De grote piramide van Gizeh
Produkt van ware of valse aanbidding?
DE GROTE Piramide van Gizeh, een van „de zeven wonderen der antieke wereld,” is de grootste der negen piramides bij Gizeh in het Nijldal. Ze is 148 meter hoog, of 36 meter hoger dan de Dom in Utrecht, en elk van haar vier zijden heeft een lengte van 232 meter; haar basis beslaat derhalve een oppervlakte van ongeveer 53.000 m2. De verhouding van haar hoogte tot de omtrek van haar basis is gelijk aan die van de straal van een cirkel tot zijn omtrek; volgens sommige wiskundigen en astronomen is dit een zeer opmerkenswaardig kenmerk. Haar vier zijden lopen precies evenwijdig aan de vier windstreken.
Wanneer wij Herodotus’ datum voor de bouw van de Grote Piramide aanhouden, is ze op het ogenblik ongeveer drie duizend jaar oud; er zijn echter anderen die beweren dat hij het bij het verkeerde eind had en dat ze vier duizend jaar geleden werd gebouwd. Volgens Herodotus en Manetho (een Egyptische historicus uit de derde eeuw voor Christus), werd ze gebouwd door Cheops, een der herdersvorsten die Egypte binnenvielen, het zonder veel moeite onderwierpen, alle tempels sloten en daarna iedereen dwongen herendiensten voor hen te verrichten. „Er werkten voortdurend een honderdduizend man en na drie maanden werden zij door een nieuwe ploeg afgelost. De mensen moesten tien jaar onderdrukt worden voordat de weg was voltooid waarover de stenen konden worden aangevoerd; volgens mijn oordeel was dit werk niet veel minder omvangrijk dan de bouw van de piramide zelf.” De weg was bijna een kilometer lang, meer dan achttien meter breed en liep op tot een hoogte van veertien en een halve meter; hij was „van gepolijste stenen gemaakt waarop afbeeldingen van dieren waren gebeeldhouwd, . . . Voor de bouw van de piramide zelf was twintig jaar nodig.” Volgens Herodotus werden de twee kleinere piramides van Gizeh door Cheops broer en zoon gebouwd.
Er zijn vele bespiegelingen over gehouden waarom deze piramides van Gizeh en wel in het bijzonder de Grote Piramide werden gebouwd. Sommigen hebben zich er van af gemaakt door te beweren dat ze enkel en alleen als graf voor Cheops moest dienen, maar is het redelijk te denken dat een regeerder dertig jaar lang alle bronnen van inkomsten van een land als Egypte voor de bouw van een graftombe zou aanwenden? Anderen zijn tot de conclusie gekomen dat ze werd gebouwd om er de koninklijke schatten in onder te brengen, maar de kosten van de bouw van een dergelijk ontwerp gingen de waarde van welke schat dan ook die de koning er in zou willen opbergen, verre te boven! Anderen zijn de gedachte toegedaan dat ze werd gebouwd om als tempel te dienen, maar dit schijnt ook niet de juiste verklaring te zijn, daar haar gladde schuine zijden de toegang er toe zeer moeilijk maakten.
Daar geen dezer theorieën een volkomen bevredigende verklaring voor de bouw van de Grote Piramide geeft, zijn anderen langzamerhand tot de veronderstelling gekomen dat ze onder goddelijke inspiratie werd gebouwd; dat Melchizedek er wellicht de bouwer van is geweest en dat God beoogde dat deze stenen getuige de bijbel zou bekrachtigen. Zo verdedigden mannen als John Taylor uit Londen en professor Smyth en Dr. Edgar uit Schotland de theoriea dat de afmetingen van de Grote Piramide en speciaal van de gangen en kamers in het inwendige, een diepe schriftuurlijke betekenis bezaten.
Wat zijn de feiten? Is de Grote Piramide werkelijk een getuige voor Jehovah? Werd ze door ware aanbidders gebouwd ter bekrachtiging van de bijbel of door aanhangers van heidense religiën?
NIET VAN GODDELIJKE OORSPRONG
Laten wij er allereerst nota van nemen dat, daar Gods Woord „een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad” is, en verschaft werd om ons ’volledig bekwaam te doen zijn, volledig toegerust tot ieder goed werk,’ de Grote Piramide met haar afmetingen niet tegemoet komt aan een gevoelde behoefte. — Ps. 119:105; 2 Tim. 3:15-17, NW.
Jehovah God gebruikte over een periode van zestien eeuwen ongeveer veertig schrijvers om ons zijn Woord te kunnen geven. Is het dan wel redelijk aan te nemen dat God, zelfs voordat Mozes de Pentateuch begon te schrijven, een massief bouwsel zou laten optrekken ter bekrachtiging van zijn Woord? Beledigt men er God niet eerder mee wanneer men beweert dat hij het noodzakelijk vond om zijn geïnspireerde Woord door het een of andere stomme bouwwerk te laten bekrachtigen? En dat haar betekenis duizenden jaren lang voor de mens verborgen zou blijven en pas tegen de tijd dat het bouwsel van al zijn uiterlijke schoonheid beroofd zou zijn, onthuld zou worden?
