijn verbond, om hun dat te laten weten.” Wat een buitengewone kennis wordt er meegedeeld aan hen die in een vriendschappelijke verhouding met Jehovah God en zijn Middelaar, Jezus Christus, komen te staan!
Wie Jehovah tot zijn vrienden maakt
9. Is het aanmatigend voor ons om te denken dat Jehovah louter menselijke schepselen tot zijn vrienden zou maken, en met welke bijbelteksten kunnen wij ons antwoord staven?
9 Maar wacht eens, kunnen wij werkelijk de Allerhoogste en Almachtige God tot onze persoonlijke Vriend hebben? Heeft hij zich werkelijk zozeer vernederd dat hij onze Vriend kan worden? Het is niet aanmatigend om dat te denken. In een brief die vóór de verwoesting van Jeruzalem in 70 G.T. aan de geestelijke Israëlieten werd geschreven, zei Jakobus: „De schriftuurplaats werd vervuld, die zegt: ’Abraham stelde geloof in Jehovah en het werd hem als rechtvaardigheid toegerekend’, en hij werd ’Jehovah’s vriend’ genoemd” (Jak. 1:1; 2:23; Gen. 15:6; Gal. 6:16). In één Hebreeuwse „schriftuurplaats” waarnaar Jakobus daar verwees, lezen wij de volgende smeekbede die koning Josafat tot God richtte toen de veiligheid van Jeruzalem door een grootscheepse invasie werd bedreigd: „Hebt gijzelf, o onze God, de bewoners van dit land niet van voor het aangezicht van uw volk Israël verdreven en het vervolgens tot onbepaalde tijd aan het zaad van Abraham, die u liefhad [„uw vriend”, Nieuwe Vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap], gegeven?” (2 Kron. 20:7) Hier kunnen wij er nota van nemen dat het Hebreeuwse grondwoord dat met „vriend” (NBG) is vertaald, de betekenis heeft van „iemand die liefheeft”. Ontegenzeglijk koesterde Abraham liefde voor Jehovah, de God die hem uit Ur der Chaldeeën had geroepen en hem in het Beloofde Land had gebracht. Wegens deze liefde van Abraham kon Jehovah hem tot zijn vriend maken of vriendschap met hem sluiten.
10. Wie sprak in Jesaja 41:8 zelf over de kwestie van vriendschap, en op grond van welke houding jegens Jehovah nam Abraham een speciale positie van gunst in bij God?
10 In Jesaja 41:8 horen wij echter wat Jehovah zelf over de aangelegenheid zei in de volgende aanmoedigende woorden die hij tot de nakomelingen van Abraham als natie richtte: „Maar gij, o Israël, zijt mijn knecht, gij, o Jakob, die ik verkozen heb, het zaad van mijn vriend Abraham.” In erkenning van deze vriendschap met Abraham schonk de Allerhoogste God hem het voorrecht de illustere voorvader te zijn van Jezus Christus, de Redder van de gehele mensheid, met inbegrip van Abraham zelf. Deze nakomeling van Abraham was meer dan een vriend van Jehovah God, want hij is Gods geliefde Zoon. — Joh. 3:16.
11. Waarom zal de vriendschap met Jehovah beslist op de proef worden gesteld?
11 Welke conclusie kunnen wij uit al het voorgaande trekken? Dat het voor menselijke schepselen hier op Jehovah’s „voetbank” mogelijk is zijn vrienden te zijn (Jes. 66:1). Het spreekt vanzelf dat onze kostbare vriendschap met hem in deze oude wereld op de proef gesteld zal worden, want Satan de Duivel, „de god van dit samenstel van dingen”, zal trachten die vriendschap te verbreken. — 2 Kor. 4:4.
12. Wat moeten wij net als Job uit het land Uz, vastbesloten zijn te doen met betrekking tot onze vriendschap met de Allerhoogste?
