„Zijt waakzaam met het oog op gebeden”
„Het volledige einde aller dingen is echter nabij gekomen. Hebt daarom een gezonde geest en zijt waakzaam met het oog op gebeden.” — 1 Petr. 4:7.
1-3. (a) Door welk voorbeeld wordt op krachtige wijze de dwaasheid van een te groot vertrouwen geïllustreerd? (b) Wat betekent dit naar analogie hiervan voor christenen?
HET was 11.40 uur in de avond van 14 april 1912. ’s Werelds grootste oceaanstomer voer met 2207 zielen aan boord op topsnelheid over de noordatlantische oceaan. Men had haar als „’s mensen grootste prestatie op bouwkundige gebied” begroet. Hoe groot het vertrouwen van haar eigenaars was, bleek wel uit de naam die men haar had gegeven, namelijk, de „Titanic,” wat „van enorme afmetingen, sterkte en kracht” betekent. Deze lijnboot, die de reputatie had onzinkbaar te zijn, bevond zich op de vijfde dag van haar eerste vaart. Plotseling dook er uit de duisternis een ijsberg op, en vóór ze haar koers voldoende kon wijzigen, stroomde het water al door een groot gat in haar zijwand naar binnen. In minder dan drie uur was de „onzinkbare” Titanic gezonken en hadden 1502 mannen, vrouwen en kinderen een graf in de golven gevonden.
2 Wat was de oorzaak van deze verschrikkelijke ramp? Een gebrek aan waakzaamheid door een te groot vertrouwen in de goede afloop! Haar marconist had zes waarschuwingen ontvangen, terwijl eenmaal zelfs de precieze ligging was aangegeven van de ijsberg waarop de Titanic was vastgelopen! Waarom bleef haar kapitein dan ondanks zulke waarschuwingen op volle snelheid doorvaren? Omdat hij te zeer vertrouwde op de onzinkbaarheid van zijn schip. Hoe krachtig wordt hierdoor geïllustreerd hoe dwaas het is een te groot vertrouwen in de goede afloop te bezitten.
DE NOODZAAK VAN VERTROUWEN
3 Als christenen die zich aan Jehovah hebben opgedragen, bevinden wij ons in de wereld terwijl wij er geen deel van vormen. Wij zijn als het ware scheepskapiteins, die van deze oude wereld of dit oude samenstel van dingen naar de nieuwe wereld van na Armageddon varen. Op dit moment schijnen velen een kalme zee te hebben, waardoor zij geneigd zijn hun waakzaamheid te laten verslappen. Wij kunnen ons dit echter niet veroorloven, want ook onze zee is bezaaid met ijsbergen, hindernissen welke door de Duivel en zijn demonen, de wereld en het vlees op onze weg zijn gelegd en die ons gemakkelijk schipbreuk kunnen laten lijden, doordat wij niet rechtschapen jegens God blijven.
4. Wat betekent het waakzaam te zijn?
4 Wat wil het zeggen waakzaam te zijn? Het woord „waakzaam” is afgeleid van „waken.” Waakzaam te zijn, betekent naar men zegt wakker, op zijn hoede, behoedzaam en voorzichtig te zijn, „oplettend om gevaar te ontdekken en te vermijden, of om veiligheid te verschaffen.” Volgens van Dale’s woordenboek betekent het „oplettend, acht slaand op wat kan gebeuren, gereed om te handelen,” hetgeen nog aangevuld kan worden met Websters omschrijving van vigilant, waakzaam, als „intense, moedige, vaak omzichtige oplettendheid, met name voor de goede zaak.” Waakzaam te zijn is derhalve precies het tegenovergestelde van zorgeloos, gedachteloos, onachtzaam, onverschillig of slaperig te zijn. Door de waarschuwende voorbeelden en uitdrukkelijke geboden in Gods Woord wordt ons wel heel goed op het hart gedrukt hoe belangrijk het is een waakzame geestesgesteldheid te bezitten.
5, 6. (a) Welke voorbeelden geeft de Schrift van gebrek aan waakzaamheid ten gevolge van een te groot vertrouwen? (b) Welke waarschuwingen geeft de Schrift?
5 Als gevolg van een te groot vertrouwen in de goede afloop en een gebrek aan waakzaamheid begingen zelfs zulke getrouwe dienstknechten van Jehovah als Noach, Mozes en David soms ’een misstap voordat zij er zich bewust van waren.’ Vooral in de apostel Petrus hebben wij een waarschuwend voorbeeld. Petrus was stellig geheel aan Jehovah God en aan zijn Meester toegewijd. Had hij niet zijn vissersbedrijf en al het andere verlaten om Jezus als een visser van mensen te volgen? Hoe is hij echter gestruikeld door zijn Meester driemaal te verloochenen, en dit alles omdat hij zijn waakzaamheid ten gevolge van een te groot vertrouwen had verloren! — Matth. 26:31-35, 75.
6 Verder hebben we nog de uitdrukkelijke geboden: „Zijt waakzaam met het oog op gebeden.” „Houdt uw zinnen bij elkaar, zijt waakzaam.” „Blijft waakzaam en bidt.” „Laten wij waakzaam blijven en onze zinnen bij elkaar houden.” „Wie daarom denkt dat hij stevig op zijn plaats staat, passe op dat hij niet valt.” — 1 Petr. 4:7; 5:8; Matth. 26:41; 1 Thess. 5:6; 1 Kor. 10:12.
WAAROM DE NOODZAAK VOOR WAAKZAAMHEID THANS GROTER IS
7-10. (a) Waarom is er thans een grotere waakzaamheid geboden met betrekking tot de tegenstand van Satan? (b) Van de wereld? (c) Van ons eigen vlees?
7 Hoewel christenen deze waarschuwingen altijd al ter harte hebben moeten nemen, is de noodzaak hiervoor thans zelfs nog groter. Zo is de Duivel altijd al ’als een brullende leeuw rondgegaan, trachtend iemand te verslinden’; daar wij echter in de tijd leven waarin ’de natiën [in twee wereldoorlogen] vergramd werden’ weten wij dat Satan thans nog heviger vertoornd is, „wetend dat hij een korte tijd heeft,” en dat hij daarom in nog fellere woede oorlog voert tegen allen „die Gods geboden nakomen en wier werk bestaat in het afleggen van getuigenis over Jezus.” Wegens deze in kracht toegenomen aanval van de zijde van Satan dienen wij van onze zijde van een grotere waakzaamheid blijk te geven. — 1 Petr. 5:8; Openb. 11:18; 12:12, 17.
8 Hetzelfde is van toepassing op onze vijand de wereld. Met „het toenemen van wetteloosheid” is het gevaar dat onze liefde zal verkoelen, groter. En wijzen de feiten niet uit dat wij in de „kritieke tijden” leven, „die moeilijk zijn door te komen” en waarin zelfzucht welig tiert? Hoewel de wereld de christenen dus altijd al met haar zelfzucht heeft trachten te verleiden, is het wegens haar toegenomen materialisme en goddeloosheid nodig dat wij van onze zijde een grotere waakzaamheid aan de dag leggen. — Matth. 24:12; 2 Tim. 3:1-5; 1 Joh. 2:16.
9 Wij moeten thans zelfs een grotere waakzaamheid betrachten ten aanzien van ons eigen vlees. Hoe dat zo? Merk wederom op dat alhoewel Paulus’ bekentenis, „het goede dat ik wil, doe ik niet, maar het kwade dat ik niet wil, dát bedrijf ik” altijd al op alle christenen van toepassing is geweest, het vlees thans meer aanleiding heeft om zich te laten gelden. Evenals „zatheid van brood en stille gerustheid” tot de misdrijven van het Sodom uit de oudheid bijdroegen, wordt het ons door de materiële voorspoed en de steeds toenemende vrije tijd waarover men tegenwoordig beschikt, steeds gemakkelijker gemaakt aan de neigingen van ons gevallen vlees toe te geven, waardoor het tonen van zelfbeheersing moeilijker wordt. Dat dit een heel groot gevaar kan zijn, blijkt wel uit het gedrag van bepaalde christelijke getuigen van Jehovah die de beestachtige behandeling in de nazi-concentratiekampen getrouw hebben doorstaan, of, om een nog recenter voorbeeld te nemen, jarenlang in communistische gevangenissen hebben vertoefd, maar daarna wegens hun immorele gedrag geëxcommuniceerd of uit de gemeenschap gesloten moesten worden. — Rom. 7:19; Ezech. 16:49, SV.
