Psalmen
Een lied van de opgangen.* Van David.
122 Wat was ik blij toen ze tegen me zeiden:
‘Laten we naar het huis van Jehovah gaan.’+
2 En nu staan onze voeten
binnen je poorten, Jeruzalem.+
3 Jeruzalem is gebouwd als een stad
die hecht aaneengesloten is.+
4 Daarheen zijn de stammen opgegaan,
de stammen van Jah,*
volgens de richtlijn* voor Israël
om de naam van Jehovah te loven.+
6 Vraag om vrede voor Jeruzalem.+
Wie je liefhebben, o stad, zullen veilig zijn.
7 Mag er vrede heersen binnen je vestingmuren,
veiligheid binnen je versterkte torens.
8 Omwille van mijn broeders en vrienden zeg ik:
‘Mag er vrede in je zijn.’
9 Omwille van het huis van Jehovah, onze God,+
vraag ik het goede voor je.