-
MattheüsIndex van Wachttoren-publicaties 1986-2024
-
-
24:3 ijwbq artikel 109; w23.02 14; lff les 32; it-2 791, 995-1000; nwt 1692, 1696; jy 256; w08 15/2 21-22; Rbi8 1576-1577; w99 1/5 8-9; w97 1/4 5-6; w96 15/8 9-14; kl 98; w94 15/2 8-13, 16-21; w93 1/5 10-11; g93 22/3 6; g93 8/5 26-27; gt hoofdstuk 111; w90 15/3 8; pe 148-149; sh 353; gm 135; w88 15/10 4; ku 9; tp 36, 74-76; g86 8/12 4-7
-
-
MattheüsIndex van Wachttoren-publikaties 1946-1985
-
-
24:3 w85 1/2 13-18; w85 1/10 9-10; g85 22/2 5-6; w84 15/7 3; w83 15/8 22; w83 1/9 3; w83 1/11 23-6; uw 178; w82 15/3 4; w82 15/4 5; w82 1/8 15-16; pe 148-9; w81 1/1 17, 25-6; w81 15/1 31; w81 1/3 5, 18; w81 15/3 4; w81 1/11 22; hp 141-2; kc 106-7; g80 8/9 8; w79 1/10 22; w78 15/3 15; w78 15/4 9; w78 1/6 21; g78 22/3 27; w77 586; w76 105, 141, 249; gh 147; sl 19, 29; ml 26; w75 217, 428, 622; po 170; og 24; w74 274, 567, 630; ka 167, 206; g74 8/7 8; g73 22/11 5; kj 209; w71 199; w70 425, 432; w69 142; w67 377; w66 136; im 315, 333; g66 22/4 16; w65 126, 511; g65 8/3 27; w64 208; w63 657; g63 8/9 27; w62 20, 355; g62 22/8 5; w61 394; w59 168; nh 243; w56 5; w55 9; gn54 19; lg 271-2; w52 223; el 214; w51 249; w50 61; w49 308; ni 17
-
-
MattheüsStudiehulp voor Jehovah’s Getuigen 2019
-
Aantekeningen Mattheüs — Hoofdstuk 24Nieuwewereldvertaling van de Bijbel (studie-uitgave)
-
-
Olijfberg: Ligt ten O van Jeruzalem en wordt van de stad gescheiden door het Kidrondal. Vanaf dit uitkijkpunt konden Jezus en zijn discipelen ‘Petrus, Jakobus, Johannes en Andreas’ (Mr 13:3, 4) de stad en de tempel zien.
aanwezigheid: Het Griekse parousia (in veel vertalingen weergegeven met ‘komst’) betekent letterlijk ‘zijn naast (bij)’. Het duidt op aanwezigheid gedurende een tijdsperiode en niet alleen op een komst of aankomst. Deze betekenis van parousia blijkt uit Mt 24:37-39, waar ‘de tijd van Noach (...) vóór de vloed’ wordt vergeleken met ‘de aanwezigheid van de Mensenzoon’. Paulus gebruikt dit Griekse woord als hij het heeft over zijn aanwezigheid in contrast met zijn afwezigheid (Fil 2:12, vtn.).
einde: Vertaling van het Griekse sunteleia, dat ‘gemeenschappelijk (gecombineerd) einde’, ‘gezamenlijk einde’ betekent (Mt 13:39, 40, 49; 28:20; Heb 9:26). Het duidt op een tijdsperiode waarin een combinatie van gebeurtenissen zou leiden tot het daadwerkelijke einde waarover Mt 24:6, 14 spreekt, waar een ander Grieks woord (telos) wordt gebruikt. (Zie aantekeningen bij Mt 24:6, 14 en Woordenlijst ‘Einde van het tijdperk’.)
tijdperk: Of ‘samenstel van dingen’. Het Griekse aion duidt hier op de bestaande toestand of op de kenmerken die een bepaald tijdperk onderscheiden. (Zie Woordenlijst ‘Samenstel van dingen’.)
-