Is het voorts redelijk te denken dat God de oprichting van een dergelijk bouwwerk dat een grondoppervlak van 53.000 m2 heeft en uit ruim 21 miljoen kubieke meter gehouwen steen bestaat, waaronder exemplaren van meer dan negen meter lang en met een geschat gewicht van 800 ton elk, zou leiden wanneer al dit werk door slaven verricht zou moeten worden? Het feit alleen al dat de herinnering aan de binnenvallende herdersvorsten die deze piramiden lieten bouwen, eeuwen daarna nog steeds zo door de Egyptenaren verafschuwd werd, rangschikt de piramidenbouw eerder onder Farao’s bouwprogramma dan onder dat van koning Salomo.
Zouden wij bovendien, wanneer de Grote Piramide op Gods bevel zou zijn gebouwd, in Gods Woord, de bijbel, niet de een of andere verwijzing hiernaar kunnen verwachten? De bijbel verhaalt ons over de bouw van Salomo’s tempel en van die welke onder leiding van bestuurder Zerubbabel werd opgetrokken; tevens wordt de aanleg van een aquaduct door koning Hizkia vermeld, ja, zelfs de bouw van de toren van Babel, maar er wordt met geen woord over de piramides gerept. Dit argument is des te krachtiger omdat geen enkele van deze in Gods Woord beschreven bouwwerken een piramidevorm heeft.
Het kan ook niet worden tegengesproken dat geen der afmetingen van de Grote Piramide licht werpt op de zeer belangrijke strijdvraag van de universele soevereiniteit of waarom God het kwaad heeft laten bestaan. Hoe opmerkenswaardig sommige afmetingen ook mogen schijnen, er kan niet worden ontkend dat ze tot valse hoop en teleurstelling hebben geleid en dat geen enkele van hen enig nut heeft gehad bij de verheerlijking van Jehovah’s naam en de prediking van „dit goede nieuws van het koninkrijk,” noch zijn zij die zoveel waarde hechten aan de Grote Piramide er door toe gebracht deel te nemen aan een dergelijk predikingswerk. Kunnen bepaalde feiten in verband met de Grote Piramide niet geheel en al door menselijke wijsheid verklaard worden, dan blijft ons op grond van al het voorgaande niets anders over dan de gevolgtrekking te maken dat ze veeleer door middel van demonische krachten dan door de werkzame kracht van Jehovah God zijn ontstaan.
HET ALTAAR VOOR JEHOVAH
Een schriftuurplaats welke in het verleden is gebruikt ter ondersteuning van het standpunt dat de Grote Piramide van goddelijke oorsprong is, luidt: „Op die dag zal een altaar voor Jahweh staan midden in het land van Egypte, en op zijn grenzen een zuil ter ere van Jahweh! Dit zal een teken zijn en getuige voor Jahweh der heirscharen in het land van Egypte; wanneer ze dan tot Jahweh roepen om hun verdrukkers, zal Hij hun een Verlosser zenden, een Wreker, die hen zal redden.” Men heeft een vernuftige poging gedaan om door middel van een stel lijnen aan te tonen dat de Grote Piramide terzelfder tijd zowel in het midden van het land Egypte lag als aan de grens. Een letterlijk bouwwerk kan echter onmogelijk zowel in het midden als aan de grens van een letterlijk land liggen. — Jes. 19:19, 20, PC.
De bijbel gebruikt het woord Egypte echter in figuurlijke zin, zoals bijvoorbeeld in Openbaring 11:7, 8 (NW) waar de toestand waarin Gods dienaren in 1918 en 1919 verkeerden, als volgt wordt beschreven: „En wanneer zij hun getuigenis hebben geëindigd, zal het wilde beest dat uit de afgrond opstijgt, oorlog tegen hen voeren, hen overwinnen en hen doden. En hun dode lichamen zullen op de brede weg liggen van de grote stad welke in geestelijke zin Sodom en Egypte wordt genoemd, waar ook hun Heer aan de paal werd genageld.”
De uitdrukking „altaar” in de bovenstaande schriftuurplaats duidt op een plaats waar offers worden gebracht, en Gods volk brengt thans in het midden van het tegenbeeldige Egypte, Satans wereld, offers. Zij dienen eveneens als een zuil, als een monument of getuige voor Jehovah. Hoewel een letterlijk bouwwerk onmogelijk zowel in het midden als aan de grens van een letterlijk land kan liggen, kan dit in figuurlijke zin wel. Op het ogenblik vindt men in het midden van of overal in het moderne Egypte oftewel Satans wereld, getuigen van Jehovah; toch kan er in een andere betekenis worden gezegd dat zij zich eveneens aan de grens bevinden doordat zij aan de rand staan, klaar om na de strijd van Armageddon in de nieuwe wereld over te gaan. Dat zij als getuigen dienst doen, wordt herhaaldelijk in de Schrift verklaard: „Gij zijt Mijn getuigen, spreekt de HERE [Jehovah], dat Ik God ben.” Dat zij een teken zijn, daarvan getuigen de woorden van de Grotere Jesaja, Christus Jezus, wanneer hij over zijn volgelingen spreekt als over kinderen die hem gegeven zijn: „Ziet, ik en de kinderen, die mij de HERE [Jehovah] gegeven heeft, zijn tot tekenen en tot wonderen.” — Jes. 43:10-12; 8:18; Hebr. 2:13.
Ongeacht hoe belangwekkend, fascinerend of intrigerend de wiskundige, chronologische en astronomische betekenis van de Grote Piramide van Egypte ook moge zijn, zij verzinkt in het niet wanneer ze met het grote werk wordt vergeleken dat Jehovah op het ogenblik bij zijn altaar midden in Egypte en zijn zuil bij de grens laat verrichten. De mensen hebben thans geen stilzwijgende bevestiging van de bijbelse chronologie nodig, maar de waarheid over de op te lossen grote strijdvraag, namelijk, Wie is de oppermachtige, Jehovah God of Satan de Duivel? Zij dienen duidelijk de scheidslijn te zien tussen Gods organisatie en die van de Duivel en hen moet worden getoond dat het zeer dringend is, eer het te laat is, Jehovah, gerechtigheid en zachtmoedigheid te zoeken. — Zef. 2:1-3.
Daar alle bewijzen aantonen dat de Grote Piramide niet onder Gods leiding werd gebouwd, zou het er, wanneer zij er enige betekenis aan zouden hechten, voor christenen mee gelijkstaan zich tot Egypte om hulp te wenden (Jes. 31:1). Jehovah leidt zijn dienaren die zich aan hem hebben opgedragen, niet voor de bediening op door middel van een door arbeid van heidense slaven gebouwde steenhoop, maar door zijn Woord, zijn organisatie en zijn werkzame kracht, zijn heilige geest.
DE WAARSCHIJNLIJKE BEWEEGREDEN
Er blijft echter nog een vraag open. Kan er namelijk een bevredigende verklaring worden gegeven van Cheops’ beweegredenen voor de bouw van de Grote Piramide, nu het wel duidelijk is dat ze niet op aanwijzing van Jehovah werd gebouwd, en waarschijnlijk ook niet om alleen maar als een graftombe, een schathuis of als een tempel van heidense aanbidding te dienen?
Inderdaad, er is één theorie waar veel voor te zeggen is en welke gebaseerd is op de grote betekenis welke de Grote Piramide aan de wiskundige en astronomische wetenschap toekent. Zoals bekend is, werden de astronomie en de astrologie in vroeger tijden als één wetenschap beschouwd, en zowel uit de schriftuurlijke als uit de wereldlijke geschiedenis blijkt duidelijk dat de Chaldeeën in beide uitmuntten. Voorts is gebleken dat Cheops en zij die tezamen met hem Egypte klaarblijkelijk zo zonder moeite veroverden, uit Chaldea kwamen. „De mysterieuze invloed welke astrologen aan speciale getallen, cijfers, standen, enzovoorts toekennen, vormt een goede verklaring voor de zorg waarmee de Grote Piramide dusdanig werd opgebouwd dat er speciale astronomische en wiskundige verhoudingen in zouden bestaan.”
Wanneer wij bedenken dat „de Chaldeeën reeds vanaf de vroegste tijden een studie maakten van zowel de alchemie als de astrologie,” in de hoop daardoor de ’steen der wijzen’ te vinden waarmee zij volgens hun mening onedele metalen in goud en zilver zouden kunnen veranderen en terzelfder tijd het geheim van het leven zouden kunnen ontdekken, kan dit de aanleiding zijn geweest om de Grote Piramide te bouwen, opdat het een monument zou zijn waar men door middel van de astrologie de fundamentele geheimen van het leven en van alle andere dingen hoopte te ontdekken. — The Great Pyramid, door R.A. Proctor.
Deze meest logische verklaring van alle reeds genoemde betreffende de beweegredenen welke aan de bouw van de Grote Piramide van Gizeh ten grondslag liggen, zou er dus een aanwijzing voor kunnen vormen dat ze beslist niet door hen die zich met de ware aanbidding van Jehovah God bezighielden, werd gebouwd, maar door aanhangers van de astrologie, een produkt van demonenreligie en dat dit ter bevordering van dit soort van religie gebeurde.
[Voetnoten]
a Tot 1928 waren ook de Bijbelonderzoekers deze mening toegedaan.