Psalmen
Een maskil.* Van de Ezrahiet E̱than.+
89 Over Jehovah’s uitingen van loyale liefde zal ik eeuwig zingen.
Met mijn mond zal ik aan alle generaties uw trouw bekendmaken.
4 “Ik vestig je nageslacht*+ voor eeuwig,
ik laat je troon standhouden* van generatie op generatie.”’+ (sela)
5 De hemel prijst uw wonderen, Jehovah,
ja, uw trouw in de gemeente van de heiligen.
6 Want wie in de hemel is te vergelijken met Jehovah?+
Wie onder Gods zonen+ is als Jehovah?
7 In de raad* van de heiligen is ontzag voor God.+
Hij is groots en ontzagwekkend voor allen rondom hem.+
8 O Jehovah, God van de legermachten,
wie is zo machtig als u, o Jah?+
Uw trouw omringt u.+
9 U heerst over de onstuimige zee.+
Als haar golven oprijzen, brengt u ze tot rust.+
10 U hebt Ra̱hab+ verpletterd en gedood.+
Met uw sterke arm hebt u uw vijanden verstrooid.+
11 Van u is de hemel, van u is de aarde.+
Het land* en alles daarop+ — u hebt het gegrond.
12 U schiep het noorden en het zuiden.
De Ta̱bor+ en de He̱rmon+ loven vol vreugde uw naam.
15 Gelukkig het volk dat weet wat juichen is.+
O Jehovah, ze wandelen in het licht van uw gelaat.
16 In uw naam vinden ze de hele dag vreugde
en uw rechtvaardigheid verheft hen.
17 Want u bent de glorie van hun kracht.+
Door uw goedkeuring wordt onze kracht* vergroot.+
18 Ons schild is van Jehovah,
onze koning is van de Heilige van Israël.+
19 In die tijd zei u in een visioen tegen uw loyalen:
21 Mijn hand zal hem steunen,+
mijn arm zal hem sterken.
26 Hij zal tot mij roepen: “U bent mijn Vader,
mijn God en de Rots van mijn redding.”+
30 Als zijn zonen mijn wet verlaten
en mijn richtlijnen* niet naleven,*
31 als ze mijn voorschriften overtreden
en zich niet aan mijn geboden houden,
32 dan zal ik hun ongehoorzaamheid* straffen met een stok*+
en hun overtreding met slagen.
35 In mijn heiligheid heb ik eens en voor altijd gezworen.
Aan David vertel ik geen leugens.+
36 Zijn nageslacht* zal altijd blijven bestaan,+
zijn troon vóór mij is zo duurzaam als de zon,+
37 eeuwig gevestigd als de maan,
als een trouwe getuige aan de hemel.’ (sela)
38 Maar uzelf hebt hem verstoten en verworpen,+
u werd woedend op uw gezalfde.
39 U verwierp het verbond met uw dienaar,
u ontheiligde zijn kroon,* wierp die op de grond.
40 U brak al zijn stenen muren* af,
legde zijn vestingen in puin.
41 Voorbijgangers plunderden hem,
zijn buren bespotten hem.+
43 Ook dreef u zijn zwaard terug,
u liet hem terrein verliezen in de strijd.
44 U doofde zijn pracht
en wierp zijn troon op de grond.
45 U hebt de dagen van zijn jeugd verkort,
hem met schaamte bekleed. (sela)
46 Hoelang, o Jehovah, zult u zich verbergen? Voor eeuwig?+
Zal uw woede blijven branden als een vuur?
47 Bedenk toch hoe kort mijn leven is!+
Hebt u alle mensen geschapen zonder doel?
48 Welk mens kan leven zonder ooit de dood te zien?+
Kan hij zichzelf* bevrijden uit de macht van het Graf?* (sela)
49 Waar zijn uw vroegere daden van loyale liefde, Jehovah,
die u David in uw trouw hebt gezworen?+
50 Jehovah, bedenk toch hoe uw dienaren worden belasterd,
hoe ik de laster van alle volken moet dragen,*
51 hoe uw vijanden de spot drijven, o Jehovah,
hoe ze elke voetstap van uw gezalfde bespotten.
52 Alle eer komt Jehovah toe, voor eeuwig. Amen, amen.+