12 Beschouw eens het geval van die in het oog springende man uit de oudheid genaamd Job, over wie de christelijke discipel Jakobus zei: „Ziet! Wij verklaren hen die hebben volhard, gelukkig. Gij hebt gehoord van de volharding van Job en gij hebt gezien hoe Jehovah het heeft laten aflopen, dat Jehovah zeer teder in genegenheid en barmhartig is” (Jak. 5:11). Job was geen mythische figuur maar een persoon die werkelijk geleefd heeft en in het land Uz woonde. De Duivel trok de duurzame hoedanigheid van Jobs vriendschap met God in twijfel, en Jehovah liet toe dat Satan Job aan een uitermate zware beproeving onderwierp. Door hartverscheurende rampen over Job te brengen, trachtte Satan te bewerken dat Job Jehovah zou verloochenen. Maar Job weigerde de Duivel te ondersteunen door God te verloochenen, wat tot gevolg zou hebben gehad dat Job aan Satans zijde in de strijdvraag met betrekking tot de universele soevereiniteit gestorven zou zijn. Integendeel, Job bewees dat Satan de Duivel een gemene leugenaar is. Toen Jezus Christus op aarde was, bewees hij hetzelfde. Maar hoe staat het met ons in deze tijd? Degenen die Jehovah’s vriendschap dierbaar achten, zijn vastbesloten om zijn zijde van dit geschil dat van universeel belang is, hoog te houden. En zij zullen dit doen totdat Satan en zijn demonen ten slotte vlak voordat de duizendjarige regering van Jezus Christus begint, in de afgrond worden geworpen en tot zwijgen worden gebracht. — Openb. 20:1-4.
13. Op welke plaats komt de vriendschap met Jehovah God en zijn eniggeboren Zoon wat belangrijkheid betreft, en welke handelwijze moeten wij volgen om in figuurlijk opzicht niet als „overspeelsters” geclassificeerd te worden?
13 Geen enkele vriendschap die bestaat, overtreft de vriendschap met de Allerhoogste God, Jehovah. Daaropvolgend in belangrijkheid komt de vriendschap met de eniggeboren Zoon van God. Zo’n vriendschappelijke verhouding met hen betekent eeuwig leven in grenzeloos geluk voor ons. Terecht eisen zij exclusieve trouw van ons. Wij kunnen niet op vriendschappelijke voet met deze ten ondergang gedoemde oude wereld staan en terzelfder tijd de vriendschap van God en Jezus verwerven. Geestelijk gesproken, willen wij niet geclassificeerd worden als overspeelsters, zoals Jakobus 4:4 de kwestie duidelijk stelt door onomwonden te zeggen: „Overspeelsters, weet gij niet dat de vriendschap met de wereld vijandschap met God is? Al wie daarom een vriend van de wereld wil zijn, maakt zich tot een vijand van God.” Die woorden werden tot de geestelijke Israëlieten uit de eerste eeuw G.T. gericht, maar ze zijn ook van toepassing op de getuigen van Jehovah die in deze twintigste-eeuwse wereld of het huidige samenstel van dingen leven.
Mijd de vriendschap die zal falen
14. Hoe vermijden Jehovah’s Getuigen met betrekking tot vriendschap de ervaring die in Zacharia 13:4-6 werd voorzegd?
14 Omdat Jehovah’s Getuigen zich niet tot vrienden van deze verdorven, gewelddadige oude wereld maken, worden zij verkeerd voorgesteld, mishandeld en vervolgd. Hetzelfde geschiedde met de grootste getuige van Jehovah die ooit op aarde heeft geleefd, Jezus Christus, en zij zijn niet beter dan hij (Openb. 1:5; 3:14). Omdat zij hun denkwijze eerlijk blijven aanpassen aan het Woord van hun beste Vriend, Jehovah God, zijn zij gespaard voor de ervaring die profetisch in Zacharia 13:4-6 beschreven wordt, waar staat: „Het moet op die dag geschieden dat de profeten beschaamd zullen worden, een ieder om zijn visioen wanneer hij profeteert; en zij zullen geen haren ambtsgewaad dragen met het doel te bedriegen. En hij zal stellig zeggen: ’Ik ben geen profeet. Ik ben een man die het land bebouwt, want een aardse mens zelf heeft mij van mijn jeugd af verworven.’ En men moet tot hem zeggen: ’Wat zijn deze wonden aan u tussen uw handen?’ En hij zal moeten zeggen: ’Die waarmee ik werd geslagen in het huis van wie mij intens liefhadden [„mijn vrienden”, NBG].’”
15. Waarom hebben de geestelijken der christenheid in het openbaar speciale gewaden gedragen, en met wie zijn zij zelfzuchtige vriendschappen aangegaan?
15 Nu reeds eeuwenlang hebben de geestelijken der christenheid hun ’ambtsgewaden’ gedragen met het doel de aandacht te vestigen op hun religieuze beroep en om zichzelf te verheffen door zich te onderscheiden van de leden van hun gemeenten, die zij ’leken’ noemen. Deze geestelijken doen dit ofschoon zij geen schijn van bewijs kunnen aanvoeren dat Jezus Christus en zijn apostelen en de evangeliepredikers die door hem werden uitgezonden, ooit religieuze ambtsgewaden hebben gedragen met het doel de aandacht op hun hoge positie te vestigen en die te verheerlijken. Thans leven wij ver in „het besluit van het samenstel van dingen”, dat begon toen „de bestemde tijden der natiën” of „de tijden der heidenen” (NBG) in het jaar 1914 eindigden (Matth. 24:3; Luk. 21:24). Reeds lange tijd hebben de geestelijken geprobeerd de beste vrienden te zijn van de commerciële, militaire en politieke elementen van deze wereld. Dit hebben zij met het oog op hun eigen zelfzuchtige voordeel en zonder enige gewetenswroeging gedaan. Maar dergelijke door hen gekoesterde zelfzuchtige vriendschappen zullen kortstondig zijn!
16. (a) Wat zullen volgens de bijbelse profetieën wereldse „vrienden” binnenkort ten aanzien van de klasse der geestelijken doen? (b) Aan welke uiteindelijke ervaring zullen de geestelijken, ook al is hun status veranderd, niet kunnen ontkomen?
16 Zowel de geestelijken als de leken leven in een hoogst wetenschappelijk tijdperk. Onder de druk van deze tijden wordt het uiterste gevergd van wereldse relaties. Ondanks de beweringen van de geestelijken dat zij in een goed blaadje staan bij de God van de hemel, heeft hij hun commerciële, militaire en politieke regeling der dingen niet gezegend en verschaffen zij geen verlichting voor de verslechterende wereldsituatie. Binnenkort zullen hun wereldse „vrienden” tot het besef worden gebracht dat de geestelijken waardeloos voor hen zijn, ja, dat zij een last voor hen vormen en valse profetieën hebben geuit met betrekking tot de verwachting dat er zonder inmenging van Jehovah’s koninkrijk onder Christus in materieel opzicht betere tijden zullen komen. Deze wereldse „vrienden” zullen er ten slotte dan ook toe bewogen worden volledig lucht te geven aan hun verlies van vertrouwen, hun verachting, ja, hun haat. Zij zullen de geestelijken gewelddadig vernietigen of hen op zijn minst ontdoen van hun professionele ambtsgewaad en hen terugbrengen tot de niet professionele lekenstaat, zoals in Zacharia 13:4-6 wordt verklaard. Maar deze verandering van status zal hen er niet voor sparen te zamen met Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie, vernietigd te worden, zoals dit in Openbaring hoofdstuk 17 en 18 werd voorzegd. De wereldse „vrienden” van de geestelijken zullen hen volledig in de steek laten.
17. Welke vriendschap is het waard verworven te worden, en voor hoe lang?
17 Met het oog hierop is het uitermate belangrijk zelfzuchtige vriendschappen van het onjuiste soort te mijden! Maar hoe kostbaar dient de beste vriendschap in het gehele universum voor ons te zijn! Het is de moeite waard dat wij deze vriendschap verwerven en voor eeuwig in stand houden.
Hoe denkt u hierover?
◻ Hoe alleen kunnen Jezus’ discipelen zijn vrienden blijven?
◻ Hoe weten wij dat mensen zich in Jehovah’s vriendschap kunnen verheugen, en aan wie schenkt hij het voorrecht van vertrouwelijke omgang met hem?
◻ Waarom zal vriendschap met God beslist op de proef worden gesteld?
◻ Hoe vermijden Jehovah’s Getuigen het om met betrekking tot vriendschap datgene te ervaren wat in Zacharia 13:4-6 werd voorzegd?
[Illustratie op blz. 9]
Een hechte vriendschap als die tussen David en Jonathan kan ook uw deel zijn
[Illustratie op blz. 11]
Abraham werd „Jehovah’s vriend” genoemd. U ook?