Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w79 15/11 blz. 8-12
  • Vol levensvreugde, ondanks mijn handicap

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Vol levensvreugde, ondanks mijn handicap
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1979
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • HOOP DOOR RELIGIE?
  • ZOEKEN NAAR HERSTEL
  • DE BLIJVENDE UITWERKING VAN RELIGIE OP MIJN LEVEN
  • OMGANG MET DE GEMEENTE
  • VERDERE VERANDERINGEN EN OPDRACHT
  • VERTROUWEND OP JEHOVAH
  • MET MIJN GEZIN VERENIGD IN DE WARE AANBIDDING
  • GEMEENTELIJKE ACTIVITEIT
  • Jehovah heeft mij kracht gegeven
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1990
  • Wanhoop maakt plaats voor vreugde
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1981
  • Hoe ik Gods liefdevolle zorg heb ervaren
    Ontwaakt! 1995
  • Van bitterheid tot liefde voor God
    Ontwaakt! 1983
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1979
w79 15/11 blz. 8-12

Vol levensvreugde, ondanks mijn handicap

Zoals verteld door Lee Doo-yong

Op een koude winterdag in februari 1951 lieten mijn terugtrekkende strijdmakkers mij voor dood achter in een eenmansgat. Ik was zwaar gewond aan beide benen. Daar ik niets dan sneeuw had om te eten, was de pijn van de honger tegen de derde dag nog heviger dan de pijn aan mijn wonden. Op de zevende dag werd ik gevonden door vijandelijke soldaten, die me echter achterlieten om te sterven. In deze periode bad ik tot „God”, wie dat ook mocht zijn. Ik beloofde dat ik, als hij mij zou helpen, hem zou dienen.

DE OORLOG die in juni 1950 uitbrak, veranderde het leven van ons allen op het schiereiland Korea. Later in dat jaar werd ik ingelijfd hij het leger van Zuid-Korea, en nog geen vier maanden later lag ik verschrikkelijk gewond in een eenmansgat. Dat gaf mij tijd om na te denken, aangezien er niets anders te doen viel.

Ik was opgevoed in de boeddhistische religie, maar die had mij nooit werkelijke hoop geschonken. Bovendien geloofden mijn ouders in veel van de leringen van Confucius en speelde de voorouderverering in onze familie een grote rol. Maar nu zocht ik in mijn wanhoop elders om hulp en bad tot „God”, die in het Koreaans Ha-na-nim wordt genoemd.

Ten slotte namen Roodchinese soldaten mij gevangen en brachten mij naar een verlaten huis, waar enkelen van mijn strijdmakkers vastgehouden werden. Daar ik niet in handen van de Noordkoreaanse troepen wilde vallen, ontsnapte ik, waarbij ik mijzelf over de grond voortsleepte. Maar weer werd ik gevangen door de Rode Chinezen, die mij al spoedig achterlieten, omdat ik niet levensvatbaar genoeg werd geacht om als krijgsgevangene te kunnen dienen.

Er waren nu ongeveer vijftig dagen verstreken sinds ik gewond was geraakt. Ik viel in een diepe slaap. Enige tijd later werd ik, dank zij het wisselvallige verloop van de oorlog, door vriendelijke Zuidkoreaanse soldaten gevonden. Het veldhospitaal in Wonjoe, Korea, waarheen ik werd gebracht, was er niet op ingericht het gangreen te behandelen dat ik had opgelopen, en daarom werd ik overgebracht naar het ziekenhuis in Poesan. Mijn linkerbeen werd bovenaan de dij geamputeerd en mijn rechterbeen werd onder de knie afgezet. Ik was gedeprimeerd en ontmoedigd en vond dat er geen enkele reden bestond om te blijven leven.

HOOP DOOR RELIGIE?

Gedurende mijn ziekenhuisverblijf kreeg ik bezoek van een legeraalmoezenier. Omdat ik al tot God had gebeden, vroeg ik me nu af of deze „christelijke” religie mijn leven inhoud en vreugde zou schenken. Maar al spoedig vervloog mijn hoop in rook.

De aalmoezenier was een aardige man. Hij vertelde me dat ik mijn land goed had gediend en derhalve naar de hemel zou gaan. Toch sprak dat mij niet aan. Het bijwonen van hun diensten deed mijn kennis van God op geen enkele manier toenemen en evenmin schonk het mij een reden om te leven. Het overtuigde me er daarentegen zelfs van dat het „christelijke” geloof in eeuwige pijniging niet alleen onredelijk was, maar bovendien nooit afkomstig kon zijn van de ware God.

