De zienswijze van de bijbel
Wat moet er gebeuren als een geestelijke zondigt?
WANGEDRAG door religieuze leiders trekt als nooit tevoren de aandacht van het publiek. Protestanten zijn in verlegenheid gebracht door het schandelijke gedrag van tv-dominees. Nadat een tv-evangelist onlangs voor de tweede keer in drie jaar met een prostituée was betrapt, vertelde hij zijn volgelingen dat God hem had gezegd dat zijn gedrag niemand iets aanging.
Het blad Time schreef naar aanleiding van een onderzoek dat zich over een periode van 25 jaar had uitgestrekt: „Naar schattingen van een voormalig benedictijn . . . verbreekt de helft van de 53.000 rooms-katholieke priesters in de VS hun celibaatsgelofte.” En in een uit 1990 daterend bericht over een aantal Canadese priesters die schuldig zijn bevonden aan het seksueel misbruiken van kinderen wordt gezegd: „Kerkelijke leiders hadden de klachten over seksueel misbruik genegeerd of van tafel geveegd of er incompetent op gereageerd, ook al waren die klachten van de slachtoffers, parochianen, de politie, maatschappelijk werkers en andere priesters afkomstig.”
„Tot voor kort”, aldus Time, „werden dwalende priesters eenvoudig van de ene parochie naar de andere overgeplaatst.” Maar nu er in de Verenigde Staten door slachtoffers van priesterlijk wangedrag rechtszaken aanhangig zijn gemaakt waarbij de eisen tot schadevergoeding zijn opgelopen tot $300 miljoen, worden priesters vaak psychiatrisch behandeld voordat zij hun religieuze taken hervatten.
Wat moet er gebeuren als een predikant, een priester of een ouderling zondigt? Welke richtlijnen verschaft de bijbel over de bij zulk treurig wangedrag te volgen handelwijze? Laten wij eens twee sleutelteksten onder de loep nemen — Titus 1:7 en 1 Timotheüs 3:2.
Moet „vrij van beschuldiging” zijn
De bijbel zegt: „Een opziener [„bisschop” in de katholieke Petrus-Canisiusvertaling] moet als Gods beheerder vrij van beschuldiging zijn” (Titus 1:7). Paulus gaf dit gebod aan Titus toen hij hem de toewijzing gaf ouderlingen in de gemeenten op Kreta aan te stellen. Wat bedoelde de apostel daar echter mee?
De uitdrukking „vrij van beschuldiging” is een weergave van het Griekse woord an·eg·kleʹtos. In de toelichting bij dit woord vermeldt The New International Dictionary of New Testament Theology: „Anenklētos hoort thuis in de juridische sfeer van een aanklacht voor het gerecht en impliceert gedrag dat onberispelijk is, waartegen geen beschuldiging ingebracht kan worden.” De reputatie van een man moet dus zuiver zijn voordat hij als ouderling wordt aangesteld; hij mag niet te laken of van iets te beschuldigen zijn. En alleen als een ouderling vrij bleef van gerechtvaardigde beschuldigingen mocht hij zijn ambt blijven bekleden. — Vergelijk 1 Timotheüs 3:10.
Een ouderling moet niet alleen leiding geven in de gemeente, maar hij moet de gemeente ook dienen. Hij is verantwoordelijk voor zijn beheer. Hij is Gods beheerder; hij weidt Gods schaapjes. Dus is hij in de eerste plaats verantwoording verschuldigd aan de Eigenaar van de kudde, Jehovah, en vervolgens aan de mensen over wie God hem het opzicht heeft toevertrouwd. — 1 Petrus 5:2, 3.
Moet „onberispelijk” zijn
De bijbel zegt: „De opziener [„bisschop”, PC] moet daarom onberispelijk zijn” (1 Timotheüs 3:2). Het Griekse woord an·e·pi·lemʹptos wordt weergegeven met „onberispelijk” en betekent letterlijk „niet aan te grijpen”. Met andere woorden, het leven van een opziener mag niets opleveren wat een aanklager kan aangrijpen om tegen hem te gebruiken. Uitwijdend over de betekenis van dat Griekse woord zegt de Theological Dictionary of the New Testament dat een opziener „niet aan te vallen is (zelfs niet door niet-christenen) op zijn morele gedrag”.
God stelt hoge maatstaven voor degenen die het opzicht over zijn volk hebben en zijn Woord onderwijzen. Jakobus zei over zichzelf en andere ouderlingen: ’Wij zullen een zwaarder oordeel ontvangen.’ En Jezus vermeldde het beginsel: „Van hem aan wie men het toezicht over veel heeft gegeven, zal men meer dan gebruikelijk is eisen.” — Jakobus 3:1; Lukas 12:48.
Daarom zou een christelijke opziener als hij een grove zonde begaat maar berouw heeft, wel een lid van de gemeente kunnen blijven, maar moet hij uit zijn opzienersambt verwijderd worden. Hij is niet onberispelijk meer. Het kan jaren duren voordat hij opnieuw een voortreffelijke reputatie heeft opgebouwd en weer vrij is van beschuldiging. Zijn geval kan vergeleken worden met dat van Hizkia’s beheerder Sebna. Wegens zijn wangedrag berispte Jehovah hem met de woorden: „Ik wil u uit uw positie wegstoten; en van uw officiële post zal men u neerhalen.” Maar later moet Sebna zijn goede reputatie herwonnen hebben, want wij lezen dat hij weer als secretaris in dienst van de koning was. — Jesaja 22:15-22; 36:3.
En als een geestelijke geen berouw heeft?
Veel religies van de christenheid hebben geestelijken die gewoontezondaars waren, getolereerd. In 1459 werd Rodrigo kardinaal Borgia pauselijk vice-kanselier, de hoogste bestuursfunctie bij de katholieke curie. Wegens zijn beruchte immoraliteit werd hij door paus Pius II berispt. Maar ondanks het feit dat hij vier onwettige kinderen had verwekt, koos het college van kardinalen hem in 1492 tot paus! Hij zette zijn schandelijke loopbaan voort als paus Alexander VI. Het tolereren van verstokte, zedeloze geestelijken door de hele geschiedenis van de christenheid heen heeft ongetwijfeld bijgedragen tot de wantoestanden die wij er nu zien. Wat moet er dan gebeuren als een geestelijke geen berouw heeft?
Een christelijke bedienaar van het woord die een ernstige zonde bedrijft en geen blijk van berouw geeft, moet uit de gemeente worden gestoten. De apostel Paulus schreef: ’Verkeer niet langer in het gezelschap van iemand, een broeder genoemd, die een hoereerder of een hebzuchtig persoon of een afgodendienaar of een beschimper of een dronkaard of een afperser is, en eet zelfs niet met zo iemand. „Verwijdert de goddeloze man uit uw midden.”’ — 1 Korinthiërs 5:11-13.
Door een vastberaden optreden wordt de reputatie van de gemeente beschermd en wordt ze duidelijk onderscheiden van degenen die ’in het openbaar bekendmaken dat zij God kennen, maar die hem verloochenen door hun werken’. De manier waarop een religie het probleem aanpakt van een geestelijke die zondigt, zal u helpen vast te stellen of die religie werkelijk christelijk is. — Titus 1:16; Mattheüs 7:15, 16.
[Illustratie op blz. 26]
Paus Alexander VI
[Verantwoording]
Alinari/Art Resource, N.Y.