Iets ergers dan AIDS
„De tests waren positief. U hebt AIDS.” Deze woorden van mijn dokter echoden door mijn hoofd toen ik op zekere dag verleden jaar de hoorn ophing. Had ik maar naar Gods raad geluisterd en die toegepast, dan had ik dit kunnen vermijden!
IK WERD als een van Jehovah’s Getuigen grootgebracht in de staat Washington en mijn ouders zorgden ervoor dat ik wist wat Gods vereisten waren. Daarom kwam het voor velen totaal onverwacht dat ik zo lijnrecht in strijd met de opvoeding in mijn kinderjaren ging leven.
Populair zijn bij de andere kinderen op school was een obsessie voor mij. Ik probeerde van alles om maar geaccepteerd te worden. Maar ja, niets hielp, en tegen de tijd dat ik vijftien was, kreeg ik de indruk dat alles hopeloos was. Ik deed een mislukte poging tot zelfmoord.
In de mening dat het daardoor beter zou gaan, begon ik tabak en marihuana te gebruiken. Maar het ging niet beter. Na een poosje besloot ik Jehovah’s organisatie te verlaten om het geluk elders te zoeken. Ik vertelde aan mijn schoolvrienden dat ik niet langer een van Jehovah’s Getuigen was en zij schenen dat fijn te vinden.
Een immoreel, wisselvallig leven
Uiteindelijk vond ik een baan en ook een kamer in een achterbuurt waar alle dronkaards en prostituées rondhingen. Zij vertelden mij hoe makkelijk het was om in de prostitutie de kost te verdienen. Met hun hulp duurde het niet lang voor ik de kneepjes van het vak kende. Van iemand die bij iedereen geliefd wilde zijn en gelukkig, werd ik iemand die door iedereen gebruikt werd en heel ongelukkig was.
Ik wilde veranderen, terug naar huis gaan en opnieuw beginnen. Ik miste mijn ouders en het leven dat ik voordien had. Dus bad ik tot Jehovah om hulp. Het was nog het moeilijkste om naar mijn ouders toe te gaan en hun om vergiffenis te vragen. Gelukkig konden zij het opbrengen mij te vergeven.
De christelijke ouderlingen hadden een gesprek met mij en ik uitte de wens om weer hersteld te worden in de gemeente. Het was noch voor hen noch voor mij eenvoudig. Ik had niet alleen problemen met de bijwerkingen van het drugmisbruik maar ik had ook een ernstige geslachtsziekte opgelopen. Mijn dokter vertelde mij dat als ik nog een maand langer gewacht had, ik gestorven zou zijn. Wat had ik mijzelf in de nesten gewerkt!
Na verloop van tijd werd ik hersteld en ik trouwde zelfs met een jonge vrouw uit een naburige gemeente. Het ging beter. Toch had ik nog steeds geen waardering voor Jehovah’s liefde. Ik probeerde de dingen op mijn eigen manier te doen in plaats van mij op hem te verlaten voor sterkte.
Nog geen twee jaar later was ik gescheiden en weer uitgesloten wegens immoraliteit. Ik was bevriend geraakt met enkele wereldse personen. In het begin was het allemaal heel onschuldig, maar de schriftuurlijke waarschuwing blijkt onveranderlijk waar: „Slechte omgang bederft nuttige gewoonten.” — 1 Korinthiërs 15:33.
Weer diep weggezonken in het kwaad
Door ver weg te gaan, zo dacht ik, zou ik mijn familie niet zoveel verdriet aandoen. Ik had geen moeite om werk en een verblijfplaats te vinden in San Francisco (Californië). Een drugdealer bood mij een baan aan als drugbezorger. Ik maakte ook deel uit van zijn elitegroep die kosteloos alle gloednieuwe „synthetische drugs” die op de markt zouden komen, konden proberen. Nu genoot ik een andere populariteit. Iedereen die mij kende (en dat waren er heel wat), wist dat ik drugs had. Zij kwamen op straat, in de cafés en zelfs als ik aan het werk was naar mij toe omdat zij iets van mij wilden kopen.
Bovendien liet ik ook geen tijd verloren gaan om mij weer op het pad van de immoraliteit te begeven; het was voor mij een manier om mij geliefd te voelen. En ik was zeer geliefd. Ik leerde andere mensen door middel van seks te manipuleren zodat zij mij gaven wat ik wilde. Jarenlang leefde ik op deze manier.
Ik herinner mij nog levendig dat ik een keer extreem hoge koorts kreeg en zeer zwak werd. Mijn dokter wist niet wat ik had. Na verloop van tijd ging het over. Pas drie jaar later zou ik weten waar ik toen aan bloot had gestaan.
In die tijd begon ik ook moeilijkheden te krijgen met de demonen en eenmaal werd ik werkelijk aangevallen. Ik voelde dat een demon mijn lichaam wilde binnendringen. Ik worstelde om wat woorden uit te brengen. Ik probeerde het steeds weer tot het mij eindelijk lukte „Jehovah, help me!” te schreeuwen. De demon verliet mij onmiddellijk.
Denkt u zich eens in hoe ik mij voelde! Ik leidde een vreselijk immoreel leven en dacht enkel aan mijzelf, en toch had ik het lef gehad om tot Jehovah te roepen om hulp! Ik voelde mij zo beschaamd. Waarom had ik aangenomen dat Jehovah mij wel zou helpen? Ik raakte zeer depressief. Opzettelijk bracht ik mijn leven in gevaar, in de hoop dat iemand mij zou doden.
Het verlangen om te veranderen
Op een dag, tijdens een feestje met enkele vrienden, raakten wij in gesprek over de wereldtoestanden. Toen zij mij vroegen hoe ik over de toekomst dacht, betrapte ik mij erop dat ik hun over Gods voornemen met de aarde en haar bewoners vertelde. Zij stonden versteld. Maar één persoon werd heel kwaad op mij en noemde mij een huichelaar! Hij had absoluut gelijk. Ik leidde een dubbel leven. Toch wist ik in mijn hart dat Jehovah onze enige redding was en dat zijn organisatie de enige plaats was waar ik moest zijn.
Omstreeks die tijd begon mijn leven en het leven van de mensen om mij heen te veranderen. Veel van mijn vrienden kregen AIDS. Het was moeilijk om mensen die eens gezond waren, langzaam te zien wegkwijnen en sterven. Ik voelde mij zo machteloos als ik hen wilde troosten. Het was vooral frustrerend omdat ik een betere levenswijze kende. Toen wist ik dat ik Jehovah’s liefde weer wilde genieten. Maar hoe?
Ik begon tot Jehovah te bidden om hulp. Wat was dat moeilijk! Ik voelde mij zo beschaamd en verachtelijk. Op een dag kreeg ik een telefoontje. Het was van mijn tante, die ik ruim negen jaar niet gezien had. Zij wilde mij graag bezoeken. Alhoewel zij het geloof van mijn ouders niet deelde, vertelde ik haar dat ik graag mijn leven wilde veranderen en weer een van Jehovah’s Getuigen wilde worden. Zij zag mijn oprechtheid en wilde mij helpen.
De lange weg terug
Mijn tante nodigde mij uit om bij haar in te trekken totdat ik weer op eigen benen kon staan. Toen zij mij vroeg of dat zou helpen, stond ik daar maar en huilde. Ik wist dat dit de uitweg was die ik nodig had, dus verliet ik mijn vroegere kameraden. De maanden die volgden waren niet eenvoudig, maar ik was ervan overtuigd dat Jehovah mij erdoorheen zou helpen. Ik denk dat Maleachi 3:7 hier van toepassing is: „’Keert tot mij terug, en ik wil tot u terugkeren’, heeft Jehovah der legerscharen gezegd.”
Onmiddellijk na de verhuizing had ik een ontmoeting met de ouderlingen. Ik vertelde hun alles over mijzelf en dat ik Jehovah werkelijk wilde dienen. Zowel zij als ik wisten dat mijn herstel zeker niet van de ene dag op de andere kon plaatsvinden. Ik had een slecht leven geleid. Toch was ik deze keer vastbesloten. Iedere dag en iedere nacht bad ik aanhoudend tot Jehovah om hulp. Ik dacht altijd dat ik zo’n slappeling was. In wezen was ik dat geloof ik ook. Maar het is verbazingwekkend hoe sterk je met Jehovah’s hulp wordt.
Ik had heel wat jaren drugs gebruikt om het dagelijks leven aan te kunnen. Nu moest ik het zonder stellen. Ik was bang. Mensenmenigten beangstigden mij en ik werd letterlijk misselijk als ik er te lang in bleef. In diezelfde tijd probeerde ik ook te stoppen met roken, na bijna vier pakjes per dag gerookt te hebben. Ik slaagde er alleen in door dit alles heen te komen door te bidden en mij voortdurend te binnen te brengen dat mijn pogingen Jehovah behaagden. Ik vond ook troost en vrede door de vergaderingen regelmatig bij te wonen. Hoewel ik vanwege mijn uitsluiting met niemand kon praten, voelde ik toch de liefde en warmte van mijn toekomstige broeders en zusters daar.
Ten slotte, ongeveer een jaar nadat ik mijn leven een andere wending had gegeven, dacht het Jehovah goed zijn dienstknechten ertoe te bewegen mij in zijn organisatie te herstellen. Hij kende de juiste tijd om mij weer welkom te heten. Hij laat niet toe dat je beproefd wordt boven hetgeen je kunt dragen. Korte tijd later kreeg ik dat telefoontje van de dokter waarin mij verteld werd dat ik AIDS had. Wat Galaten 6:7 zegt is inderdaad waar: „Wordt niet misleid: God laat niet met zich spotten. Want wat een mens zaait, dat zal hij ook oogsten.”
Eerst huilde ik. Allerlei gedachten gingen door mijn geest. Ik zag mijn verleden aan mij voorbijtrekken. Ik had in mijn naaste omgeving gezien wat deze ziekte bij mensen aanricht, en ook hoe anderen reageren op de slachtoffers. Wat was ik dwaas geweest om te denken dat de wereld iets te bieden had! En wat een verspilling van kostbare tijd!
Tevreden ondanks AIDS
Ik weet dat er jongeren zijn die in dezelfde positie verkeren als ik destijds, die door wereldse kameraden geaccepteerd willen worden. Wees alsjeblieft niet zo dwaas om te geloven dat wat mij in de wereld overkomen is, jou niet precies zo zal overkomen als je Gods raad negeert. Satans verlokkingen kunnen verschillen, maar de gevolgen zijn altijd hetzelfde.
Ik heb echter ook geleerd dat ongeacht hoe slecht je bent of wat voor overtredingen je ook hebt begaan, Jehovah God je zal helpen en vergeven als je hem oprecht wilt behagen en als je in alle ernst tot hem bidt.
Ik maak mij niet echt druk meer om wat er nog met mij gebeurt. Natuurlijk ben ik zo nu en dan een beetje terneergeslagen, maar daar kom ik tamelijk snel overheen. Het enige waar ik mij nu om bekommer, is het behagen van Jehovah. Hij is mijn werkelijke bron van vreugde en troost. Ik weet dat als ik alles doe wat ik kan om hem te behagen, hij goed voor mij zal zorgen en mij zal liefhebben.
Ik ben zo dankbaar dat ik terug ben bij Jehovah’s volk omdat ik, ook al sterf ik voordat hij zich in Armageddon van alle blaam zuivert, de opstandingshoop heb. Neem van mij aan dat leven zonder Jehovah’s liefde en gunst veel erger is dan AIDS hebben. — Ingezonden.
[Inzet op blz. 13]
Populair zijn bij de andere kinderen was een obsessie voor mij