ZOEKEN NAAR HERSTEL

Mijn twee jaren in het ziekenhuis waren pijnlijk, bitter en leeg. De eerste keer dat de verpleegsters mij hielpen lopen met mijn nieuwe kunstledematen, kwam er juist een vliegtuig over, en toen ik omhoog keek, sloeg ik achterover. Dit maakte mij volledig van streek en bracht mij tot wanhoop. De verpleegsters deden hun uiterste best mij te bemoedigen; zij beweerden zelfs dat ik mettertijd met mijn nieuwe benen zou kunnen dansen. Ik vond echter geen troost in wat zij zeiden.

Kort daarop betrapte de verpleegster mij bij het innemen van 15 kalmeringstabletten, die ik heimelijk had opgespaard om mijzelf het leven te benemen. Zij zorgde ervoor dat ik ze uitbraakte. Ik heb drie van dergelijke zelfmoordpogingen overleefd.

In de lente van 1953 — ik was toen 23 — werd ik met een heel klein pensioentje uit de dienst ontslagen. Er zat geen enkele richting in mijn leven. Mijn beide ouders waren in de oorlog omgekomen, en de enige plaats waar ik heen kon was het huis van mijn oudste broer. In de Oriënt wordt onder dergelijke omstandigheden de oudste broer het hoofd van de familie, en alle jongere broers en zusters zijn aan hem onderworpen, in het bijzonder in familie-aangelegenheden. Ik wilde vrij zijn van die traditie en een onafhankelijk leven leiden. Ik dacht dat dit gemakkelijker te bereiken zou zijn als ik een vrouw had.

Maar hier in Korea stapt men niet zomaar naar iemand toe met een huwelijksaanzoek. Daar dient een bemiddelaar bij te worden ingeschakeld die het huwelijk regelt, hetzij een bloedverwant of een intieme vriend. De vrouw van een vriend van mij nam deze taak op zich en vond een meisje dat bereid was te helpen. Het huwelijk bracht mij een mate van onafhankelijkheid, maar het leven bleek mij nog steeds moeilijk te vallen. Samen hebben mijn vrouw en ik heel wat beproevingen doorstaan, met inbegrip van economische problemen.

DE BLIJVENDE UITWERKING VAN RELIGIE OP MIJN LEVEN

Op een bijzonder hete dag in augustus 1955 werd mij de vraag gesteld: Kunt u voor altijd in geluk op aarde wonen? Een van Jehovah’s Getuigen had bij mij aangebeld en bood mij een brochure met deze titel aan. Het was een goede vraag voor mij. Die Getuige zou een grote invloed op mijn leven gaan uitoefenen.

Bij een van zijn eerste nabezoeken was het een geweldige opluchting voor mij hem aan de hand van de bijbel te horen verklaren dat er geen brandende hel bestaat. Na verloop van tijd begon ik in te zien dat er een God van liefde bestaat. Dit, te zamen met het vooruitzicht om voor altijd een gelukkig leven op aarde te kunnen leiden, opende voor mij de weg naar iets wat mij wèl aansprak (Ps. 37:29). En gezien mijn toestand, met het gemis van mijn onderste ledematen, kunt u zich voorstellen hoe gelukkig ik was toen mij uit de bijbel profetieën werden voorgelezen over de kreupelen die als dieren zullen rondspringen. Dit was werkelijk een deugdelijke hoop en aanmoediging! — Jes. 35:6.

Na het derde of vierde bezoek van de Getuige begon ik als vanzelf tot Jehovah te bidden en waardering tot uitdrukking te brengen voor hetgeen ik leerde. Ik was zo verrukt over alles wat ik uit de bijbel leerde, dat ik soms hele nachten niet sliep omdat ik over deze dingen lag na te denken. Nu, voor het eerst, had ik een werkelijke reden om te leven. Niet alleen maar om leven te verwerven, maar om mijn leven te gebruiken ten einde onze liefdevolle Schepper, Jehovah God, te dienen.

Ik was zo gelukkig met wat mij overkwam, dat mijn geestdrift oversloeg op de eveneens gehandicapte mede-veteranen met wie ik samen een bedrijf had. Weldra namen drie van hen deel aan onze wekelijkse bijbelstudie.

OMGANG MET DE GEMEENTE

Voor het eerst een vergadering in de Koninkrijkszaal bijwonen, was niet gemakkelijk voor mij. Ik was erg gevoelig op het punt van mijn toestand, met mijn krukken en alle rompslomp van dien, en ik vond het verschrikkelijk als mensen medelijden met mij toonden. Dus ging ik groepsbijeenkomsten gewoonlijk uit de weg. De enige reden die ik opgaf om niet naar de Koninkrijkszaal te gaan was, dat ik de twee trappen niet kon lopen, al was dat niet het werkelijke probleem.

