Muziek was mijn leven
Zoals verteld door Gordon Grant
ER STOND bij ons thuis een oude piano in de huiskamer. Zodra ik groot genoeg was om op de pianokruk te klauteren, probeerde ik muziek uit de piano te halen. Tegen de tijd dat ik zo’n vier of vijf jaar oud was nam mijn grootmoeder mij mee naar concerten, waar ik intens van genoot. En toen ik zes jaar oud was, deden mijn ouders mij op pianoles.
Ik legde mij onmiddellijk op de lessen toe en maakte snelle vorderingen. Het duurde niet lang of ik gaf uitvoerinkjes thuis en op schoolconcerten. Aanvankelijk kreeg ik een opleiding in klassieke muziek, maar toen ik een tiener werd, begon ik belangstelling te krijgen voor jazz. Ik hield in het begin veel van dixieland-jazz, maar later kreeg ik belangstelling voor de eigentijdse muziek. Destijds, in het midden van de jaren vijftig, begon rock ’n roll onder de jongelui van mijn leeftijd erg populair te worden. Maar ik vond dit genre eentonig en te eenvoudig. Naar mijn mening hadden de woorden geen inhoud en waren de uitvoerenden amateuristisch. Daarom bleef mijn belangstelling naar jazz uitgaan. Ik had vrienden die ook graag jazz speelden, en het duurde niet lang of wij gaven uitvoeringen op schoolfeestjes. Bij mijn ouders thuis brachten wij hele middagen door met het spelen van jazz.
Gedurende mijn gehele schoolperiode is muziek een prettige vorm van ontspanning geweest, maar ik was nooit serieus van plan om muziek als carrière te kiezen. In 1958 ging ik zelfs aan het Central Oklahoma State College studeren, met wiskunde als hoofdvak. Ik nam al gauw contact op met de musici op school. Zij vormden een bandje dat voor schooldansfeestjes en ook als bijverdienste in Oklahoma City en omgeving speelde. Zij vroegen mij om ook in hun band te komen en het duurde niet lang of ik speelde geregeld tijdens de weekends. Na verloop van tijd begonnen wij ook in plaatselijke nachtclubs te werken.
Mijn methodistische achtergrond vormde geen bescherming voor mij. Als gevolg hiervan bleef er, zodra ik aan het college was gaan studeren, bitter weinig van mijn morele overtuiging over en begon ik mij met mijn medemusici in het nachtleven te storten.
Druk van leeftijdgenoten en drugs
Ik begon de smaak te pakken te krijgen van alcohol en was in mijn college-tijd vaak dronken. Een tijdlang weerstond ik de verleiding om drugs te gebruiken, maar het duurde niet lang of mijn jazzvrienden oefenden zoveel druk op mij uit dat ik marihuana begon te proberen. Ik was er meteen weg van en begon met een gewoonte die ongeveer tien jaar heeft geduurd. Ik gebruikte af en toe amfetaminetabletten om wat extra energie te hebben, maar ben nooit echt verslaafd geraakt aan pepmiddelen of andere hard drugs. Ik was echter wel een geregelde, dagelijkse gebruiker van marihuana. Op heel weinig uitzonderingen na maakten alle musici die ik in de nachtclubwereld van Oklahoma City kende, er gebruik van. Velen van ons verbouwden zelfs hun eigen spul.
Toen ik in 1963 afstudeerde, ging ik met een groep uit Dallas, allen zware marihuanagebruikers, op tournee. Later begeleidde ik een nachtclubnummer van een groep uit Toronto. Wij werkten in steden in alle delen van het westen van de Verenigde Staten. Ik bemerkte dat de drugsituatie die in Oklahoma City bestond, overal heerste. Het gebruik van drugs is onder nachtclubmusici bijna universeel.
In 1968 was ik terug in Oklahoma City. Ondertussen hadden sommigen van mijn vrienden zich in Los Angeles gevestigd en zij moedigden mij ertoe aan ook daar naar toe te komen. Aangezien die stad voor een musicus veel meer mogelijkheden bood om werk te vinden, besloot ik daar te gaan wonen. Hoewel ik oorspronkelijk van plan was geweest om eenvoudig als een freelancemusicus te werken, hadden mijn vrienden een rockgroep gevormd en stelden zij zich ten doel met deze groep een belangrijke plaats in de popmuziekwereld te veroveren.
De rockmuziek aan het einde van de jaren zestig was bijgeschaafd en was veel interessanter voor mij geworden dan de vroegere rock ’n roll was geweest. De gelegenheid om in de platenstudio’s te werken en veel geld te verdienen, oefende ook aantrekkingskracht uit.
Muziek en spiritisme
Het einde van het hippietijdperk was aangebroken, en iedereen hield zich bezig met oosterse religies alsook met astrologie en andere occulte praktijken. Zoals altijd waren overal drugs aanwezig. De muziek was natuurlijk in grote mate een uiting van deze filosofie en levensstijl.
Onze groep vormde hier geen uitzondering op. Wij hadden zeer veel belangstelling voor astrologie. Op zekere keer gingen wij naar een spiritist om de toekomst van ons persoonlijk en van onze groep te laten voorspellen. Wij raadpleegden de I Ching (een oosters boek over tovenarij). Tot onze vriendenkring behoorden goeroes en heksen. Vreemd genoeg was ik de mening toegedaan dat wij ons, in vergelijking met anderen om ons heen, niet al te erg met spiritisme bezighielden. Meer als grap hadden wij onze groep „Mephistopheles” (een demon in de Faustlegende) genoemd. Onze albumomslag vertoonde een vreemde, verwrongen afbeelding van onze groep.