10 Daar onze drie vijanden — de Duivel, de wereld en ons vlees — nog steeds meer moeilijkheden op onze weg leggen, dienen wij thans waarlijk meer dan ooit tevoren oplettend en waakzaam te zijn. Het zou zeer onverstandig zijn wegens het uitblijven van vervolging in een groot deel van de wereld en wegens de uitbreiding van de ware aanbidding overmoedig een te groot vertrouwen te ontwikkelen. Nu „het volledige einde aller dingen is . . . nabijgekomen,” is de noodzaak om alle waarschuwende voorbeelden en uitdrukkelijke geboden betreffende het betrachten van waakzaamheid ter harte te nemen integendeel steeds groter geworden.
BEWUST VAN ONZE GEESTELIJKE NOODDRUFT
11-14. (a) Wat voor uitwerking heeft het zich bewust te zijn van onze geestelijke nooddruft op onze studie van Gods Woord? Waarom? (b) Op onze aanwezigheid op vergaderingen? (c) Op onze predikingsactiviteit? (d) Op ons gebed?
11 Hoe kunnen wij waakzaam blijven? Hoe kunnen wij de valstrik van het ontwikkelen van een te groot vertrouwen vermijden? Door ons altijd van onze geestelijke nooddruft bewust te zijn. Jezus heeft hierover eens gezegd: „Gelukkig zijn zij die zich bewust zijn van hun geestelijke nooddruft.” Waarom zal deze geestesgesteldheid ons waakzaam doen zijn en ons tegen de strik van een al te groot vertrouwen beschermen? In de eerste plaats omdat het er ons toe aanzet ijverig Gods Woord te bestuderen tezamen met de hulpmiddelen waarin hij heeft voorzien, wetend dat „de mens . . . niet van brood alleen [moet] leven, doch van elke uitspraak welke uit Jehovah’s mond voortkomt.” Dat Woord bevat, zoals wij hebben gezien, vele aanmoedigingen in de vorm van waarschuwingen waardoor wij geholpen zullen worden waakzaam te blijven. — Matth. 5:3; 4:4.
12 Ten tweede zullen wij, als wij ons van onze geestelijke nooddruft bewust zijn, graag bij alle mogelijke gelegenheden met gelijkgezinde christenen willen omgaan, daar wij er ons dan terdege van bewust zijn dat niemand tegen zijn broeder of zuster kan zeggen „Ik heb u niet nodig.” Nu kan het zijn dat wij dit niet in zulke bewoordingen zeggen, maar wanneer wij opzettelijk in gebreke blijven met onze broeders en zusters te vergaderen, zeggen wij dit door onze handelingen en in ons hart. Wanneer alle christenen die zich aan Jehovah hebben opgedragen, zich volledig van hun geestelijke nooddruft om met hun mede-christenen om te gaan bewust zouden zijn, zou het niet nodig zijn hen er voortdurend aan te herinneren ’het vergaderen niet na te laten, zoals sommigen gewoon zijn, maar elkaar aan te moedigen, en dat te meer naarmate gij de dag ziet naderen.’ De omgang met andere christenen is stimulerend en helpt ons waakzaam te blijven. — 1 Kor. 12:21; Hebr. 10:25.
13 Wanneer wij ons bewust zijn van onze geestelijke nooddruft, zullen wij er verder van doordrongen zijn dat Jezus’ woorden, „Mijn voedsel is de wil te doen van hem die mij heeft gezonden en zijn werk te voleindigen” ook op ons van toepassing zijn. Daar wij het goede nieuws over Jehovah en zijn koninkrijk en de waarschuwing van de naderende vernietiging in Armageddon in een goed hart hebben ontvangen, voelen wij ons gedwongen deze waarheden aan anderen uit te dragen. Ja, wij zullen ons evenmin als Elihu en Jeremia stil kunnen houden. IJverig de waarheid te prediken, is een van de beste manieren om waakzaam te blijven. — Joh. 4:34; Job 32:18-20; Jer. 20:9.
14 Ten slotte zullen wij, als wij ons van onze geestelijke nooddruft bewust zijn, de waarde van het gebed, van het spreken met onze hemelse Vader, Jehovah God, beseffen. Door het gebed tonen wij dat wij ten volle beseffen dat wij zijn hulp nodig hebben en met hem, de Bron van ware wijsheid en alle kracht, in contact moeten blijven. Bij sommigen schijnt thans de neiging te bestaan de belangrijkheid van het gebed, ja, van het veelvuldig en ernstig bidden, over het hoofd te zien. Het is o zo gemakkelijk het gebed te veronachtzamen of daarbij in een sleur te vervallen, waardoor het een vormendienst wordt. Dit is een grote fout! Door dringend en veelvuldig te bidden, zullen wij geholpen worden de strik van het ontwikkelen van een te groot vertrouwen te vermijden. Geen wonder dat het gebed in Gods Woord voortdurend met waakzaamheid in verband wordt gebracht.
JEZUS WAS ZICH VAN ZIJN GEESTELIJKE NOODDRUFT BEWUST
15. Waaruit blijkt dat Jezus zich van zijn geestelijke nooddruft bewust was?
15 Zoals in alles, gaf Jezus ons wat het bidden betreft een volmaakt voorbeeld. Dat hij dit kostbare voorrecht naar juiste waarde schatte, treedt in het bericht van zijn aardse bediening op duidelijke wijze op de voorgrond. Er kan zelfs gezegd worden dat niemand op aarde het gebed zulk een hoge waarde toekende als hij. Hoewel hij volmaakt was naar lichaam en geest en over bovennatuurlijke krachten beschikte, vertrouwde hij er niet al te zeer op dat alles wel goed zou komen, maar was hij zich altijd van zijn geestelijke nooddruft bewust. Hij zag voor wijsheid en kracht voortdurend naar zijn hemelse Vader op en loofde en dankte Hem in gebed.
16-18. (a) Welke geestesgesteldheid legde Jezus aan de dag toen hij zich liet dopen? (b) Welk bericht is er voorhanden waaruit blijkt dat Jezus gedurende zijn gehele bediening veelvuldig heeft gebeden?
16 Over het allereerste begin van zijn aardse bediening lezen wij dat „Jezus ook [werd] gedoopt, en terwijl hij bad, werd de hemel geopend.” Zich volledig van zijn geestelijke nooddruft bewust zijnd, onderhield hij zich met zijn Vader en vroeg hij Hem om hulp. Hij deed dit in dodelijke ernst, zoals zijn gedrag in geen enkel opzicht door luchthartigheid werd gekenmerkt. Verder kunnen wij niet anders dan de gevolgtrekking maken dat Jezus gedurende de veertig dagen in de woestijn veel tijd aan het gebed besteedde. Toen Satan met zijn sluwe en listige verleidingen kwam, werd Jezus dan ook niet op een onbewaakt moment overvallen. Hij was waakzaam. — Luk. 3:21; Matth. 4:1-10.
17 Dit geldt trouwens voor zijn gehele bediening. Herhaaldelijk lezen wij dat hij zich in de stilte terugtrok om alleen te bidden: „Later, toen hij alleen bad, kwamen de discipelen tot hem.” En wederom: „Toen hij de scharen had weggezonden, besteeg hij de berg geheel alleen om te bidden,” hierin tot de volgende morgen volhardende, waarna hij zich met spoed naar zijn discipelen begaf, die in een storm in gevaar verkeerden. Bij een andere gelegenheid ’stond hij vroeg in de ochtend, terwijl het nog duister was, op, ging naar buiten en begaf zich naar een eenzame plaats, en daar begon hij te bidden.’ — Luk. 9:18; Matth. 14:23; Mark. 1:35.
18 Voordat Jezus de twaalf apostelen uit zijn discipelen koos, ’ging hij naar de berg om te bidden, en hij bracht de gehele nacht door in het gebed tot God.’ Wat een voorbeeld voor ons om God dringend om hulp te verzoeken wanneer wij een belangrijke beslissing moeten nemen! Nadat Jezus ’Petrus, Johannes en Jakobus had meegenomen en een berg was beklommen om te bidden’ deed het wonderbaarlijke transfiguratietafereel zich voor. Als antwoord op Jezus’ gebed? Ongetwijfeld! Als gevolg van Jezus’ eigen voorbeeld in het bidden, hebben wij het modelgebed gekregen, zoals wij lezen: „Toen hij zich eens ergens bevond en bad, zei een van zijn discipelen toen hij ophield tot hem: ’Meester, leer ons hoe te bidden, zoals ook Johannes zijn discipelen geleerd heeft.’” — Luk. 6:12; 9:28-30; 11:1.
19, 20. (a) Welke gebeden zond Jezus op de laatste dag van zijn aardse bediening op? (b) Waarom bad hij op genoemde wijze?
19 Vooral op de laatste dag van zijn aardse bediening als mens nam Jezus zijn toevlucht tot het gebed. Daar hij wist dat hij zijn volgelingen spoedig zou verlaten, bad hij lang en oprecht voor hen, zoals wij in het 17de hoofdstuk van Johannes kunnen lezen. Omdat hij in de onmiddellijke toekomst kon zien, bad hij speciaal voor Petrus, opdat diens ’geloof niet zou bezwijken.’ Vlak voordat het gepeupel kwam, om hem gevangen te nemen, bad Jezus tot driemaal toe wat zijns Vaders wil was ten aanzien van hem: „Mijn Vader, indien mogelijk laat deze beker aan mij voorbijgaan. Nochtans, niet gelijk ik wil, maar gelijk gij wilt.” De apostel Paulus had deze bijzondere gelegenheid ongetwijfeld in gedachten toen hij schreef dat Christus „in de dagen van zijn vlees . . . smeekbeden en ook smekingen [heeft] opgedragen aan degene die hem uit de dood kon redden,” zijn hemelse Vader (Luk. 22:31, 32; Matth. 26:39; Hebr. 5:7). Nu moeten wij niet denken dat Jezus van de dood of de soort van dood welke hem wachtte, terugschrok. Had hij zijn discipelen niet voorzegd dat hij ter dood gebracht zou worden, en tevens op welke manier? (Matth. 16:21; Joh. 12:33) Wij moeten veeleer tot de conclusie komen dat hij zich in de eerste plaats bekommerde om de smaad welke de dood van de Zoon Gods aan een martelpaal over zijn hemelse Vader, Jehovah God, zou brengen.
20 Jezus bleef in gebed verzonken terwijl hij de smartelijke pijnen onderging welke met de nageling aan de paal gepaard gingen. De daarmee verbonden schande en pijn verwijderden hem niet van God doch dreven hem alleen maar dichter tot Hem. In zijn gebeden deed hij aanhalingen uit twee profetische psalmen welke God daartoe eeuwen daarvoor al had laten optekenen: „Mijn God, mijn God, met welke bedoeling hebt gij mij verlaten?” En: „Vader, in uw handen vertrouw ik mijn geest toe.” Zijn laatste bericht tot zijn Vader luidde: „Het is volbracht!” Terloops zij opgemerkt dat dit alles bewijst dat Jezus toen hij op aarde was, niet tegelijk mens en god — een incarnatie — en geen lid van een drieëenheid, maar volledig aards, een menselijk schepsel, was. Hij was evenwel volmaakt, omdat Jehovah God zijn Vader was. — Matth. 27:46; Luk. 23:46; Joh. 19:30; Ps. 22:1, vs. 2, SV; 31:5, vs. 6, SV.
21. Wat kunnen wij uit Jezus’ voorbeeld leren?
21 Er valt niet aan te twijfelen dat Jezus zich aldoor van zijn geestelijke nooddruft bewust was. Wanneer hij, de volmaakte, zondeloze, wonderen verrichtende Zoon Gods, voortdurend de behoefte voelde om te bidden, hoeveel te meer dienen wij, onvolmaakte, zondige en zwakke zonen en dochters van Adam, dit dan wel niet te voelen. Uit de brieven van zijn apostelen blijkt dat zij dezelfde geestesgesteldheid hadden, want daarin komen overvloedig veel geboden om te bidden en verwijzingen naar hun gebeden ten behoeve van hun broeders en zusters voor. — Rom. 15:30; 1 Thess. 1:2; 1 Petr. 4:7.
LOF, DANKZEGGING EN SMEEKBEDE
22. Noem enkele in de Schrift opgetekende bevelen waarbij het gebed is betrokken.
22 Uit de vele schriftuurlijke bevelen waarbij het gebed is betrokken en de uitdrukkingen waarin hierop de aandacht wordt gevestigd, blijkt eveneens hoe belangrijk het gebed is. Alleen door het gebed kunnen wij ’de Vader blijven aanroepen.’ Slechts door te bidden kunnen wij ’onze last op Jehovah werpen, opdat hij ons ondersteunt.’ Opdat wij ’met geheel ons hart op Jehovah’ kunnen vertrouwen en ’in al onze wegen op hem acht kunnen slaan’ moeten wij in gebed tot hem komen en zijn Woord onderzoeken. Evenmin kunnen wij ’ootmoedig met onze God wandelen’ zonder te bidden, want wie spreekt niet met degene met wie hij wandelt, en wat is bidden anders dan spreken met God? Wanneer wij ons allereerst aan Jehovah opdragen, zeggen wij toch in gebed tot hem: ’Hier ben ik om uw wil te doen, o God’? — 1 Petr. 1:17; Ps. 55:22, vs. 23, SV; Spr. 3:5, 6; Micha 6:8, NBG; Hebr. 10:9.
23, 24. (a) Welke drie vormen of aspecten zijn er bij het gebed betrokken, en wat vormt er de aanleiding toe? (b) Welk prachtig voorbeeld heeft David hiervan gegeven?
23 Wij moeten echter niet over het hoofd zien dat een gebed niet bedoeld is om God alleen maar iets te vragen. Neen, het omvat ook lof- en dankzegging. Zo richtte Jezus niet alleen herhaaldelijk smeekbeden tot God, maar ook loofde en dankte hij Hem keer op keer in het gebed (Matth. 11:25; Mark. 8:6; Luk. 22:17, 19; Joh. 6:11, 23; 11:41). Wij moeten er dus altijd aan denken dat het gepast is Jehovah steeds in onze gebeden te loven voor wie en wat hij is en er altijd dankzeggingen in op te nemen voor alles wat hij voortdurend voor ons blijft doen. Door de geestesgesteldheid van lof en dankzegging aan te kweken, zullen wij beloond worden met tevredenheid of het genoegen-nemen met wat wij hebben, hetwelk samen met godvruchtige toewijding een bron van groot gewin is. — 1 Tim. 6:6.
24 Een prachtig voorbeeld van een gebed dat zowel een smeekbede als lof- en dankzegging omvat, is dat wat David opzond toen hij en zijn natie bijdragen gaven voor de bouw van Jehovah’s tempel. Met passende welsprekendheid looft hij Jehovah om zijn hoedanigheden en zegt Hem dank dat hij en zijn volk zo vrijgevig konden zijn, want alles kwam toch in de eerste plaats uit Gods hand. Ten slotte smeekt David Jehovah zijn volk altijd zo vrijgevig-gestemd te laten zijn, terwijl hun hart voortdurend op Hem is gericht. David bad ook voor het voorbeeldige koninkrijk: „Geef mijn zoon Salomo een volledig hart om uw geboden te onderhouden.” Laten wij David navolgen door er in onze gebeden niet alleen blijk van te geven dat wij ons bewust zijn van onze geestelijke nooddruft maar ook dat wij beseffen wat voor een God Jehovah is en waarderen wat hij voortdurend voor ons doet. — 1 Kron. 29:10-20.