Toen, enkele weken na zijn eerste bezoek, bracht de Getuige een Amerikaanse zendeling mee, die geregeld gemeenten in Korea bezocht. Ook hij moedigde mij aan om vergaderingen in de Koninkrijkszaal bij te wonen, en wees op de noodzaak en de voordelen daarvan. Ik was diep onder de indruk van het feit dat hij mijn nederige woning bezocht en mijn eigen taal sprak, waarvan ik wist dat die moeilijk voor hem was. Dus viel het mij moeilijk om zijn uitnodiging af te slaan.

Toen de bewuste dag aanbrak, was ik in de Koninkrijkszaal. Wat een diepe indruk heeft dat op mij gemaakt! Nog nooit had ik een vergadering meegemaakt van dergelijke mensen, zo vol verlangen om meer te leren over Gods voornemens en om Hem te dienen. Dit was zo anders dan de religieuze bijeenkomsten in de boeddhistische tempels of in een van de vele kerken die ik had bezocht. Van die tijd af maakte het regelmatig bezoeken van de Koninkrijkszaal deel uit van mijn leven. Het uur en de twintig minuten die het mij kostte om die vier kilometer te lopen, was de moeite alleszins waard.

VERDERE VERANDERINGEN EN OPDRACHT

Nadat ik in de oorlog gewond was geraakt, waren overmatig drinken en roken in mijn leven erg belangrijk geworden. In die tijd waren het de enige dingen die de pijn, zowel mentaal als lichamelijk, schenen te verlichten. Maar na ongeveer drie maanden bijbelstudie en omgang met de Getuigen, die noch tabak gebruiken noch zich bedrinken, zag ik de noodzaak in deze onreine gewoonten op te geven. Mijn lichamelijke en mentale toestand waren van dien aard dat ik deze hulpmiddelen niet meer nodig had. De bijbelse waarheid behandelde niet de symptomen van mijn problemen, maar de oorzaken ervan. Het gevolg was, dat mijn leven veel rijker werd.

Volgens Koreaans gebruik neemt het hoofd van de familie de leiding bij de voorouderaanbidding, en van alle jongere broers en hun vrouwen wordt verwacht dat zij zijn leiding volgen. Een aantal malen per jaar doen zich gelegenheden voor waarbij de voorouderaanbidding wordt beoefend. Toen het tot mij was doorgedrongen dat de doden zich van niets bewust zijn en niet bij machte zijn ons te helpen of te hinderen, weigerde ik deel te nemen aan deze valse aanbidding (Pred. 9:5, 10). Dat was een schok voor mijn oudste broer. Omdat ik niet wilde meedoen, nam zijn tegenstand tegen mijn vrouw toe. Het was buitengewoon moeilijk voor haar zich tegen deze tegenstand te verzetten en een Getuige te worden.

Ongeveer negen maanden na mijn eerste contact met de Getuigen werd er een nationaal congres gehouden in Seoel. Voor het eerst was er een lid van het Besturend Lichaam van Jehovah’s Getuigen aanwezig, N. H. Knorr. Ik was verrukt over zijn aanmoedigende bijbellezingen. Dit grote congres versterkte mijn geloof, doordat ik zag hoe georganiseerd en hoe correct deze mensen zich gedroegen en hoe zij zich om elkaar bekommerden. Bij deze gelegenheid, in april 1956, werd ik, te zamen met meer dan 300 andere congresbezoekers, als symbool van mijn opdracht om Jehovah te dienen, gedoopt.

VERTROUWEND OP JEHOVAH

Mijn eerste partners in zaken waren mede-veteranen, van wie er één tegelijk met mij werd gedoopt. Andere partners echter maakten misbruik van mij, nu ik zoveel tijd besteedde aan christelijke vergaderingen, bijbelstudie en het prediken tot anderen. Ten slotte palmden zij al mijn klanten in en zetten een eigen zaak op. Ik moest het huisje dat ik bezat verkopen om mijn schulden te betalen, en een tijdlang woonde ons gezin in een geïmproviseerde behuizing onder een dak van zeildoek. — Matth. 6:33.

Omdat ik veteraan was, had ik toegang tot goedbetaalde banen. Maar als ik die banen genomen had, zou dat hebben betekend dat ik mijn christelijke geweten geweld moest aandoen, want die banen hielden verband met activiteiten die volgens de bijbel onaanvaardbaar zijn voor Gods dienstknechten. — Jes. 2:4.