Wanneer ik aan die tijd terugdenk, valt het niet te loochenen welk een krachtige invloed drugs en spiritisme op muziek hadden. Het hoeft dan ook geen verbazing te wekken dat thans, tien jaar later, demonisme, satanisme en immoraliteit een belangrijke plaats innemen in de popmuziek. Ik besef nu ook welke richting mijn leven destijds opging en ik moet er niet aan denken in welke toestand ik terechtgekomen zou zijn als er in het voorjaar van 1969 niet bepaalde dingen waren gebeurd.
Een nieuwe levenskijk
Veel astrologen voorzeiden dat de westkust van de Verenigde Staten in april 1969 door een grote aardbeving getroffen zou worden. Met het oog hierop hadden de meesten van onze groep tegen die tijd de stad verlaten. Wij besloten dat het een goede tijd was om Oklahoma weer eens op te zoeken. Welnu, de aardbeving is nooit gekomen, maar op grond van wat wij om ons heen konden zien, waren wij nog steeds van mening dat de een of andere grote catastrofe voor de deur stond. Wij waren van plan om veel geld te verdienen en tijdig naar de bergen te verhuizen.
Kort nadat ik uit Oklahoma was teruggekeerd, kwamen twee getuigen van Jehovah bij mij aan de deur. Zij begonnen mij aan de hand van de bijbel aan te tonen dat wij in werkelijkheid in de laatste dagen leefden en dat het einde van het samenstel nabij was (Matth. 24:3-42). Ik denk dat zij er verbaasd over waren dat ik het feit dat de wereldordening ten ondergang was gedoemd, zo snel accepteerde. Te horen dat God de hele aarde in een paradijs zou veranderen waar de mens eeuwig kon leven, klonk erg goed. Maar wegens mijn vroegere contact met de christenheid, had ik het geloof in de bijbel verloren en was ik wantrouwend ten aanzien van alles wat zich christelijk noemde. Maar ik was nieuwsgierig, en er viel niet aan te twijfelen dat de Getuigen hun bijbel kenden. Daarom stemde ik in een geregelde bijbelstudie toe.
In het begin had ik zelfzuchtige beweegredenen. Ik begreep heel goed dat de bijbel maatstaven aanlegt en dat er van degenen die werkelijke christenen willen zijn, wordt verlangd dat zij zich aan deze maatstaven houden (Matth. 16:24; Joh. 4:23; Jak. 4:4). Dan was er de muziek die tot dusver mijn leven had beheerst. Hoewel de bijbel niet zegt dat iemand niet door middel van muziek in zijn levensonderhoud kan voorzien, begreep ik dat het najagen van zo’n carrière erg bemoeilijkt zou worden door de situatie waarin ik nu verkeerde. Ik wist wat het betekende mij aan God op te dragen of hem toegewijd te zijn, aangezien ik zoveel jaren achtereen toegewijd was geweest aan het maken van muziek. Ik wist ook dat de woorden van Jezus waar zijn: „Niemand kan twee meesters als slaaf dienen.” — Matth. 6:24.
Een andere kijk op wat ik belangrijk vond
Na verloop van tijd raakte ik ervan overtuigd dat de bijbel werkelijk het Woord van God is. Ik begon ook te groeien in mijn liefde voor Jehovah en in het verlangen hem te dienen. Ik wilde graag leven ontvangen in de door hem beloofde Nieuwe Ordening (Tit. 1:2). Tot op die tijd had muziek in mijn gehele leven centraal gestaan, maar nu zou muziek een secundaire rol moeten spelen.
In februari 1971 werd ik gedoopt en in september van hetzelfde jaar begon ik in Hollywood (Californië) als een volle-tijd pionierbedienaar dienst te verrichten. Twee andere voormalige leden van „Mephistopheles” en twee van degenen die nauw met ons samenwerkten, werden ook getuigen van Jehovah. Ik bleef nog steeds als musicus werken, maar ik moest erg oppassen dat ik, door het werk dat ik aanvaardde, niet betrokken raakte bij dingen waarvan ik was gaan inzien dat ze door God werden veroordeeld. Ik begon ook werk op me te nemen als schoonmaker en chauffeur om mij in mijn bediening te onderhouden.
In 1973 werd ik uitgenodigd om op het hoofdbureau van Jehovah’s Getuigen in Brooklyn, (New York) dienst te verrichten. Daar ben ik nog steeds. Hoewel het heel wat jaren geleden is dat ik in de muziekbusiness was, speel ik nog steeds met anderen de muziek waar ik van houd, zowel op christelijke vergaderingen als op gezellige bijeenkomsten met mijn mede-Getuigen. Ik ken andere Getuigen die beroepsmusici zijn gebleven en succesvol zijn als musici en als christelijke bedienaren. Dit is hun echter alleen gelukt door muziek de juiste plaats in hun leven toe te kennen. Aangezien zij zich aan Jehovah hebben opgedragen, geldt hun liefde allereerst Jehovah en zijn dienst. Ook wachten zij zich er zorgvuldig voor zich de denkwijze en wegen van hun niet-christelijke medemusici eigen te maken. — 1 Kor. 15:33.
Nu zie ik uit naar de tijd waarin het mogelijk zal zijn zonder de invloed van een verdorven, immoreel samenstel muziek te beoefenen en ervan te genieten. Dan zullen Gods rechtvaardige beginselen de aarde vervullen en zal alle muziek opbouwend zijn en een bron van lof voor Jehovah vormen. — Jes. 11:9; 54:13; Ps. 135:3.
[Illustratie op blz. 30]
Vijftien jaar geleden
[Illustratie op blz. 31]
. . . en nu