Wat is de achtergrond van het dollarprobleem?
WAAROM is dit alles met de Amerikaanse betalingsbalans gebeurd? Waarom is er in twintig jaar zo’n reusachtig tekort ontstaan?
Zoals al eerder is opgemerkt, is het eenvoudige antwoord dat de Verenigde Staten overzee doorgaans meer hebben uitgegeven dan verdiend.
Maar betekent dit dat er in het verleden minder produkten aan het buitenland werden verkocht dan er werden gekocht? Neen, nog tot voor kort liet de Amerikaanse goederenhandel een constant overschot zien in de handel met andere landen.
Maar waarom hebben de Verenigde Staten dan zo’n reusachtig tekort? Omdat de Verenigde Staten hun dollars ten behoeve van andere dingen, die niet in de wereldhandel worden gekocht of verkocht, besteden of weggeven.
In dit opzicht wordt een belangrijk deel aan buitenlandse economische hulp besteed. Miljarden dollars zijn na de Tweede Wereldoorlog aan andere landen geschonken. En ook als Amerikanen voor vakantie de oceaan oversteken, besteden zij hun dollars in andere landen. Zij geven veel meer uit dan buitenlanders die naar de Verenigde Staten komen voor vakantie, waardoor er op deze post een tekort ontstaat.
Ook op andere terreinen wordt er tot het wegvloeien van de dollar bijgedragen. Veel gepensioneerde Amerikanen wonen in andere landen. Zij ontvangen pensioen en geven hun geld daar uit. Ook Amerikaanse bedrijven besteden veel geld aan fabrieksgebouwen en uitrusting die zij in andere landen willen exploiteren. Bovendien kopen Amerikanen buitenlandse effecten als belegging.
De hoofdschuldige
Op zichzelf vormt geen van deze echter de belangrijkste post die de Amerikaanse dollars laat wegvloeien. Welke is dat dan wel? Industrie Week van 3 mei 1971 zei hierover: „De grootste oorzaak van het handelstekort wordt gevormd door . . . de overzeese militaire uitgaven.”
Onder deze militaire uitgaven vallen het aankopen van oorlogsmaterieel in het buitenland en de salarissen van het militair personeel, die hun geld overzee uitgeven. Ook valt er het bedrag onder dat dient voor de ondersteuning en instandhouding van buitenlandse militaire strijdkrachten die met de Verenigde Staten verbonden zijn.
Met betrekking tot dergelijke militaire uitgaven merkte de New York Times op: „Tijdens de tien jaar van 1960 tot 1970 bedroeg het netto-tekort op de Amerikaanse betalingsbalans voor militaire uitgaven $32 miljard. Zoals de voormalige minister van financiën H. H. Fowler heeft beklemtoond, kan er niet worden toegestaan dat er in de komende tien jaar een dergelijk verlies optreedt.”
Nog een aspect van dergelijke militaire uitgaven is dat er niets van enige waarde wordt geproduceerd. Oorlogen en voorbereidingen voor oorlog zijn nadelig voor de welvaart (van de belastingbetalers) van een land. Als twee vijandige naties vliegtuigen en tanks bouwen voor oorlogvoering wordt er niets geproduceerd dat enig blijvend economisch nut biedt. Als dergelijke wapens worden gebruikt om gebouwen, fabrieken, steden en landerijen te verwoesten, hoeveel welvaart wordt er dan geproduceerd? Maken de kosten en het gebruik van al dergelijke dingen een land rijker of armer? U weet wat het antwoord is.
Het is waar dat het voeren van oorlog inhoudt dat er oorlogsmaterieel moet worden geproduceerd. Dit schept werkgelegenheid. Maar dit werk draagt niet bij tot de economische groei, er wordt niets gemaakt dat van enige waarde is voor de mens. Heeft men soms landerijen, huizen, bomen, parken, scholen of ziekenhuizen verbeterd? Als het geld dat voor de oorlogsindustrie wordt gebruikt voor deze dingen werd gebruikt, zou dit werkelijke en blijvende economische voordelen afwerpen.
Op de lange duur dragen oorlogsuitgaven daarom niet bij tot de welvaart van een natie, maar nemen ze de welvaart weg. En in het geval van de Verenigde Staten vormen de reusachtige overzeese militaire uitgaven de voornaamste reden dat dit land in de internationale handel bankroet gaat.
Dreigende ontwikkeling
De laatste tijd heeft er zich van Amerikaans standpunt uit bezien een andere dreigende ontwikkeling voorgedaan. De grote overschotten die Amerika eens bij zijn handelstransacties met andere naties bezat zijn aan het verdwijnen.
Sinds kort stijgt de import sneller dan de export. Andere landen zijn nu in staat veel van de goederen te produceren die enkele tientallen jaren geleden alleen door de Verenigde Staten efficiënt konden worden vervaardigd. En vele van deze andere landen vervaardigen ze tegen een veel lagere kostprijs.
Door de inflatie zijn de prijzen van Amerikaanse produkten snel gestegen. Hierdoor zijn ze duurder in de wereldhandel. Buitenlanders kopen liever van andere landen die produkten van dezelfde kwaliteit maar tegen lagere prijzen produceren.
De Amerikaanse consument helpt ook mee aan de vergroting van het probleem. Vanwege de hoge prijs van Amerikaanse goederen koopt hij meer en meer buitenlandse produkten. Dit jaar zijn twee van de vijf verkochte schoenen in de Verenigde Staten afkomstig van de import. Zes van de tien televisietoestellen worden nu geïmporteerd, evenals negen van de tien radio’s. In het buitenland vervaardigde auto’s, zoals de Duitse Volkswagen en de Japanse Toyota en de Datsun, stromen het land binnen, waardoor de landelijke produktie in de vingers wordt gesneden.
In het buitenland vervaardigde goederen slokken dus overal de markt op. Ze schaden niet alleen de buitenlandse maar ook de binnenlandse verkopen van de Verenigde Staten. Als de tendens aanhoudt, zal Amerika spoedig een tekort krijgen, zelfs al zouden alle overzeese militaire uitgaven worden stopgezet.
Onevenwichtige balans leidt tot crisis
De tekorten op de Amerikaanse betalingsbalans bleven zich gedurende al de jaren maar opstapelen. Door politieke druk of anderszins konden Amerikaanse ambtenaren andere naties er echter van weerhouden hun dollars tegen goud om te wisselen. Zij waarschuwden dat iedere ’run’ op het goud een crisis zou betekenen voor alle naties die zijn aangesloten bij het Fonds, omdat ze alle nauw met elkaar verbonden zijn.
Toch komt er een tijd dat zelfs de vriendelijkste bankier weinig of geen keus meer heeft. Hij moet tot een lener zeggen: ’Nu is het genoeg!’ Dat gebeurde in het voorjaar van 1971. Deze drastische maatregel werd teweeggebracht door een situatie die tijdens 1970 en in het begin van 1971 ontstond.
In 1970 hadden de Verenigde Staten te lijden van een recessie. Tot de verscheidene dingen die gedaan werden om te trachten uit deze recessie te komen, behoorde het verlagen van de rentecijfers. Dit stimuleert gewoonlijk de handel omdat men dan goedkoper geld kan lenen. Zij die een auto willen kopen, een huis willen bouwen, of hun zaak willen uitbreiden, zijn eerder geneigd geld te lenen en te gebruiken als de rente lager ligt.
Als de rente echter minder is, zullen degenen die geld te leen willen aanbieden minder terugkrijgen. Dus namen velen hun geld uit Amerikaanse investeringen en stopten het in Europese investeringen waar de rente hoger lag.
In de lente van 1971 stroomden de dollars Europa binnen. Niet alleen zochten investeerders naar een hogere rente, maar omdat de dollar zo zwak stond, wilden speculanten van de dollars afkomen en het sterkere Europese geld kopen, speciaal de Duitse mark. Zij voelden aan dat deze sterkere geldsoorten in waarde zouden stijgen en daar wilden zij voordeel van trekken.
Als dergelijk geld echter een land binnenstroomt, moet die natie meer uitgeven en uitlenen, wat de inflatie bevordert. Dus terwijl de Amerikaanse tekorten de laatste jaren al ernstig genoeg waren, was deze stroom van dollars naar Europa, en vooral naar Duitsland, de druppel die de emmer deed overlopen. De centrale banken van verscheidene Europese landen zeiden plotseling: ’Nu is het genoeg!’ Ze weigerden tijdelijk nog meer dollars te accepteren. Daarop lieten ze toe dat hun geld op de internationale markt opwaardeerde.
Dit betekende dat ze zich niet zouden houden aan de overeenkomst van het Monetaire Fonds de waarde van hun geldeenheid slechts één percent te laten schommelen. Ze lieten het geld zijn eigen waarde zoeken volgens de wet van vraag en aanbod. Daar de vraag naar dollars zwak was, maar er een sterke vraag bestond naar Europese geldsoorten, steeg de waarde van laatstgenoemde met verschillende percenten.
In de praktijk betekende dit een devaluatie van de dollar. Omdat Amerika dit zelf niet wilde doen, deden de andere naties het voor Amerika door hun geld op te waarderen. Het resultaat was hetzelfde. Nu kost het meer dollars om dezelfde buitenlandse produkten en diensten te kopen.