Toch kwam er van onverwachte zijde hulp, toen een directeur van een ziekenhuis voor gehandicapten mij benaderde met het verzoek of ik gebreide gebruiksartikelen voor zijn ziekenhuis zou willen vervaardigen. Hoewel ik hierin geen ervaring had, vertrouwde ik op Jehovah en beschouwde mijn wereldse werk als zijn middel om in onze behoeften te voorzien. De afgelopen vijf jaar zijn wij, met medewerking van mijn zoon, in staat geweest een redelijk comfortabel bestaan op te bouwen, zonder te hoeven beknibbelen op onze verantwoordelijkheden en voorrechten in de christelijke gemeente.

MET MIJN GEZIN VERENIGD IN DE WARE AANBIDDING

Geregeld nam ik mijn kinderen mee naar de Koninkrijkszaal, en ik kan me een aantal pijnlijke gelegenheden herinneren waarbij zij kattekwaad uithaalden terwijl ik op het podium stond. Hoewel mijn vrouw gekant was tegen lichamelijk streng onderricht, was ik van mening dat ook daarvoor een tijd en een plaats was. Op weg naar huis van de vergaderingen maakte ik dan gebruik van een eenzaam plekje, waar wij gingen zitten en ik met hen beredeneerde waarom zij zich behoorlijk dienden te gedragen. Soms, als zij wisten dat er een pak slaag op komst was, namen zij de benen en holden harder dan mijn krukken mij konden dragen, en zo ontkwamen zij dan aan dit aspect van hun opvoeding. Nu zien we er allemaal op terug en lachen erom, maar destijds was ik beslist jaloers op ouders die over een compleet lichaam beschikten.

Nadat mijn vrouw de bijbel was gaan bestuderen en geestelijk sterk genoeg was geworden om mijn oudste broer op het punt van de voorouderverering te weerstaan, werd zij in 1969 gedoopt. Dit droeg zeer bij tot de bloei van ons gezinsleven, en het opvoeden van de kinderen vormde niet langer zo’n groot probleem als voordien. Wat waren wij gelukkig toen onze oudste dochter met een dienaar in de bediening in een andere gemeente trouwde.

Wij hadden een doel voor ogen bij het grootbrengen van onze kinderen, en wel, in hun hart een verlangen aan te kweken om Jehovah te dienen. Wij hebben hen het volle-tijdpredikings- en onderwijzingswerk steeds als iets zeer begeerlijks voor gehouden. En al onze kinderen hebben de vreugde van deze grootse dienst gesmaakt. Sinds 1974 is onze tweede dochter, Meehee, in deze volle-tijddienst, hetgeen ons gezin in geestelijk opzicht heeft gesterkt.

GEMEENTELIJKE ACTIVITEIT

Ongeveer vier jaar na mijn doop werd in de buurt van ons huis een gemeente opgericht, en ik werd aangesteld als gemeentedienaar (presiderend opziener). Sedertdien zijn er uit deze gemeente nog drie andere voortgekomen. Ik heb mij er altijd bijzonder op toegelegd aandacht te besteden aan ongelovige echtgenoten van onze christelijke zusters, en tot dusver heb ik meer dan dertig van hen mogen helpen Getuigen te worden. Later hebben zij mij wel eens bekend dat zij vanwege mijn lichamelijke toestand niet hadden kunnen weigeren met mij te praten. Anderen, die de waarheid niet hebben aanvaard, hebben toch tenminste meer begrip gekregen voor hun echtgenotes, die dit beslist weten te waarderen.

Eén echtgenoot was een aanhanger van de leringen van Confucius, en hij bood zijn vrouw hevige tegenstand, omdat hij vond dat de plaats van de vrouw in huis was en dat zij daar dan ook voortdurend diende te zijn. Dit betekende uiteraard, dat zij de christelijke vergaderingen niet zou kunnen bezoeken en geen aandeel zou kunnen hebben aan het prediken tot anderen buitenshuis. Ik heb hem herhaaldelijk opgezocht en van lieverlee kwamen wij op goede voet met elkaar. Ten slotte liet hij zich door zijn vrouw overreden om een zitting van een van onze congressen bij te wonen. Hij was zo onder de indruk van het programma en van de mensen daar, dat hij op weg naar huis een bezoek bij mij bracht en om bijbelstudie vroeg. Nu is hij ouderling in de christelijke gemeente.

Het is nu bijna een kwart eeuw geleden sinds ik kennismaakte met de bijbelse waarheden, die mijn leven zoveel betekenis en hoop hebben geschonken. Nooit heb ik mijn vertrouwen in de kostbare beloften van God verloren. En dat is het wat mij zoveel levensvreugde heeft geschonken, ondanks mijn handicap.

[Illustratie van Lee Doo-yong op blz. 8]

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen