Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w75 1/1 blz. 9-13
  • ’Wanneer gij Jeruzalem ingesloten ziet door legerkampen’

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • ’Wanneer gij Jeruzalem ingesloten ziet door legerkampen’
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1975
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • DE OPSTAND DER JODEN
  • DEGENEN DIE VLUCHTTEN
  • DE ROMEINEN VALLEN BINNEN MET EEN GROTE LEGERMACHT
  • DE SITUATIE VERSLECHTERT IN JERUZALEM
  • JERUZALEM WORDT INGESLOTEN
  • DE LAATSTE BELEGERING
  • Geloof in Bijbelse profetieën redt levens
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2007
  • Josephus — een voor zijn taak berekend geschiedschrijver
    Ontwaakt! 1980
  • Hoe de komende „grote verdrukking” werd afgeschaduwd
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1970
  • Jeruzalem
    Hulp tot begrip van de bijbel
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1975
w75 1/1 blz. 9-13

’Wanneer gij Jeruzalem ingesloten ziet door legerkampen’

DE LAATSTE belegering van Jeruzalem in de eerste eeuw G.T. was een tijd van weergaloos lijden voor degenen die ingesloten waren in de stad. Toch kwam deze gebeurtenis niet onverwacht. De grootste profeet aller tijden had tientallen jaren voordien naar deze gebeurtenis vooruitgewezen. Die profeet weende toen hij over de verschrikkingen van de belegering en de afloop ervan nadacht. — Luk. 19:41-44.

Wat ruim negentien eeuwen geleden met Jeruzalem is gebeurd, dient ons in deze tijd ten zeerste te interesseren. Jezus Christus, de profeet die de verwoesting van Jeruzalem voorzei, wees eveneens vooruit naar een tijd waarin een nog grotere rampspoed niet slechts over één stad of één volk, maar over de gehele mensenwereld zou komen (Matth. 24:3-37). Er kunnen dus belangrijke lessen uit de ervaring van het oude Jeruzalem worden geleerd. Wanneer deze lessen ter harte worden genomen, kan dit tot het behoud van menselijk leven leiden.

De joodse geschiedschrijver Josephus verschaft ons de meeste inlichtingen over deze periode. Hij was een ooggetuige en heeft sommige van de gebeurtenissen die hij beschrijft, zelf meegemaakt. In tegenstelling tot de bijbelschrijvers, werd hij echter niet door God geïnspireerd. Zijn verslag is kennelijk getint door het verlangen zijn Romeinse opperheren niet te krenken, alsook zijn overgave aan de Romeinen in het beginstadium van de joodse oorlog te rechtvaardigen. Hoewel Josephus’ geschriften niet voor honderd procent betrouwbaar zijn, kunnen wij er niettemin waardevolle achtergrondinlichtingen uit putten.

DE OPSTAND DER JODEN

In het jaar 66 G.T. deed er zich een reeks van gebeurtenissen voor die volgens Josephus een oorlog met Rome onvermijdelijk maakten. Een groep joodse soldaten veroverde de vesting Masada, aan de westzijde van de Dode Zee, overrompelde het aldaar gelegen garnizoen en verving dit door een bezetting van hun eigen lieden. In Jeruzalem overreedde de tempelhoofdman Eleazar de tempeldienaren ertoe geen gaven of offers meer van vreemdelingen aan te nemen. Als gevolg hiervan brachten zij, hoezeer de overpriesters en vooraanstaande burgers er ook op aandrongen, geen offers meer voor Rome en Caesar.

Uit vrees voor represaillemaatregelen van de Romeinen riepen de vooraanstaande burgers, de overpriesters en de aanzienlijksten der Farizeeën een openbare vergadering bijeen en veroordeelden de dwaasheid van de opstand. Hun pogingen waren echter vergeefs. Daarom zonden zij gezantschappen naar stadhouder Florus en koning Agrippa om hulp. Agrippa reageerde hierop door een krijgsmacht te zenden. Toen braken er gevechten in Jeruzalem uit, waarbij de opstandelingen de overwinning behaalden en vervolgens het Romeinse garnizoen dat op de burcht Antonia, dicht bij het tempelgebied, gestationeerd was, over de kling joegen.

Binnen drie maanden had de Romeinse legaat van Syrië, Cestius Gallus, het twaalfde legioen van het Romeinse leger, met nog talrijke hulptroepen, op de been gebracht om de opstand te onderdrukken. Daar de Romeinse strijdkrachten tijdens het Loofhuttenfeest voor de muren van Jeruzalem aankwamen, drongen ze al spoedig tot de zwaar versterkte tempelmuren door. Ofschoon de schijnbare overwinning nabij was, beval Gallus plotseling en naar het scheen zonder geldige reden de terugtocht. Joodse troepen zetten de achtervolging in. Door hun aanvallen waren de terugtrekkende Romeinen genoodzaakt het grootste gedeelte van hun bagage en hun zware belegeringsuitrusting in de steek te laten. Ervan overtuigd dat God hen had bevrijd, sloegen uitgelaten joden munten met opschriften als „De heilige stad Jeruzalem”.

DEGENEN DIE VLUCHTTEN

Christenen die in Jeruzalem en Judéa woonden, deelden echter niet in deze vreugde. Zij herinnerden zich wat Jezus Christus had voorzegd: „Wanneer gij . . . Jeruzalem door legerkampen ingesloten ziet, weet dan dat zijn verwoesting nabijgekomen is. Laten dan zij die in Judéa zijn, naar de bergen vluchten, en laten zij die in het midden van Jeruzalem zijn, eruit trekken, en laten zij die zich in de landstreken bevinden, er niet binnengaan.” — Luk. 21:20, 21.

Aloude bronnen geven te kennen dat de christenen Jezus’ profetische bevel opvolgden en Jeruzalem en Judéa toentertijd verlieten. De kerkelijke geschiedschrijver Eusebius uit de derde en vierde eeuw G.T. schrijft: „Het volk der gemeente te Jerusalem [had] bij monde van zekere godspraak, die aan de bevoegden aldaar door openbaring gegeven was, bevel ontvangen . . . vóór den oorlog zich van de stad te verwijderen en een zekere stad van Peraea — zij noemen haar Pella — te gaan bewonen.” Epiphanius, uit ongeveer dezelfde periode, zegt dat ’de christenen die in Jeruzalem woonden, aangezien Christus hen van tevoren voor de komende belegering had gewaarschuwd, naar Pella vertrokken’.

DE ROMEINEN VALLEN BINNEN MET EEN GROTE LEGERMACHT

De christenen waren derhalve uit de gevarenzone toen keizer Nero generaal Vespasianus aanstelde om de joodse opstand te onderdrukken. Bekwaam bijgestaan door zijn zoon Titus, trok Vespasianus met een krijgsmacht van 60.000 man op. Hij richtte zijn legioenen tegen steden in Galiléa, waar hij op hevige tegenstand stuitte. Toen er ten slotte steden werden ingenomen, werd er inderdaad een grote slachting onder de joden aangericht.

Wat in Tarichéa en Gamala gebeurde, illustreert wat er in het gehele gebied plaatsvond. In Tarichéa, gelegen aan de oever van de Zee van Galiléa, sneuvelden ruim 6000 joden in de strijd. De overlevenden werden meedogenloos behandeld. De „grijzen en zwakken”, 1200 in getal, werden gedood. Meer dan 30.000 werden in slavernij verkocht en 6000 van de krachtigste jongemannen werden op transport gesteld om als slaven van Nero het Kanaal van Korinthe te graven. In Gamala stortten vele joden, toen de situatie hopeloos voor hen werd, zich met hun vrouwen en kinderen over de muren van de stad naar beneden. Meer dan 5000 kwamen aldus in het diepe kunstmatige ravijn om. Nog eens 4000 mensen werden door de Romeinen afgeslacht.

DE SITUATIE VERSLECHTERT IN JERUZALEM

De stad Jeruzalem werd het letterlijke strijdtoneel van wedijverende joodse partijen — de Zeloten en de Gematigden. De Zeloten overmeesterden de tempel en maakten die tot hun vesting. Vanuit die basis volvoerden zij wandaden van plundering en bloedvergieten.

Later zette priester Ananus de burgerij tegen de Zeloten op. Er volgden hevige gevechten en de Zeloten werden ten slotte in het tempelgebied belegerd. Ananus wilde de strijd echter niet tot in het heilige gebied voortzetten en liet daarom 6000 man de wacht houden opdat de belegerde Zeloten niet konden ontkomen.

Zonder ontdekt te worden, slaagden de Zeloten erin twee boodschappers de stad uit te zenden om de Idumeeërs te hulp te roepen. Terstond was er een leger van 20.000 Idumeeërs op weg naar Jeruzalem. Onder dekking van de nacht en een onweder, slaagde een groep Zeloten erin de wachten te passeren, waarop zij de poorten voor de Idumeeërs openden. Er werd een bloedbad aangericht en de Gematigden werden totaal verslagen. Ananus werd ter dood gebracht.

JERUZALEM WORDT INGESLOTEN

Terwijl Jeruzalem onder de gevolgen van interne strijd en conflicten wankelde, bleven de Romeinse legers oprukken, ja, intensiveerden zij hun veldtocht zelfs. Maar dat zou weldra veranderen.

Er heersten ernstige moeilijkheden in het Romeinse Rijk. De provincies kwamen in opstand en sterke elementen zetten een samenzwering tegen Nero op touw. Ten slotte sprak de Romeinse senaat het doodvonnis over hem uit. Om aan de terechtstelling te ontkomen, pleegde Nero in juni van het jaar 68 zelfmoord.

Vespasianus rustte zich juist toe om tegen Jeruzalem op te trekken toen hij de tijding omtrent Nero’s zelfmoord ontving. Hij staakte zijn krijgsplannen, daar hij de bevelen van de nieuwe keizer wilde afwachten. Drie mededingende keizers, Galba, Otho en Vitellius, kwamen achtereenvolgens korte tijd aan de macht. Toen Vespasianus (in 69 G.T.) door zijn legers tot keizer werd uitgeroepen, voerde hij niet langer persoonlijk de oorlog aan, maar concentreerde hij zich erop zijn positie te versterken ten einde op de troon te komen.

Intussen werd de situatie in Jeruzalem er niet beter op. Over het optreden van de Zeloten bericht Josephus: „Onverzadelijk was nu hun roofzucht: de huizen der rijken werden doorzocht; mannenmoord en vrouwenschennis dienden hun tot tijdverdrijf. Nog druipend van bloed verbrasten zij den buit, gaven zich in hunne brooddronkenheid zonder schaamte aan vrouwelijke hartstochten over, terwijl zij zich het haar kapten, vrouwenkleeren aantrokken, zich met geurige zalven balsemden en tot versiering zich de oogleden beschilderden. Doch niet alleen in uiterlijken opschik volgden zij de vrouwen na, maar zij lieten zich ook als zoodanig gebruiken en verzonnen in de overmaat hunner geilheid tegennatuurlijke wellusten. Zij hielden in de stad huis als in een bordeel en bezoedelden haar gansch en al met werken der onreinheid. Vrouwen naar het gelaat te oordeelen, moordden zij met de handen; trippelend voortschrijdend, veranderden zij plotseling in krijgers; van onder hunne gekleurde mantels trokken zij zwaarden te voorschijn en doodden wie hun in den weg kwam.”

Hoe slecht de situatie ook was, ontkoming uit Jeruzalem was nu vrijwel onmogelijk. De Zeloten deden al het mogelijke om overloping naar de Romeinen te voorkomen. Degenen die er toch nog in slaagden de stad te verlaten, liepen gevaar buiten de stadspoort door een andere wedijverende partij gedood te worden.

DE LAATSTE BELEGERING

Het interne conflict hield zelfs niet op toen de Romeinse legers, ditmaal onder aanvoering van Titus, rond de paschatijd van 70 G.T. tot vlak voor de muren van Jeruzalem waren genaderd. De stad was toen stampvol mensen die waren gekomen om het Pascha te vieren. Op de paschadag, 14 Nisan, werden er aanbidders op het tempelgebied toegelaten. Maar onverhoeds bleken zij door gewapende mannen van een van de wedijverende partijen van de stad omringd te zijn. Deze mannen waren onontdekt binnengekomen, daar zij zich hadden vermomd en hun wapens onder hun kleren verborgen hadden. Zij hadden het erop gemunt het binnenste van de tempel en de daarin opgeslagen voorraad te overmeesteren. Dit ging met geweldpleging en bloedvergieting gepaard.

Niet lang daarna begonnen Romeinse belegeringsmachines tegen de buitenste noordelijke muur van Jeruzalems driedubbele muur te rammeien. Op de vijftiende dag van de belegering viel deze muur in handen van de Romeinen. Vier dagen later maakten de Romeinen zich meester van de tweede muur. Maar door een tegenaanval kwamen de joden weer in het bezit van de muur. Met grote verliezen verdreven de Romeinen ten slotte, binnen vier dagen, de joden van de tweede muur en slechtten toen het gehele noordelijke deel van de muur. Nu bleef er nog één muur over.

Later hield Titus een krijgsraad en deed het voorstel een muur rond de stad te bouwen. Daar het de joden aldus belet zou worden de stad te verlaten, geloofde Titus dat zij eerder geneigd zouden zijn zich over te geven of dat de stad, die aldus aan de honger was prijsgegeven, gemakkelijker in te nemen zou zijn. Zijn plan werd aanvaard. De soldaten werden georganiseerd om zich aan deze taak te zetten. De legioenen en onderafdelingen van het leger wedijverden met elkaar om het werk te voltooien. De mannen werden stuk voor stuk aangespoord door het verlangen hun superieuren te behagen. De ruim zeven kilometer lange versterking werd in slechts drie dagen voltooid. Zo werden de profetische woorden vervuld die Jezus tot Jeruzalem had gericht: „Er zullen dagen over u komen waarin uw vijanden een versterking rondom u zullen bouwen met puntige palen en u zullen omsingelen en u van alle kanten zullen benauwen.” — Luk. 19:43.

De hongertoestand in Jeruzalem werd nu nijpend. Josephus schrijft: „De daken lagen vol van vrouwen en kinderen, die door den honger van alle kracht beroofd waren, en de straten lagen bedekt met doode grijsaards. Knapen en jongelingen met opgezwollen lichamen dwaalden als spoken over de markten en stortten ter aarde waar zij voor het vreeselijke gebrek bezweken. Hunne aanverwanten te begraven konden de krachteloozen niet; en die nog over hunne volle kracht te beschikken hadden, deinsden er voor terug wegens de menigte der lijken en wegens de onzekerheid waarin hun eigen leven verkeerde. Velen stierven op de lijken, die zij begraven wilden; velen sleepten zich nog naar de graven, vóórdat de dood hen had achterhaald. Van geene tranen, geene weeklachten ging de ellende vergezeld, de honger had alle aandoeningen der ziel onderdrukt.” Daar zij wegens de muur geen moeskruiden meer konden inzamelen, „was de nood bij eenigen zoo hoog gerezen, dat zij de riolen en oude rundermest doorzochten om daaruit de vuile eetbare overblijfsels te verzamelen”. De Romeinen ontvingen berichten dat er tijdens de belegering niet minder dan 600.000 lijken buiten de stadspoorten waren geworpen.

Terwijl de belegering voortduurde, bereikten de Romeinen ten slotte met hun stormrammen het tempelgebied. Nadat het heiligdom in brand was gestoken, besloten zij alles in vlammen te laten opgaan. In de laatst overgebleven hooggelegen zuilengang van het buitenste voorhof van de tempel hadden ongeveer 6000 mensen een schuilplaats gezocht, geloof hechtend aan een valse profeet die hun had gezegd daarheen te gaan om tekenen van hun bevrijding te ontvangen. De soldaten staken deze zuilengang echter van onder af in brand. Veel joden vonden de dood toen zij zich uit de vlammen naar beneden stortten, terwijl anderen in de vlammen omkwamen.

Toen de belegering was geëindigd, was het verlies aan mensenlevens onvoorstelbaar hoog. Zo’n 1.100.000 mensen waren omgekomen, de meesten door de pestilentie en de hongersnood. Het aantal gevangen genomen joden van het begin tot het einde van de oorlog bedroeg ongeveer 97.000. De langste en schoonste jongelingen werden voor de triomftocht bewaard. Van de overigen werden de meesten voor het verrichten van dwangarbeid naar Egypte of Rome gezonden; anderen werden aan de Romeinse provincies uitgeleverd om in de arena’s te sterven. Personen onder de zeventien jaar werden verkocht.

De belegering had nog geen vijf maanden geduurd. Maar als een vervulling van Jezus’ profetie was ze inderdaad de grootste verdrukking die ooit over Jeruzalem was gekomen. De stad en haar tempel werden met de grond gelijk gemaakt. Slechts drie torens en een gedeelte van de westelijke muur van de stad bleven staan. Josephus bericht: „Al de overige muren werden door het houweel zoozeer met den grond gelijk gemaakt, dat een vreemdeling het nauwelijks gelooven zou, dat de plaats ooit bewoond geweest was.”

De toegewijde discipelen van de Heer Jezus Christus zullen niet verbaasd zijn geweest toen hun deze berichten ter ore kwamen. Zij konden zich de door hem gesproken woorden herinneren: „Zij zullen u en uw kinderen in u tegen de grond verpletteren, en zij zullen in u geen steen op de andere laten, omdat gij de tijd waarin gij werdt geïnspecteerd, niet hebt onderscheiden” (Luk. 19:44). „Voorwaar, ik zeg u: Hier zal geenszins een steen op de andere worden gelaten die niet afgebroken zal worden.” — Matth. 24:2.

Datgene wat Jeruzalem en zijn inwoners is overkomen, dient ons er stellig van te doordringen hoe belangrijk het is aandacht aan de bijbelse profetieën te schenken, te meer daar wij thans in de tijd leven die in de bijbel „de laatste dagen” wordt genoemd. En is het niet zo dat er thans net zo’n wetteloosheid en gewelddaad bestaat als vóór de verwoesting van het oude Jeruzalem? (2 Tim. 3:1-5) Maar hoe zal iemand kunnen ontkomen aan de „grote verdrukking” waardoor deze „laatste dagen” tot een einde gebracht zullen worden? Niet door naar een andere geografische plaats te vluchten, want de komende „verdrukking” zal zich over de gehele aarde uitstrekken. Gods Woord wijst op de weg der ontkoming door te zeggen: „Zoekt Jehovah, al gij zachtmoedigen der aarde, die Zijn rechterlijke beslissing hebt volbracht. Zoekt rechtvaardigheid, zoekt zachtmoedigheid. Wellicht zult gij verborgen worden op de dag van Jehovah’s toorn.” — Zef. 2:3.

Tracht u zich naar Gods maatstaf van rechtvaardigheid te schikken? Onderwerpt u zich nederig aan zijn rechterlijke beslissing? Zo ja, dan hebt u het vooruitzicht tijdens de ophanden zijnde verdrukking Gods beschermende zorg te genieten. Wat uw situatie momenteel ook is, nu is het de tijd om stappen te doen ten einde u een loyale dienstknecht van Jehovah God te betonen. Dit is de belangrijkste les die wij uit datgene wat Jeruzalem in de eerste eeuw G.T. overkwam, kunnen leren. Er in overeenstemming mee te handelen, kan leven voor ons betekenen wanneer de „grote verdrukking” over het huidige goddeloze samenstel van dingen losbarst. — Openb. 7:13-17.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen